ECLI:NL:RBLEE:2003:AH8846

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/081041-03owv
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 26 juni 2003 uitspraak gedaan in een vordering van de officier van justitie met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die was veroordeeld voor het dealen in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Grittenborgh te Hoogeveen, een aanzienlijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontvangen door zijn activiteiten in de drugshandel. De rechtbank baseert haar oordeel op getuigenverklaringen van afnemers en een medeverdachte die als subdealer fungeerde. De rechtbank heeft de door de politie opgemaakte proces-verbaal van onderzoek niet gevolgd, omdat niet voldoende vaststaat dat de verdachte met dezelfde frequentie naar Enschede is gereisd voor de inkoop van cocaïne. De rechtbank heeft de gemiddelde in- en verkoopprijs van cocaïne vastgesteld en berekend dat de verdachte gemiddeld € 12,50 per gram verdiende. De totale opbrengst van de drugshandel is vastgesteld op € 23.284,38, waaruit kosten van € 643,19 zijn afgetrokken, resulterend in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 22.641,19. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen, met de waarschuwing dat bij niet-betaling vervangende hechtenis van 160 dagen kan worden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORTE BESLISSING
Uitspraak: 26 juni 2003
Parketnummer: 17/081041-03
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Leeuwarden op een vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 26 mei 2003 tegen:
[veroordeelde], veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Grittenborgh, te Hoogeveen.
DE VORDERING
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 99.724,14 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 17/081041-03 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
DE PROCESGANG
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 12 juni 2003 waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
DE BEOORDELING
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 26 juni 2003 in de zaak met parketnummer 17/081041-03 veroordeeld terzake onder meer -kort gezegd- het dealen in harddrugs.
Op grond van de inhoud van bovenstaande wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de baten van het door hem gepleegde strafbare feit, zodat de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de getuigenverklaringen van afnemers en van medeverdachte [medeverdachte a], die optrad als subdealer voor verdachte.
De rechtbank volgt niet het door de politie opgemaakte proces-verbaal van onderzoek met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank overweegt daartoe dat onvoldoende vaststaat dat verdachte gedurende de gehele bewezenverklaarde periode met dezelfde frequentie naar Enschede is gereden. Bovendien blijkt uit getuigenverklaringen en uit de verklaringen van verdachte dat verdachte soms ook naar Enschede ging vanwege zijn interesse voor auto's. De rechtbank kan dan ook niet concluderen dat verdachte 82 maal naar Enschede is gereisd om telkens 100 gram cocaïne in te kopen.
De rechtbank volgt de in het proces-verbaal berekende gemiddelde in- en verkoopprijs van
€ 30,- respectievelijk € 42,50, hetgeen leidt tot de conclusie dat verdachte gemiddeld € 12,50 per gram cocaïne verdiende.
[betrokkene a] heeft verklaard dat hij gedurende ongeveer twee jaar gemiddeld twee gram cocaïne per dag van verdachte kocht. Dit levert op een hoeveelheid van 1460 gram.
[betrokkene b] heeft verklaard dat hij ongeveer 50 gram cocaïne van verdachte heeft gekocht.
[betrokkene c] heeft verklaard dat hij vanaf de zomer van 2001 -de rechtbank leest gemakshalve: vanaf 1 juli 2001- tot januari 2003 soms 2 tot 3 gram cocaïne per weekend kocht en soms één keer per week of per maand 2 tot 3 gram cocaïne. De rechtbank gaat uit van het gemiddelde van deze uitersten, te stellen op 21/2 keer per maand 21/2 gram cocaïne gedurende 19 maanden. Dit levert op een hoeveelheid van 118,75 gram.
[betrokkene d] heeft verklaard dat hij ongeveer 8 gram cocaïne van verdachte heeft gekocht.
[betrokkene e] heeft verklaard dat hij ongeveer 2 gram cocaïne van verdachte heeft gekocht.
Medeverdachte [medeverdachte a] heeft verklaard dat hij als subdealer cocaïne van verdachte afnam voor € 40,- per gram, zodat de winst voor verdachte in dat geval uitkwam op € 10,- per gram cocaïne. [medeverdachte a] verkocht aan vele met name genoemde gebruikers ongeveer 5 gram cocaïne per avond op donderdag en vrijdag gedurende een half jaar. [medeverdachte a] verkocht dus gedurende 28 weken ongeveer 10 gram cocaïne per week, oftewel 280 gram cocaïne.
Dit leidt tot de volgende opbrengst:
aantal grammen verkocht: winst per gram: totale winst:
[betrokkene a] 1460 € 12,50 € 18.250,00
[betrokkene b] 50 € 12,50 € 625,00
[betrokkene c] 118,75 € 12,50 € 1.484,38
[betrokkene d] 8 € 12,50 € 100,00
[betrokkene e] 2 € 12,50 € 25,00
via [medeverdachte a] 280 € 10,00 € 2.800,00
TOTAAL 1918,75 gram € 23.284,38 winst
Op grond van de verklaringen in het dossier is aannemelijk dat verdachte cocaïne inkocht te Enschede per hoeveelheid van ongeveer 100 gram. Verdachte moet voor een hoeveelheid van 1918,75 gram circa 19 ritten hebben gemaakt. Ten aanzien van de kosten overweegt de rechtbank dat blijkens het proces-verbaal met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel de kosten van 19 ritten naar Enschede bedroegen: 19 x (310 km retour) x (verbruik van 9,1 liter benzine per 100 kilometer) x (benzineprijs € 1,20 per liter) = € 643,19. Deze kosten komen in aftrek op voornoemde opbrengsten.
Bij gebrek aan betrouwbare gegevens zal de rechtbank, in navolging van voornoemd proces-verbaal, geen rekening houden met het eigen gebruik van cocaïne door verdachte.
Vanwege de terugvordering door de uitkerende instantie behoeft met het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bewezenverklaarde valsheid in geschrift evenmin rekening te worden gehouden.
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve op (€ 23.284,38 - € 643,19 =) € 22.641,19.
TOEPASSING VAN DE WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 22.641,19.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 22.641,19 (zegge: tweeëntwintigduizend zeshonderd éénenveertig euro en negentien eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beveelt dat, voor het geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 160 dagen, met dien verstande dat de duur van de vervangende hechtenis niet wordt verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B. Kuizenga, voorzitter, mr. K. Post en mr. J.B.J. van der Leij, rechters, bijgestaan door mr. S.H.C. Nijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juni 2003.
Mr. Kuizenga en mr. Van der Leij zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.