RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr's.: 02/1291 Wrb en 02/1292 Wrb
Inzake de gedingen tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. H.J. van Balen, advocaat te Groningen,
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden, verweerder.
Bij afzonderlijke brieven met verzendatum 18 oktober 2002 is eiser in kennis gesteld van een tweetal besluiten op administratief beroep van 16 oktober 2002 met betrekking tot de toepassing van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
Tegen deze besluiten is namens eiser bij faxbericht van 26 november 2002 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de beroepen betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Met schriftelijke toestemming van partijen is ingevolge art. 8:57 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Op 15 maart 2003 is namens eiser door middel van een daartoe bestemd formulier "aanvraag toevoeging civiele/bestuursrechtelijke zaak" een aanvraag ingediend om afgifte van een toevoeging als bedoeld in art. 24 Wrb ten behoeve van aan hem te verlenen rechtsbijstand door een advocaat, mr. H.J. van Balen, in verband met het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Groningen van 29 januari 2002. Bij deze aanvraag, geregistreerd onder nummer 5AX6618, stelt verweerder een kopie van voormelde beschikking, een Verklaring omtrent Inkomen en Vermogen gedateerd 7 maart 2002, een salarisspecificatie van de partner van eiser over de periode februari 2002 en een salarisspecificatie van eiser over de periode februari 2002 te hebben ontvangen.
Op 25 maart 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna te noemen: het bureau) mr. H.J. van Balen bericht dat de aanvraag onvolledig is en hem verzocht vóór 22 april 2002 nadere stukken toe te zenden, te weten: een kopie de WOZ-beschikking en een afschrift van het nog af te lossen hypotheekbedrag.
Bij besluit van 26 april 2002 heeft het bureau eisers aanvraag om een toevoeging met toepassing van art. 4:5 Awb buiten behandeling gelaten, aangezien de gevraagde bescheiden niet door het bureau zijn ontvangen. Tegen dit besluit is namens eiser op 31 mei 2002 per fax administratief beroep ingesteld. Hierin is aangevoerd dat eiser nog geen WOZ-beschikking heeft ontvangen van zijn huidige woning, waarnaar hij in de herfst 2001 is verhuisd. Hierbij is opgemerkt dat deze woning vergelijkbaar is met zijn eerdere woning in Groningen. Een copie van de aanslag onroerende zaakbelasting van deze woning aan de […]straat 7 te Groningen is bijgevoegd. Daarnaast is een schrijven overgelegd met kopje hypotheekberekening ten behoeve van [X en Y] […]straat 7 te Groningen. Bij besluit van 16 oktober (hierna te noemen: bestreden besluit met kenmerk 5AX6618) heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie bezwaar- en beroep het administratief beroep ongegrond verklaard. Het tegen dit ingestelde beroep is geregistreerd onder nummer 02/1292 Wrb.
Inmiddels is wederom, op 2 mei 2002 namens eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een toevoeging in verband met het instellen van een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Groningen van 29 januari 2002. Bij deze aanvraag, geregistreerd onder nummer 5AY0640, stelt verweerder een kopie van voormelde beschikking, een Verklaring omtrent Inkomen en Vermogen gedateerd 7 maart 2002 en een salarisspecificatie van eiser over de periode februari 2002 te hebben ontvangen. Op 28 mei 2002 heeft het bureau mr. H.J. van Balen bericht dat de aanvraag onvolledig is en hem verzocht vóór 25 juni 2002 nadere stukken toe te zenden, te weten: een kopie van de salaris-of uitkeringsspecificatie van eisers partner over een periode direct voorafgaand aan een verzoek om rechtsbijstand.
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het bureau eisers aanvraag om een toevoeging met toepassing van art. 4:5 Awb buiten behandeling gelaten, aangezien de gevraagde bescheiden niet door het bureau zijn ontvangen. Tegen dit besluit is namens eiser op 26 juli 2002 per fax administratief beroep ingesteld. Hierbij is onder meer een aanslag onroerende zaakbelasting met dagtekening 29 april 2002 van eisers woning aan de [….] 144 te B overgelegd. Bij besluit van 16 oktober (hierna te noemen: bestreden besluit met kenmerk 5AY06040) heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie bezwaar- en beroep het administratief beroep ongegrond verklaard. Het tegen dit ingestelde beroep is geregistreerd onder nummer 02/1291 Wrb.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge art. 4:5 lid 1 Awb kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ter vaststelling van de financiële draagkracht van eiser, welk niet de in art. 34 Wrb gestelde grenzen mag overschrijden om in aanmerking te kunnen komen voor een toevoeging, is in art. 25 Wrb bepaald welke gegevens betrokkene met betrekking tot zijn financieel draagkracht in eerste instantie bij de aanvraag dient te overleggen. Dit artikel luidt dat bij het verzoek om toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende af te geven verklaring (rechtbank: omtrent Inkomen en Vermogen) wordt overgelegd. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verklaring en de daarbij over te leggen bewijsstukken. Aan dit artikel lid heeft de Minister van Justitie uitvoering gegeven bij de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden (hierna: de Regeling). In art. 5 van deze Regeling is bepaald dat de rechtsbijstandverlener de Verklaring omtrent Inkomen en Vermogen en de in art. 2 lid 2 onder a ,b en c van de Regeling bedoelde bewijsstukken dient te overleggen. Desgewenst kan het bureau rechtsbijstandvoorziening verlangen dat aanvullende bescheiden worden overgelegd. In art. 2 lid 2 van de Regeling is bepaald dat de rechtzoekende bij de aanvraag de meest recente, originele bewijsstukken ten aanzien van de op het formulier (rechtbank: waarbij een Verklaring omtrent Inkomen en Vermogen wordt aangevraagd) verstrekte gegevens overlegd. Als bewijsstuk wordt onder meer aangemerkt:
a. loonstrook
(…)
g. opgave van de restschuld van de hypotheek op de eigen woning
h. aanslag onroerend-goedbelasting
(…)
Gelet op het bovenstaande heeft het bureau terecht eiser in het kader van zijn aanvraag met kenmerk 5AX6618 verzocht een kopie van de WOZ-beschikking en een afschrift van het nog af te lossen hypotheekbedrag te overleggen en in het kader van zijn aanvraag met kenmerk 5AY06040 een recente salarisspecificatie van zijn partner. Hierbij merkt de rechtbank op dat de in het faxbericht van 12 september 2002 opgenomen verklaring van eisers gemachtigde "ingediend een nieuwe aanvraag, nr. 5AY0640, weer met beider loonspecificaties, waarschijnlijk 2-zijdig gekopieerd- " onvoldoende aannemelijk maakt dat een recente salarisspecificatie van zijn partner reeds ingediend is bij de aanvraag met kenmerk 5AY0640.
Het betoog van eiser, zo begrijpt de rechtbank, dat in het onderhavige geval het bureau in het kader van de aanvraag met kenmerk 5AY0640 geen salarisspecificatie van zijn partner hoefde op te vragen, omdat het bureau reeds hiervan in het bezit was, namelijk overgelegd bij zijn aanvraag met kenmerk 5AX6618, treft geen doel. Eiser is immers op grond van art. 25 Wrb in samenhang gelezen met art. 5 van de Regeling verplicht bij elke aanvraag de voor die aanvraag relevant gegevens over te leggen. De op basis van art. 3:2 Awb bestaande onderzoeksplicht van een bestuursorgaan reikt naar het oordeel van de rechtbank ook niet zover dat het bestuursorgaan dient te onderzoeken of voor de aanvraag relevante gegevens reeds bij eerdere aanvragen zijn overgelegd. Het ligt op de weg van de aanvrager om voor overlegging van de relevante gegevens zorg te dragen, hetgeen ook -zoals hiervoor is overwogen- dwingend is neergelegd in art. 5 van de Regeling.
Vast staat dat de gevraagde bescheiden niet binnen de door het bureau gestelde termijn zijn verstrekt, zodat het bureau bevoegd was om eisers aanvraag met kenmerk 5AX6618 respectievelijk 5AY0640 buiten behandeling te nemen. Het is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan gesteld moet worden dat het bureau in de onderhavige gevallen kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid een aanvraag buiten behandeling te laten. Een dergelijke omstandigheid is niet gelegen in het feit dat eiser bepaalde gegevens elders diende op te vragen. Het bureau heeft naar het oordeel van de rechtbank een redelijke termijn gegeven om de gegevens aan te dragen. Mocht deze termijn vanwege bijzondere omstandigheden niet toereikend zijn dan had eiser bij verweerder in elk geval binnen de gestelde termijn om uitstel kunnen verzoeken. Van deze mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt, hetgeen voor risico van eiser moet komen. Verder merkt de rechtbank nog op dat eerst in administratief beroep overgelegde bewijsstukken als bedoeld in art. lid 2 van de Regeling 2 niet meegenomen kunnen worden bij verweerders beoordeling van eisers administratief beroep. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 4 januari 2001, Gst 2001, 7143, behoort gelet op de strekking van art. 4:5 Awb het alsnog overleggen van ontbrekende gegevens na het nemen van het primaire besluit niet tot de wijzigingen die bij de heroverweging ingevolge art. 7:11 Awb bij het nemen van de beslissing op bezwaar in aanmerking moeten worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit gelet op het vergelijkbare karakter van een administratief beroepprocedure in gelijke zin voor een op basis van art. 7:25 Awb door verweerder genomen beslissing op administratief beroep. Dientengevolge heeft verweerder terecht de administratief beroepen van eiser ongegrond verklaard.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken
op 1 oktober 2003, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.