ECLI:NL:RBLEE:2003:AI0091

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
110797 /CV EXPL 02-701
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Schulting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering werkgever tot betaling van boete wegens overtreding non-concurrentiebeding door voormalig werknemer

In deze zaak vorderde RVS Levensverzekering N.V. een boete van €68.520,81 van [gedaagde], een voormalig werknemer, wegens de vermeende overtreding van een non-concurrentiebeding. De kantonrechter van de Rechtbank Leeuwarden oordeelde dat het non-concurrentiebeding niet meer van toepassing was, omdat het in het verleden reeds was vervallen. De werknemer was op 1 januari 1989 in dienst getreden bij RVS Levensverzekering N.V. en RVS Schadeverzekering N.V., maar het non-concurrentiebeding dat eerder was overeengekomen met RVS Verkoopmaatschappij B.V. was niet opnieuw schriftelijk overeengekomen na de beëindiging van zijn dienstverband met de Amfas Groep N.V. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever een nieuw non-concurrentiebeding had moeten overeenkomen, wat niet is gebeurd. Hierdoor was de vordering van RVS niet toewijsbaar.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van RVS, die stelde dat [gedaagde] het non-concurrentiebeding had overtreden, niet kon worden toegewezen. De rechter wees erop dat de voorwaarden voor het aangaan van een non-concurrentiebeding strenger zijn dan voor een arbeidsovereenkomst in het algemeen. De kantonrechter concludeerde dat het non-concurrentiebeding, dat was overeengekomen met RVS Verkoopmaatschappij B.V., was vervallen en dat er geen sprake was van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW. RVS werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan op 15 juli 2003, waarbij de kantonrechter de vordering van RVS afwees en de proceskosten aan RVS oplegde. Dit vonnis benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten bij het aangaan van non-concurrentiebedingen en de noodzaak voor werkgevers om deze tijdig te herzien bij veranderingen in de arbeidsrelatie.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Opsterland
VONNIS
110797 /CV EXPL 02-701
Uitspraak: 15 juli 2003
in de zaak van
de naamloze vennootschap RVS LEVENSVERZEKERING N.V. ,
gevestigd te Ede,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J.A. Vilé,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Stoker.
OVERWEGINGEN
1. Procesverloop
1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen RVS, gevorderd om gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde], te veroordelen tot betaling van €68.520,81 met rente en kosten.
1.2. Bij antwoord heeft [gedaagde] de vordering betwist. Na re- en dupliek heeft RVS een akte genomen, waarop [gedaagde] met een antwoordakte heeft gereageerd. Vervolgens is vonnis bepaald op de stukken.
Door beide partijen zijn producties overgelegd.
2. De feiten
Als gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. [gedaagde] is op 1 september 1981 in dienst getreden van RVS Verkoopmaatschappij B.V., in de functie van verzekeringsadviseur. In de op 16 juli 1981 ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn de door RVS Verkoopmaatschappij B.V. gehanteerde Algemene arbeidsvoorwaarden voor verzekeringsadviseurs in dienst van RVS Verkoopmaatschappij B.V. op de overeenkomst van toepassing verklaard.
2.2. In artikel 24 van de hiervoor bedoelde Algemene arbeidsvoorwaarden is een non-concurrentiebeding overeengekomen, waarbij de werknemer zich verplicht om gedurende twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking:
a. in geen enkel opzicht, direct noch indirect, te bevorderen dat verzekeringsnemers of verzekerden hun verzekeringen, gesloten bij de RVS Levensverzekering nv of bij de RVS Schadeverzekering nv, beëindigen of zich doen verzekeren bij een andere Maatschappij.
b. geen enkele werkzaamheid, direct noch indirect, in het verzekeringsbedrijf te verrichten in enig hem door de werkgever tijdens zijn dienstbetrekking toegewezen werkterrein, tenzij hem daarvoor door de werkgever schriftelijk toestemming is gegeven.
Tevens is in dit artikel bepaald dat de werknemer voor iedere handeling in strijd met het voorgeschrevene sub a. of sub b. een boete van f 1.000 verschuldigd is, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te eisen.
2.3. Per 1 januari 1982 is [gedaagde] in dienst getreden bij de Amfas Groep N.V., de moedermaatschappij van RVS Verkoopmaatschappij B.V., onder gelijktijdige beëindiging van zijn dienstverband met RVS Verkoopmaatschappij B.V.
2.4. Eveneens per 1 januari 1982 is de Amfas Groep N.V. door een fusie binnen het ING-concern gekomen.
2.5. Met ingang van 1 januari 1989 is [gedaagde] in het kader van een algehele herschikking van het ING-concern in dienst getreden bij RVS Levensverzekering N.V. en RVS Schadeverzekering N.V.
2.6. Per 1 april 1997 is de hiervoor bedoelde arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden geëindigd.
3. Het standpunt van RVS
3.1. RVS stelt dat [gedaagde] na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst werkzaam is gebleven als zelfstandig assurantietussenpersoon en dat hij als zodanig het non-concurrentiebeding zoals overeengekomen in artikel 24 onder b van eerder genoemde Algemene arbeidsvoorwaarden gedurende 2 jaar doorlopend heeft overtreden. Daarnaast heeft [gedaagde] volgens RVS het non-concurrentiebeding zoals overeengekomen in artikel 24 onder a 46 keer overtreden.
3.2. [gedaagde] heeft volgens RVS het non-concurrentiebeding overtreden zowel ten aanzien van RVS Levensverzekering N.V, als ten aanzien van RVS Schadeverzekering NV, en laatstgenoemde rechtspersoon heeft haar vordering ter zake van deze overtredingen aan RVS Levensverzekering N.V. gecedeerd.
3.3. RVS stelt de boete ter zake van de overtreding van artikel 24 onder b op f 100.000 en die van artikel 24 onder a op
f 46.000. Daarnaast vordert zij een vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van f 5.000.
4. Het standpunt van [gedaagde]
4.1. [gedaagde] heeft de vordering van RVS gemotiveerd betwist. Daartoe heeft hij -kort gezegd- aangevoerd dat de verkeerde rechtspersoon als eiseres optreedt, dat het non-concurrentiebeding tussentijds is vervallen, dat het non-concurrentiebeding niet voldoet aan artikel 7:653 BW, dat hij het non-concurrentiebeding niet heeft overtreden, dat het boetebeding niet voldoet aan artikel 7:650 BW, dat RVS haar recht om [gedaagde] ter zake van overtreding van het non-concurrentiebeding in rechte aan te spreken heeft verwerkt, dat de boete ter zake van de overtreding van artikel 24 onder b in redelijkheid niet kan worden gesteld op f 100.000 en dat eventuele boetes voor matiging in aanmerking komen. Ook heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van buiten-gerechtelijke kosten, alsmede de hoogte van de door RVS gevorderde kosten betwist.
De beoordeling van het geschil
5. In zijn akte van 15 april 2003 heeft [gedaagde] onder punt 6 onder meer aangevoerd dat geconcludeerd kan worden dat het dienstverband zoals dat heeft bestaan tussen Amfas Groep N.V. en [gedaagde] op 1 januari 1989 is beëindigd en dat [gedaagde] op diezelfde datum in dienst is getreden bij én RVS Levensverzekering N.V. én RVS Schadeverzekering N.V.
De kantonrechter leidt hier uit af dat [gedaagde] zijn in eerdere processtukken opgeworpen verweer, inhoudende dat hij nooit een arbeidsovereenkomst met RVS Levensverzekering N.V. of RVS Schadeverzekering N.V. heeft gehad en dat de verkeerde rechtspersoon als eiseres procedeert, heeft laten varen.
6. Het tweede verweer van [gedaagde] houdt in dat het non-concurrentiebeding, zoals dat indertijd is overeengekomen met RVS Verkoopmaatschappij B.V., tussentijds is vervallen.
Dit verweer treft doel. In de eerste plaats omdat [gedaagde] per 1 januari 1982 in dienst is getreden bij de Amfas Groep NV, onder gelijktijdige beëindiging van zijn dienstverband met RVS Verkoopmaatschappij B.V. Met een verwijzing naar HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 234, is de kantonrechter van oordeel dat de door de wet voor het aangaan van een concurrentiebeding gestelde strengere voorwaarden dan voor de arbeidsovereenkomst in het algemeen, ook gelden in het hier bedoelde geval waarin [gedaagde] zijn werkzaamheden bij de Amfas Groep N.V. als nieuwe werkgeefster heeft voortgezet. Dat betekent dat de Amfas Groep N.V. het non-concurrentiebeding opnieuw schriftelijk met [gedaagde] had moeten overeenkomen. Nu dat niet is gebeurd, is het met RVS Verkoopmaatschappij B.V. overeengekomen non-concurrentiebeding vervallen. Dit zou alleen dan anders zijn indien er sprake is geweest van een overgang van de onderneming in de zin van artikel 7:662 BW, maar dat is gesteld, althans onvoldoende, noch gebleken.
In de tweede plaats is de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en de Amfas Groep N.V, per 1 januari 1989 beëindigd en is [gedaagde] op diezelfde datum in dienst getreden bij RVS Levensverzekering N.V. en RVS Schadeverzekering N.V. Ook in die situatie had het non-concurrentiebeding opnieuw schriftelijk moeten worden overeengekomen, terwijl dat ook in die situatie, waarin evenmin sprake was van een overgang van de onderneming in de zin van artikel 7:662 BW, niet is gebeurd.
7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 april 1997 het eertijds overeengekomen non-concurrentiebeding geen gelding meer had. De op dat non-concurrentiebeding gebaseerde vordering van RVS kan om die reden niet worden toegewezen. Gelet op dit oordeel behoeven de overige stellingen en weren van partijen geen bespreking.
RVS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering van RVS af;
veroordeelt RVS in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.450 wegens salaris.
Aldus gewezen door mr. P. Schulting, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 73