1. In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. De moeder van [A], mevrouw [B], is sinds 29 maart 2000 bewoonster van verpleeg- en reactiveringscentrum Bertilla te Drachten, waar zij wordt verzorgd en verpleegd krachtens een geneeskundige behandelingsovereenkomst. [B] is nu 96 jaar oud en lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Tot 14 juli 2003 verbleef de moeder van [A] op de afdeling psychogeriatrie E 16 de Bjirken van het verpleeghuis. Eiseres, de Stichting Zuidoostzorg, exploiteert Bertilla (en is hiervoor en zal hierna ook als Bertilla worden aangeduid).
1.2. Bij beschikking van 18 juni 2002 heeft de kantonrechter te Leeuwarden [A] tot mentor van haar moeder benoemd omdat [B] door haar lichamelijke en geestelijke toestand niet langer in staat was haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
1.3. [A] en Bertilla verschillen van meet af aan en in hoge mate van mening over de zorg die [B] behoeft. Dit heeft ertoe geleid dat zich over een lange periode problemen hebben voorgedaan tussen het verplegend en verzorgend personeel en de artsen enerzijds en [A] anderzijds.
- Zo heeft [A] in een brief van 12 maart 2003 aan haar zusters over Bertilla geschreven:
Het handigst voor de instelling en de arts zou zijn dat moeders mentor bij voorkeur verblijft in een overzees werelddeel; immers dan valt de geboden slechte zorgverlening aan moeder niemand meer op en kunnen ze straffeloos hun gang gaan.
- A. Jongsma, zorgcoördinator bij De Bjirken tot 1 december 2002 heeft over [A] verklaard:
Steeds heb ik geprobeerd de tussenpersoon te zijn tussen Mv [A] en teamleden. Ik heb daarin altijd een open houding gehad naar mv [A] en naar mijn weten steeds geprobeerd al de zaken die M [A] aan gaf betreft de zorg rondom haar moeder aan te passen in het zorgplan. Wat steeds opviel in deze gesprekken was dat het moeilijk is om het Mv [A] naar de zin te maken. Steeds werden er nieuwe onderwerpen naar voren gebracht en kwam ook het functioneren van teamleden naar voren. Later probeerde Mv [A] ook andere bewoners in deze gesprekken naar voren te brengen. Dit heb ik altijd afgehouden omdat ik vind dat ik inhoudelijk over andere bewoners met Mv [A] niet hoef te praten. Wat betreft het teamfunctioneren werd mij door Mv [A] verteld dat ik als zorgcoördinator een team nooit kon vertrouwen, zij doen toch alles achter je rug om anders dan je denkt was haar uitspraak. Ik heb mij daarvan gedistingeerd, ik kan spreken van een betrouwbaar team die zich altijd hebben ingezet om zo goed en kwaad als het ging, soms tegen hun gevoel in, te handelen volgens zorgplan. Ik en het team hebben zich meerdere malen afgevraagd aan wie we nou eigenlijk zorg verleenden. (…) De maandelijkse gesprekken hebben eigenlijk nooit een echte bevredigende oplossing gebracht, het was naar mijn gevoel meer om de situatie onder controle te houden en steeds probleemoplossend bezig te zijn. Vaak duurden deze gesprekken meer dan een uur. Ook was er regelmatig telefonisch onderhoud die ook de nodige tijd vergde. Daarnaast is er een dagelijks overleg waarin zeer regelmatig de situatie aan de orde kwam. Ook in persoonlijke gesprekken met medewerkers kwam vaak M v [A] als onderwerp naar voren. Ik en het team zijn altijd uit gegaan dat we van bepaalde situaties en fouten kunnen leren. Wat naar mijns inziens Mv [A] aandroeg was alleen maar kritiek en nooit positief over wat wel goed ging. Ik en het team wisten dat Mv [A] notities maakte. Dit maakte dat teamleden het vertrouwen in Mv [A] op gingen geven. Als Mv [A] aanwezig was, was de spanning zichtbaar aanwezig. Teamleden gaven aan steeds meer en meer het gevoel te krijgen dat elke handeling gecontroleerd werd. Gesprekken tussen Mv [A] gingen steeds minder spontaan. Mv [A] besprak ook haar problemen met andere familieleden wat teamleden natuurlijk merken. Ik heb steeds veel energie moeten steken om het team gemotiveerd te houden en aan te spreken om zich professioneel naar Mv [A] op te stellen. (…) Op een gegeven moment komen teamleden in strijd met hun gevoel (…)
- B. Idema, zorgcoördinator bij De Bjirken vanaf 1 december 2002 heeft over [A] verklaard:
Ik heb regelmatig contact gehad met de mentor over de zorg van Mv [B]. De gesprekken die gevoerd zijn begonnen vaak met de huidige situatie en gingen dan structureel over in de zorg die in het verleden volgens de mentor niet goed ging. Voorbeelden van 2 a 3 jaar terug werden dan aangehaald. De gesprekken duurden dan al gauw een half uur of langer. Ook bij telefonisch contact verliepen de gesprekken veelal op dergelijke wijze. (…) Door een confrontatie tussen medewerkers en de mentor in het eerste weekend van februari was voor het verplegend team de maat vol. Dit omdat wij als team zeer veel hebben gedaan om de mentor tevreden te stellen. De zorg die verleend wordt aan Mv [B] is grotendeels gebaseerd op de wensen van de mentor. Sommige elementen uit het deelplan zijn niet meer haalbaar voor Mv [B], maar de dochter weigert dit te zien. Wij kunnen het deelplan niet aanpassen op de zorg die is afgestemd op mv [B], zoals zij dit nodig heeft. Wij als verpleging hebben veel eisen en wensen van de mentor ingewilligd. (…) Mentor bemoeit zich op het team ook regelmatig met de zorg van andere bewoners, dit tot frustratie van het team. De mentor geeft regelmatig opdrachten aan het personeel om iets uit te voeren. Dit betreft dan niet haar eigen moeder maar andere bewoners. De mentor wordt volgens eigen zeggen regelmatig gewenkt en in vertrouwen genomen door de bewoners. De mentor geeft dan aan dat zij zich hier verplicht toe voelt als burger van deze maatschappij om hier op te reageren. Elke keer als mentor in de huiskamer aanwezig is, heeft ze commentaar op de zorg die wij richting andere bewoners geven. We geven ze niet voldoende te drinken, eten of brengen ze niet op tijd naar toilet. Dit geeft op den duur zeer veel frustratie binnen de verpleging, zodat normaal reageren en communiceren niet mogelijk is voor het grootste deel van de medewerkers. Ik heb haar hier een paar keer op gewezen, maar zij kan zich niet onthouden van opmerkingen en commentaar over de zorg die wij verlenen. Mentor heeft regelmatig contact met familieleden van andere bewoners over de verkeerde zorg die wij verlenen, en dat men daar dan vooral op moet letten. Regelmatig klopt familie bij ons aan dat ze weer de klaagzangen van de mentor hebben aangehoord. Ook insinuaties over verkeerde behandelingen van de arts zijn aan ons als personeel verteld door familieleden.(…)
- L.A. Willemstein, verpleegarts bij De Bjirken heeft over [A] verklaard:
Na enkele aanvaringen tussen A en het team werd door A een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van Bertilla. Er volgden een aantal gesprekken tussen A, de zoco (zorgcoördinator), de klachtenfunctionaris en mij, waarbij oa is afgesproken dat alle veranderingen in de medische toestand van [B] en/of veranderingen in medicatie door de arts persoonlijk aan A worden gemeld. Tevens werd het zorgplan gedetailleerd met A door de zoco doorgenomen en frequent in een gesprek geëvalueerd. Wanneer tijdens deze gesprekken medische zaken aan de orde kwamen adviseerde de zoco A contact met mij hierover op te nemen, dit gebeurde echter zelden (…). Regelmatige aanvaringen met teamleden bleven voorkomen. Toen de zoco en ik het gevoel kregen dat er geen vertrouwen meer in ons en het team was en teamleden defensief en verkrampt reageerden op de aanwezigheid van A hebben we aangeboden [B] over te plaatsen naar een ander team binnen Bertilla en zo een nieuwe start te maken. We hebben de situatie voorgelegd aan alle dochters. Bij dit gesprek bleek dat alle betrokkenen overplaatsing niet in het belang van [B] vonden. De overige familie bleek vertrouwen in de zorg en behandeling te hebben en ook A wilde doorgaan met dit team. Afgesproken werd dat A gesprekken zou hebben met de maatschappelijk werkster van BT zodat ze haar klachten kon uiten bij iemand met meer afstand van het team dan de zoco. De maatschappelijk werkster heeft het team uitleg gegeven over de situatie van A en zo gepoogd begrip te kweken voor haar manier van reageren.
- T.R. de Boer, verpleegarts bij De Bjirken heeft over [A] verklaard:
8/1/03 gesprek met [A], dhr de Lange, B. Idema en ik
In verband met de suikerziekte en de zeer wisselende inname van voeding van Mw [B] was (en is) de afspraak met de verzorging dat de insuline gegeven wordt, nadat blijkt dat ze voldoende gegeven heeft. Indien [B] voor elf uur niet (voldoende) gegeten heeft wordt er een glucose geprikt en in overleg met de arts bepaald hoeveel insuline ze moet krijgen. Het kwam in de maanden december en januari frequent voor dat [B] om elf uur niet gegeten had, ze een lage glucose had en er slechts zeer geringe hoeveelheden (tien eenheden of minder) of geen insuline gegeven dienden te worden. Er bestond een risico dat zij een hypoglycaemie zou krijgen ondanks deze preventieve maatregel. Om dit risico te vermijden en om het frequente prikken voor insuline en glucose te verminderen heb ik gemeend dat het op een gegeven moment verstandig was de insuline te staken. Mijn inschatting was dat ze bij deze matige intake van voedsel ook zonder insuline een acceptabele glucosespiegel zou hebben. Zo niet dan zou dat snel genoeg (door controle) blijken en zouden we weer kunnen starten. Ik heb dit in gesprek besproken, waarbij mw [A] haar bezorgdheid duidelijk maakte. Ze vroeg of er ook risico's aan verbonden waren. Ik heb haar geïnformeerd over de mogelijkheid dat (…) maar dat is ook de reden dat we de suiker zullen controleren om dat te voorkomen. Naar later bleek heb ik haar ongerustheid niet weg kunnen nemen, want de week daarop (14/1/03) belde zij mij met de mededeling dat zij op internet was gaan zoeken en met diabetes verpleegkundigen en andere deskundigen had overlegd. Tevens was haar opgevallen dat haar moeder de dag na ons gesprek veel minder was gaan drinken. Deze deskundigen zouden haar gezegd hebben dat het staken van de insuline zou leiden tot uitdroging en een onvermijdelijk proces van versterven. ( In het gesprek met Dhr Gerritzen op 28/2/03, zei dhr. [C] dat het staken van de insuline zelfs gelijk stond aan moord) Ook had zij van deskundigen gehoord dat dat een zeer akelige dood is. Haar eigen observatie dat haar moeder minder ging drinken na het staken van de insuline was voor haar een bevestiging van dit idee. Ik heb haar verteld dat de controle van de suiker juist bedoeld was om dat risico van uitdroging te voorkomen door, wanneer de suiker zou gaan stijgen de insuline weer te hervatten. Tevens heb ik haar aangegeven dat ik juist als de suiker zou gaan stijgen door het staken van de insuline, zou verwachten dat haar moeder meer zou gaan drinken ipv minder. Op basis van haar argumenten eiste zij van mij de insuline weer te starten. Ik heb gezegd dat indien de glucosedagcurve liet zien dat de glucose inderdaad te hoog was ik de insuline weer zou starten, maar niet omdat ik achter haar argumenten kon staan. Na het meerdere malen herhalen van de argumenten en haar eis de insuline weer te starten liepen de emoties hoger op. Ik heb haar gezegd dat als ze alles onder controle wil houden en ze geen vertrouwen heeft in de zorg en behandeling, ze haar moeder maar mee moet nemen en zelf moet verzorgen. (...) Op 18/1 (zaterdag) vraagt [A] mijn collega erbij omdat mw door de longinfectie en door het stoppen van de insuline zo uitgedroogd is. Collega staat niet helemaal achter argumenten van dochter maar samen wordt besloten haar een hypodermoclyse te geven. Volgens dochter (besproken 24/1) verbetert moeder toch wel iets hierop. Team en ik zien geen verbetering van bewustzijn, intake van vocht en voeding danwel algehele conditie.(…) Het zal de tweede week van februari zijn dat ik hoor dat [A] andere familieleden waarschuwt dat ze de insulinetoediening wel goed moeten controleren, omdat ik deze stop zou zetten, met alle gevolgen van dien. Ook rond die tijd hoor ik dat mw contact heeft gezocht met de clientenraad. Later (di 4 maart) werd ik uitgenodigd door de clientenraad om het diabetesbeleid in Bertilla toe te lichten. De aanleiding hiervoor is dat Mw [A] zowel de voorzitter als een ander lid gesproken heeft en hen verteld heeft dat dokter T.R. de Boer de insuline van bewoners zou stoppen om het leven van deze bewoners te verkorten danwel te ontnemen. Dit had bij de clientenraad veel ongerustheid veroorzaakt.
- E. de Jong, verpleegkundige heeft over [A] verklaard:
Hierbij geef ik aan dat ik in 2001 overplaatsing van team E16 naar een ander team heb aangevraagd (…). De reden hiervoor was dat een dochter van bewoonster mevrouw [B] zeer frequent en nadrukkelijk aanwezig was op het team de Bjirken. Het gedrag van de dochter en de onmogelijkheid om aan haar wensen m.b.t. de zorg van haar moeder te voldoen, maakte het voor mij zeer moeilijk om professioneel mij werk uit te voeren.
- J. de Vries, F. Wassenaar en H. Hof hebben in het kader van een door hen gewenste overplaatsing over [A] geschreven:
Tijdens de dagelijkse bezoeken (van 11.30 t 20.30 uur) van de dochter aan haar moeder is zij tijdens zorgmomenten, door ons gegeven aan de bewoonster, altijd aanwezig op de slaapkamer. Ze bekijkt alles met een kritische blik en verbetert naar haar mening zaken. Hierbij richt zij zich niet alleen op de zorg voor haar moeder, maar bemoeit zij zich ongevraagd en ongewenst met andere bewoners. Dit uit zich in het naar het toilet brengen van bewoners en het voorschrijven van ons over wat wij bij hulpvragen van bewoners moeten doen. Daarnaast spreekt zij negatief over ons en collega' s naar familieleden van andere bewoners. Tevens uit zij haar ongenoegen over de verleende zorg aan haar moeder bij familieleden van andere bewoners. Terwijl duidelijk met haar is afgesproken dat zij hiervoor terecht kan bij onze zorgcoördinator. Ondanks alle lange en frequente gesprekken die onze leidinggevende gehad heeft met de dochter van Mw. [B] om overeenstemming te krijgen over haar wensen m.b.t. de zorg voor haar moeder en onze mogelijkheden daarin, is het ons niet gelukt om aan haar wensen te voldoen. Wij staan hierbij ook continu in tweestrijd zorg die wenselijk is volgens de verpleging en de arts voor bewoonster, is volgens haar dochter niet genoeg of voldoende. Het zorgplan voor de bewoonster lijkt meer opgesteld voor haar dochter dan voor de bewoonster zelf. Wij kunnen gezien boven beschreven situatie niet professioneel ons werk uitvoeren. Bovengenoemde situatie speelt al sinds de opname van Mw. [B]. We voelen dat onze grenzen zijn bereikt. We zouden graag de zorg voor bewoonster willen continueren, maar zien ons door het gedrag van haar dochter genoodzaakt om overplaatsing aan te vragen..
- [A] heeft in een verslag, dat zij heeft geschreven naar aanleiding van een gesprek met onder andere Idema en De Boer voornoemd, onder meer geschreven:
Dhr. De lange geeft aan dat dhr. De Boer tijdens het vorige gesprek, met dhr. T. de Boer en mw. B. Idema, vertelt dat hij een passief beleid voert ten aanzien van het toedienen van medicatie. De reactie van dhr. de Boer is dat dit een verschil van interpretatie is. Waarop mw. [A] repliceert dat er geen sprake is van een passief beleid, maar juist van een actief beleid, namelijk een actief verstervingsbeleid.
1.4. [A] heeft op 28 maart 2003 bij de Klachtcommissie voor Verpleging, Verzorgingen en Gehandicaptenzorg in Friesland jegens Bertilla een groot aantal klachten ingediend over gebrek aan zorg, waarvan er twee gegrond zijn verklaard. In die procedure heeft [A] een 55 bladzijden dik zwartboek over de periode 28 juli 2000 tot en met 21 augustus 2002 overgelegd.
1.5. Bertilla heeft de geneeskundige behandelingsovereenkomst voorwaardelijk, onder de voorwaarde van het vinden van een ander verpleeghuis danwel andere mentor, opgezegd en in afwachting daarvan [B] op 14 juli 2003 overgeplaatst naar de afdeling somatiek van het verpleeghuis.
1.6. Overplaatsing van [B] naar een ander verpleeghuis is niet in het belang van [B].
1.7. [A] heeft geweigerd afstand te doen van het mentorschap, behalve dan aan haar partner, de heer [C] (die ook in de citaten staat vermeld), of haar dochter.