ECLI:NL:RBLEE:2003:AF9879

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
52555 HA ZA 02-371
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de Hervormde Gemeente te Driesum en de Stichting Instandhouding en Beheer Kerkelijke Goederen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, hebben eisers, waaronder de Nederlandse Hervormde Kerk en verschillende leden van de Hervormde Gemeente te Driesum, vorderingen ingesteld tegen gedaagden, waaronder de Stichting Instandhouding en Beheer Kerkelijke Goederen en enkele leden van de kerkvoogdij. De zaak betreft de rechtmatigheid van de oprichting van de Stichting en de overdracht van kerkelijke goederen aan deze Stichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oprichting van de Stichting en de overdracht van de goederen in strijd zijn met de Kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk. De rechtbank oordeelt dat de besluiten tot oprichting en overdracht nietig zijn op grond van artikel 2:14 BW, omdat deze niet zijn genomen met inachtneming van de vereisten die de Kerkorde stelt. De rechtbank gebiedt gedaagden om binnen zes weken de eigendom en feitelijke beschikkingsmacht van de overgedragen bezittingen aan de Hervormde Gemeente te Driesum te herstellen. Tevens moeten gedaagden binnen vier weken rekenschap geven van hun beheershandelingen met betrekking tot deze bezittingen. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval gedaagden niet aan deze verplichtingen voldoen. In reconventie verklaart de rechtbank dat de eerdere beslissingen van de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen nietig zijn en heft het beslag op dat door eisers was gelegd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 4 juni 2003
Zaak-/Rolnummer: 52555 / HAZA 02-371
VONNIS
van de meervoudige handelskamer in de zaak van:
1. DE NEDERLANDSE HERVORMDE KERK
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4],
5. [eiser sub 5],
allen wonende te Driesum,
eisers in conventie, verweerders in reconventie, verder gezamenlijk te noemen eisers,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. G.C.W. van der Feltz te 's-Gravenhage,
tegen
1. de stichting STICHTING INSTANDHOUDING EN BEHEER KERKELIJKE GOEDEREN HERVORMDE GEMEENTE TE DRIESUM,
gevestigd te Driesum,
2. [gedaagde sub 2]
wonende te Driesum,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Driesum,
4. DE HERVORMDE GEMEENTE TE DRIESUM,
gevestigd te Driesum,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie, verder gezamenlijk te noemen gedaagden,
procureur: mr. P. Stehouwer,
advocaat: mr. J.J.H. Post te Amersfoort.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 16 mei 2002 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
* conclusie van eis van de zijde van eisers;
* conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, van de zijde van gedaagden;
* conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie, van de zijde van eisers;
* conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie, van de zijde van gedaagden;
* conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van eisers.
Partijen hebben producties overgelegd. Krachtens het op 18 februari 2003 gewezen tussenvonnis heeft op 7 april daaropvolgend een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Tenslotte is vonnis gevraagd.
RECHTSOVERWEGINGEN
in conventie en in reconventie
1. De vordering
De vordering van eisers strekt er toe dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagden sub 2, 3 en 4 veroordeelt tot gezamenlijke en schriftelijke aanvaarding en opname van de heren [J.] en [V.] in het College van Kerkvoogden als de door de Provinciale Kerkvoogdijcommissie op de voet van artikel 314b van de Overgangsbepalingen van de Kerkorde aangewezen gedelegeerden, met alle daarbij behorende bevoegdheden en rechten, op straffe van verbeurte van een boete van 10.000,- euro wanneer deze schriftelijke verklaring niet zal zijn ontvangen binnen twee weken na dit vonnis, te vermeerderen met een dwangsom van 5.000,- euro voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt, en tot een loyale en voortvarende samenwerking met de aldus aangewezen gedelegeerden;
b. gedaagden sub 2 en 3 ieder, hoofdelijk, gebiedt binnen vier weken na betekening van dit vonnis schriftelijk opgave te verstrekken aan eisers van jaarrekeningen en alle andere gegevens die nodig zijn voor een inzicht in de bezittingen van de Stichting en het aandeel daarin van de voormalige bezittingen van de Hervormde Gemeente te Driesum, zodat daarna naar genoegen van eisers zal vaststaan welke bezittingen van de Stichting hebben te gelden als voormalige bezittingen van de Hervormde Gemeente te Driesum;
c. gedaagden gebiedt binnen zes weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan:
- primair de formalisering van de werkelijke eigendomsverhoudingen met betrekking tot en verschaffing van de feitelijke beschikkingsmacht door de Stichting aan de Hervormde Gemeente te Driesum van de voormalige bezittingen van de Hervormde Gemeente te Driesum, althans van alle bezittingen opgenomen in productie 13,
- althans overdracht door de Stichting aan de Hervormde Gemeente te Driesum van de voormalige bezittingen van de Hervormde Gemeente te Driesum, althans van alle bezittingen opgenomen in productie 13,
waarbij de Stichting de kosten van die overdracht voor haar rekening zal nemen;
d. gedaagden sub 2 en 3 beveelt om binnen 12 weken na de formalisering van de werkelijke eigendomsverhoudingen dan wel de overdracht van de bezittingen van gedaagden aan de Hervormde Gemeente te Driesum over te gaan tot ontbinding van de Stichting;
dit voorgaande onder b, c en d op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van
10.000,-, euro voor iedere overtreding van dit gebod, te vermeerderen met een dwangsom van
5.000,- euro voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt;
e. op voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eisers sub 2 tot en met 5 aanwijst als vertegenwoordigers van de Stichting en de Hervormde Gemeente te Driesum om:
- de overdracht bedoeld onder c. te kunnen laten plaatsvinden en
- de Stichting conform het onder d. gevorderde te ontbinden,
dit alles voor zover gedaagden binnen de daartoe door de rechtbank te stellen termijn niet zullen zijn overgegaan;
f. voor recht verklaart dat gedaagden sub 2 en 3 aansprakelijk zijn voor alle schade en kosten (waaronder belastingen) die de Hervormde Gemeente te Driesum heeft geleden en nog zal lijden, die zijn gemaakt en nog zullen worden gemaakt ten laste van de Hervormde Gemeente te Driesum als gevolg van de oprichting van de Stichting en de eerdere overdracht van goederen van de Hervormde Gemeente te Driesum aan de Stichting;
g. gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.
Gedaagden hebben tegen de vordering verweer gevoerd, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, eisers in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans hun deze ontzegt, kosten rechtens.
In reconventie hebben gedaagden gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat primair de beslissing van de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen van 27 april 1998 en van de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk van 22 januari 2002 jegens gedaagden nietig althans onverbindend is, althans,
subsidiair, gedaagden niet zullen mogen worden gehouden aan deze beslissingen;
2. het door eisers in conventie onder de Rabobank te Damwoude gelegde beslag, ten laste van gedaagde sub 1 in conventie, nietig verklaart, althans dit beslag opheft;
3. voor recht verklaart dat dit beslag onrechtmatig is gelegd;
4. eisers in conventie veroordeelt tot betaling van de door gedaagde sub 1 in conventie geleden en nog te lijden schade als gevolg van dit beslag, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
5. kosten rechtens.
2. De vaststaande feiten
2.1. De Hervormde Gemeente te Driesum maakt deel uit van de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna ook: NHK), en valt onder de werking van de Kerkorde. Krachtens deze Kerkorde, die in zichzelf vooral uitgangspunten en regelingen betreffende geestelijke aspecten van de Kerk bevat, wordt de orde der Kerk, waarmee kennelijk vooral de organisatorische aspecten worden bedoeld, geregeld bij of krachtens de zogenoemde Ordinantiën.
Het bestuur van een gemeente wordt, krachtens de Kerkorde, uitgeoefend door de kerkenraad.
De gehele NHK, waaronder de plaatselijke gemeenten en provinciale kerkvergaderingen, wordt bestuurd door de generale synode.
De kerkenraad van een gemeente bestaat uit de predikanten(en), ouderlingen en diakenen. Namens de kerkenraad vormen daartoe in het bijzonder aangewezen ouderlingen (en sedert de Kerkordewijziging van 1991 ook de daartoe gekozen leden van de Kerk) het college van kerkvoogden. Dit college verzorgt die financiële zaken, die niet van diakonale aard zijn, met inachtneming van de verantwoordelijkheid van de kerkenraad. Krachtens Ordinantie 16, zoals deze sedert 1 januari 1992 geldt, behoren tot zijn taken onder meer het beheren van de goederen, waaronder gelden, gebouwen en andere vermogensbestanddelen van de gemeente, tenzij de plaatselijke regeling houdende samenstelling en werkwijze van dit college anders bepaalt.
2.2. De Hervormde Gemeente te Driesum was, als zogenoemde "vrij beheer-gemeente", tot 1 januari 1996 gerechtigd zelf het beheer over haar vermogen te voeren.
2.3. De bepalingen omtrent het beheer zijn voornamelijk opgenomen in Ordinantie 16; die betreffende het bovengemeentelijk toezicht in Ordinantie 18. Beide Ordinantiën maken deel uit van de Kerkordewijziging van 1991, volgens welke, kort samengevat, de Ordinantiën 16 en 18 met ingang van uiterlijk 1 januari 1996 ook van toepassing zijn op de "vrij-beheer gemeenten".
2.4. Door een aantal gemeenten, waaronder gedaagde sub 4, is verzet aangetekend tegen deze Kerkordewijziging, bij zowel de kerkelijke als de burgerlijke rechter. Deze gemeenten menen dat de Kerkordewijziging onterecht inbreuk maakt op de autonome beheersbevoegdheden. Het oordeel van de kerkelijke rechter, inhoudende dat de wijziging verbindend is voor alle gemeenten, is uiteindelijk door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 7 maart 2002 (verder ook: het arrest) in stand gelaten. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld, welke procedure thans nog loopt.
2.5. Gedaagden sub 2 en 3 hebben, samen met eiser sub 2, op 30 december 1995 de Stichting Instandhouding en Beheer Kerkelijke Goederen Hervormde Gemeente te Driesum opgericht. Vervolgens heeft, op dezelfde dag, de Hervormde Gemeente bezittingen waaronder het kerkgebouw, de pastorie en het verenigingsgebouw, overgedragen aan de Stichting, tegen betaling van ƒ 1,-.
Met betrekking tot deze overdracht heeft de Provinciale Kerkvoogdij Commissie op 2 maart 1998 een bezwaarschrift ingediend bij de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in Friesland. Laatstgenoemde commissie heeft bij beslissing van 27 april 1998 onder meer geoordeeld dat het besluit tot oprichting van de Stichting is genomen door het college van kerkvoogden, dat een kerkelijk orgaan is en dus onderworpen is aan de Ordinantiën. Bij de oprichting had, aldus deze commissie, derhalve het in de Ordinantiën, meer in het bijzonder Ordinantie 1, artikel 27, lid 9, bepaalde in acht genomen moeten worden, hetgeen niet is geschied. Deze commissie heeft vervolgens het besluit tot oprichting van de Stichting en het besluit tot het inbrengen van kerkelijk vermogen in een dergelijke stichting vernietigd. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend. Evenmin heeft de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk aanleiding gezien deze uitspraak eigener beweging te vernietigen.
De kerkvoogden van de Hervormde Gemeente te Driesum hebben echter geen gevolg gegeven aan deze uitspraak.
2.6. Op 19 juni 2000 heeft een aantal kerkgangers van de Hervormde Gemeente te Driesum een bezwaarschrift ingediend bij de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen, gericht tegen het beleid van de bestuurders van de Hervormde Gemeente te Driesum, in het bijzonder tegen de beslissing ten aanzien van de oprichting en instandhouding van de Stichting. Deze commissie heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard. Daartoe overwoog deze commissie onder meer dat, samengevat:
"de oprichting van een dergelijke stichting en overheveling van het vermogen naar deze stichting heeft plaatsgevonden met het oogmerk aldus te voorkomen dat zorg voor en beheer van dit vermogen zou komen te vallen onder toezicht van de daartoe door de Kerkorde aangewezen organen; dat dit oogmerk strijdig is met wat mag worden verwacht van een hervormde gemeente die deel uitmaakt van het geheel der kerk; dat het feit dat gemeenten die willen behoren tot de NHK op een dergelijke wijze de bepalingen van de Kerkorde waaraan zij zijn of zullen zijn onderworpen, doelbewust trachten te ontgaan, reeds in strijd is met de goede trouw die in elk geval voor haar handelen jegens de gehele kerk richtsnoer dient te zijn."
Bovengenoemde beslissing is in de daartegen aangespannen beroepszaak door de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk bevestigd in de uitspraak van 22 januari 2002.
2.7. Gedaagden sub 2. en 3. hebben zich niet naar bovengenoemde beslissingen gevoegd, en zijn dientengevolge door de Regionale Commissie voor het Opzicht uit hun functie van lid van de kerkvoogdij ontzet, en wel bij brief van 25 juni 2002. Hiertegen is beroep aangetekend, hetwelk thans nog loopt en schorsende werking heeft.
2.8. Ordinantie 1, artikel 26, bepaalt onder meer:
"1. Kerkelijke lichamen, ambtsdragers, zij die in dienst zijn bij een kerkelijk lichaam, kerkelijke stichtingen of bestuurders daarvan, dragen geen kerkelijke bevoegdheden, verplichtingen of taken geheel of ten dele aan andere lichamen of personen over dan met inachtneming van het terzake in de orde der Kerk bepaalde."
Ordinantie 1, artikel 27, betreffende onder andere kerkelijke stichtingen, bepaalt onder meer:
"8. Indien bijzondere redenen met betrekking tot aard of omvang van hun arbeidsveld ertoe nopen dat een of meer kerkelijke lichamen, als bedoeld in ordinantie 1-15 (waaronder worden verstaan de ambtelijke vergaderingen en alle bij ordinantie, generale regeling of overgangsbepaling in het leven geroepen dan wel voordien reeds in de kerk functionerende, met of zonder nadere regeling in de orde der Kerk erkende, organen en colleges - rechtbank), bij de deelneming aan het rechtsverkeer bepaalde taken, bevoegdheden, rechten of verplichtingen in dat verband overdragen aan een rechtspersoon, kan zulks alleen geschieden aan een stichting als bedoeld in artikel 285 van Boek II van het Burgerlijk Wetboek.
9. Stichtingen kunnen alleen worden opgericht met inachtneming van de daarvoor in een generale regeling voor stichtingen gestelde bepalingen, welke generale regeling wordt vastgesteld of gewijzigd door de generale synode, nadat daarover zijn gehoord (...)."
De op basis van voorgaand artikel vastgestelde Generale Regeling Stichtingen heeft betrekking op hervormde stichtingen, interkerkelijke stichtingen en gemengde stichtingen.
2.9. De kas voor het algemene, landelijke, kerkenwerk wordt krachtens artikel 18 en 19 van Ordinantie 16 onder meer gevoed door een jaarlijks te heffen omslag. Dit quotum wordt geheven van onder andere alle kerkelijke gemeenten. Bij de berekening van dit quotum wordt rekening gehouden met het aantal leden, 50% van de bruto-inkomsten uit landerijen en gebouwde eigendommen, de bruto-inkomsten uit overig bezit en een heffingsfactor.
3. Het standpunt van eisers in conventie
Het is de kerkvoogdij geweest die het besluit tot oprichting van de Stichting en in ieder geval dat tot overdracht van de eigendommen van de Hervormde Gemeente te Driesum aan de Stichting heeft genomen. Met deze overdracht, alsmede met de naamgeving van gedaagden, valt niet te rijmen de stelling dat het gaat om een puur wereldlijke stichting. Eveneens is er aldus sprake van een ontoelaatbare verwarring omtrent de werkelijke aard van de Stichting.
Op grond van de beslissingen van de provinciale en generale geschillencommissies staat vast dat de Stichting is opgericht in strijd met de Kerkorde (in het bijzonder met Ordinantie 1, artikel 27, lid 9) en daarom, op grond van artikel 2:14 BW, voor ontbinding in aanmerking komt en dat de overdracht van goederen door de Hervormde Gemeente te Driesum evenmin in stand kan blijven. Voorts geldt dat deze oprichting en overdracht materieel indruisen tegen de verplichting die op een hervormde gemeente rust om de Kerkorde loyaal, ook naar de geest, uit te voeren.
De Hervormde Gemeente te Driesum beschikt niet over een bestuur dat met inachtneming van de Kerkorde is samengesteld. De Hervormde Gemeente te Driesum is daarom niet in staat mee te werken aan de gevorderde afgifte door de Stichting van de onroerende zaken en andere goederen. Gedaagden dienen om die reden dan ook over te gaan tot aanvaarding van een op correcte wijze samengesteld bestuur, door het opnemen daarin van door de Provinciale Kerkvoogdijcommissie aangewezen gedelegeerden in het college van kerkvoogden, ex artikel 314b van de overgangsbepalingen van Ordinantie 16.
De Vries en Van de Haar hebben nagelaten gevolg te geven aan de beslissing van de geschillencommissies. Dat is onrechtmatig en zij zijn daarom persoonlijk aansprakelijk voor de schade die de Hervormde Gemeente te Driesum of de NHK daardoor lijdt of zal lijden.
De Stichting had zich verplicht zorg te dragen voor betaling van het traktement van de predikant. Deze verplichting komt zij niet naar behoren na.
Een aantal kerkleden staat terugkeer naar de kerkordelijke situatie voor. Daartoe is bijstand van de NHK gevraagd. Voorts heeft de NHK zelf belang bij naleving van de Kerkorde, ook door het College van Kerkvoogden en de lidmaten van de Hervormde Gemeente te Driesum. Daaronder valt ook het in rechte afdwingen van naleving van de uitspraken van de kerkelijke rechter.
Gedaagden sub 2. en 3. zijn lidmaten van de Hervormde Gemeente te Driesum. Als zodanig zijn zij gebonden aan de Kerkorde in al hun handelingen die verband houden met goederen of belangen van deze gemeente. Materieel hebben zij juist en uitdrukkelijk gehandeld als College van Kerkvoogden van deze gemeente. Doelstelling en feitelijk beheer van de Stichting brengen haar onder de werking van de Kerkorde.
Ordinantie 1, artikel 22 is in ieder geval van toepassing omdat het hier gaat om overdracht van kerkelijke goederen door het College van Kerkvoogden van de gemeente aan de Stichting.
Nu de kerkelijke goederen volgens de kerkelijke rechter(s) in strijd met de Kerkorde zijn overgedragen, behoren deze nog steeds tot het vermogen van de Hervormde Gemeente te Driesum en tellen deze mee voor de berekening van het af te dragen quotum.
4. Het standpunt van gedaagden
De opgerichte stichting is geen kerkelijke stichting, de Stichting is opgericht door individuele personen. De Kerkorde van de NHK is dan ook niet van toepassing op de Stichting. Van de Haar was geen kerkvoogd ten tijde van de oprichting en de overdracht. De Stichting is opgericht, gehoord de gemeente. De overdracht heeft plaatsgevonden conform het van kracht zijnd plaatselijk reglement, na overleg met de kerkenraad en na voorafgaande raadpleging en instemming van de lidmaten van de gemeente. Er is dan ook sprake van een perfecte en onaantastbare rechtshandeling.
De Hervormde Gemeente te Driesum is een vrij-beheer gemeente, hetgeen onder meer inhoudt dat de hoofdstukken I en II van Ordinantie 16 en de gehele Ordinantie 18 niet van toepassing zijn. De gemeente was daarom gerechtigd naar eigen inzicht het beheer van en het toezicht op haar vermogen te regelen. Het college van kerkvoogden was, conform het eigen beheersreglement, bevoegd tot alle beheersdaden, waaronder het onderbrengen van het gemeentelijk vermogen in een beheersstichting, zonder dat daarvoor goedkeuring gevraagd of verleend hoefde te worden.
Ook de leden 8 en 9 van artikel 27, Ordinantie 1 zijn niet van toepassing, deze zien enkel op ambtsdragers en vrij-beheer colleges zijn geen ambtsdragers.
Artikel 2:14 BW is, op grond van het bepaalde in artikel 2:2 BW, hoogstens van overeenkomstige toepassing indien dit is te verenigen met het statuut van de gemeente en met de aard van de onderlinge verhoudingen.
De vordering tot vernietiging van de levering is verjaard, krachtens artikel 6:52 (bedoeld zal zijn: 3:52, rechtbank) BW.
De gevraagde ontbinding wordt verhinderd door (de termijnstelling in) Ordinantie 19, artikel 9, lid 1.
Beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
De enkelvoudige kamer heeft, na de op 7 april gehouden comparitie, de onderhavige zaak voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer.
1. De bevoegdheid van eisers en hun procesbelang
1.1 De Generale Financiële Raad heeft het moderamen van de NHK machtiging verleend om deze procedure te voeren. Dat het daadwerkelijk ten processe optreden een uitsluitende bevoegdheid van de GFR zou zijn die (dus) niet toekomt aan de NHK is niet gebleken, en lijkt overigens onwaarschijnlijk, nu ook de GFR onderdeel van de NHK uitmaakt.
De NHK wordt daarom geacht bevoegd te zijn.
1.2 De NHK, als geheel van alle gemeenten, classes en provinciale kerkvergaderingen, heeft direct belang bij de naleving van hetgeen in of krachtens de Kerkorde is bepaald. Waar zij vreest dat de Kerkorde niet wordt nageleefd heeft zij reeds op deze grond voldoende belang bij de onderhavige procedure.
Daarnaast geldt dat de Hervormde Gemeente te Driesum minder afdraagt dan zij op grond van het namens de NHK gestelde quotum zou moeten afdragen, welke mindere afdracht grondslag vindt in de, aan het oordeel van deze rechtbank voorgelegde, overdracht van de goederen van de gemeente aan de Stichting. Ook om deze reden heeft de NHK voldoende belang bij deze procedure.
Tot slot is niet gebleken dat afzonderlijke leden van een tot de NHK behorende gemeente geen belang zouden kunnen hebben bij naleving van de Kerkorde en daarmee bij een rechterlijke uitspraak die daartoe zou kunnen strekken, zeker waar eerdere, door de kerkelijke rechter gedane, uitspraken die daartoe strekken niet worden nageleefd.
Het voorgaande brengt tevens mee dat er sprake is van een breder belang dan dat van de plaatselijke gemeente.
1.3. De stellingen van gedaagden omtrent bevoegdheid en belang van eisers worden derhalve verworpen.
2. De onbevoegdheid van het bestuur van de Hervormde Gemeente te Driesum
2.1. De stelling van eisers dat de gemeente thans niet beschikt over een bevoegd bestuur wordt onderbouwd door een verwijzing naar het arrest van 7 maart 2002. De rechtbank vermag daar geen onderbouwing van deze stelling in te vinden. Voorts wordt, door verwijzing naar een aantal producties, kennelijk beoogd te stellen dat het huidig kerkbestuur niet is samengesteld conform Ordinantie 16, lid 2. Eisers hebben die stelling echter niet deugdelijk gemotiveerd. De vordering tot aanvaarding van gedelegeerden raakt zodanig aan de eigenheid en het functioneren van een gemeente dat de burgerlijke rechter hier uiterste terughoudendheid past. Nu deze vordering nauwelijks is onderbouwd dient deze dan ook afgewezen te worden.
2.2. Overigens geldt dat partijen zonder meer jegens elkaar gehouden zijn tot het geven van uitvoering aan kerkordelijke bepalingen. De rechtbank ziet in het feit dat cassatie is ingesteld, alsmede in de aangevoerde cassatiemiddelen, geen redenen af te wijken van de overwegingen van het Hof voor zover deze inhouden dat de Ordinantiën 16 en 18 sedert 1 januari 1996 ook van toepassing zijn op de Hervormde Gemeente te Driesum. In het bijzonder verwijst de rechtbank daartoe naar rechtsoverweging 22 van het arrest van 7 maart 2002, inhoudende "dat de Gemeenten als zelfstandige onderdelen van de Kerk dienen te worden aangemerkt en dat zij uit dien hoofde krachtens artikel 2:2 BW in het algemeen gebonden zijn aan de op dit artikel gebaseerde of daaruit voortvloeiende regelgeving van de Kerk, waaronder de Kerkorde 1951 en de Kerkorde 1991. Daarmee is verworpen het standpunt van de Gemeenten dat zij in vermogensrechtelijk opzicht (wat betreft het beheer van hun goederen en fondsen), althans hun kerkvoogdijen buiten het kerkverband staan."
Voor zover thans sprake zou zijn van de situatie als bedoeld in overgangsbepaling 314b kan ook zonder rechterlijke tussenkomst uitvoering worden gegeven aan het daarin bepaalde. De vrees dat dit zal leiden tot gedwongen intrekking van het mede door de Hervormde Gemeente te Driesum ingestelde cassatieberoep lijkt niet gerechtvaardigd, nu enerzijds niet duidelijk is dat deze reeds genomen beslissing door tussenkomst van gedelegeerden ingetrokken kan en zal worden en anderzijds de Hervormde Gemeente te Driesum niet de enige is geweest die dit beroep heeft ingesteld.
3. De uitspraken van de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen van 27 april 1998 en de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk van 22 januari 2002
3.1 De stellingen van eisers zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op deze beslissingen. Daartegenover stellen gedaagden, kort samengevat, dat deze beslissingen ondeugdelijk en derhalve onverbindend zijn.
In de eerste plaats wordt verworpen de stelling van eisers dat gedaagden de beweerdelijke ondeugdelijkheid eerst na een onredelijk lange termijn inroepen. Het is immers in het kader van deze procedure, waarin in de eerste plaats eisers een beroep doen op de geldigheid van deze uitspraken, dat gedaagden de inhoud van deze uitspraken voorleggen aan de rechtbank. Dat staat hun, bij wijze van verweer, vrij.
In de tweede plaats is de rechtbank bevoegd om deze beslissingen te toetsen. Weliswaar staat voorop dat ook de Hervormde Gemeente te Driesum gebonden is aan hetgeen in de Kerkorde is bepaald, en daarmee is onderworpen aan de krachtens de Kerkorde ingestelde geschillenregeling, maar dat neemt niet weg dat beslissingen van de kerkelijke rechter vernietigbaar zijn (waarna de rechtbank een daarvoor in de plaats tredende beslissing kan nemen) indien en voor zover inhoud of wijze van totstandkoming daarvan zodanig zijn dat gebondenheid daaraan in redelijkheid niet gevergd kan worden. Dat brengt de rechtbank thans tot een, zij het marginale, toets van deze beslissingen.
3.2 De termijn voor het indienen van bezwaar bij de kerkelijke rechter tegen een besluit of rechtshandeling is 30 dagen na dagtekening van dat besluit, of na de dag waarop de bezwaarde redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van dat besluit.
De besluiten tot oprichting en overdracht zijn genomen voor 30 december 1995.
De Provinciale Kerkvoogdijcommissie heeft op 2 maart 1998 een bezwaarschrift tegen de overdracht ingediend bij de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen. Reeds in april 1996, zo blijkt uit het bezwaarschrift, bestond bij de Provinciale Kerkvoogdijcommissie het vermoeden dat kerkelijke goederen waren overgedragen aan een niet-kerkelijke stichting. Op dat moment was zowel de oprichting als de overdracht kenbaar uit het handelsregister en het Kadaster. De Provinciale Kerkvoogdij Commissie had derhalve reeds in april 1996 redelijkerwijs kennis kunnen nemen van het besluit tot oprichting en overdracht. De Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen is ten onrechte zonder noemenswaardige motivering over deze feiten heen gestapt.
Voorts maakt deze beslissing niet duidelijk op welke grond de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen heeft gemeend een oordeel te kunnen geven inzake het besluit tot oprichting, nu dit besluit niet aan haar was voorgelegd.
3.3. Reeds in zijn arrest van 18 september 1997 heeft het Hof te 's-Gravenhage uitgemaakt dat de Ordinantiën 16 en 18 tot 1 januari 1996 niet van toepassing waren op een vrij-beheer gemeente als die te Driesum. De Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk maakt desalniettemin niet duidelijk waarom de beslissing tot overdracht van vermogen van deze gemeente aan de Stichting, welke beslissing is genomen en uitgevoerd voor 1 januari 1996, kennelijk in strijd is met de Kerkorde. Juist waar de vraag naar de (on-)geldigheid van deze Ordinantiën een zo cruciale rol speelde in het bestreden beleid van de kerkenraad en kerkvoogdij had een nadere motivering van het oordeel dat deze Ordinantiën wel van toepassing waren voor de hand gelegen. Deze beslissing schiet derhalve tekort in de motivering.
3.4. Het voorgaande brengt mee dat beide beslissingen vernietigd worden.
De rechtbank zal zich thans zelf uitlaten over de onderwerpen waarover de beide geschillencommissies zich in deze procedures hebben uitgelaten, voor zover deze onderwerpen thans aan de orde zijn. Deze onderwerpen betreffen in de kern de volgende drie kwesties:
- was het besluit tot oprichting van de Stichting rechtmatig;
- was het besluit tot overdracht van kerkelijke goederen aan de Stichting rechtmatig;
- was de oprichting van de Stichting zelf rechtmatig.
4. Het besluit tot oprichting van de Stichting en het besluit tot overdracht van de kerkelijke vermogens aan de Stichting
4.1. Op de Hervormde Gemeente te Driesum en haar functionarissen waren voor 1 januari 1996 en zijn thans van toepassing de bepalingen omtrent de overdracht van werkzaamheden en het oprichten van stichtingen, als opgenomen in Ordinantie 1, artikel 26 en 27, en de op laatstgenoemd artikel gebaseerde Generale Regeling Stichtingen.
De stelling dat (de artikelen van) deze Ordinantie niet van toepassing (is) zijn is omdat deze enkel betrekking zou(den) hebben op ambtelijke vergaderingen en de kerkvoogdij geen ambtelijke vergadering vormt wordt verworpen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de kerkvoogdij, conform de Kerkorde optredend "gedragen door de kerkenraad", niet onder de kerkelijke lichamen e.d. als bedoeld in artikel 26 en 27 valt.
De stelling dat Ordinantie 1 niet bedoeld was betrekking te hebben op vrij-beheer gemeenten faalt eveneens. Hetgeen daartoe namens gedaagden bij conclusie van dupliek in conventie onder punt 5 is aangevoerd, meer in het bijzonder haar interpretatie van het antwoord van de secretaris-generaal van de synode, zou bij navolging leiden tot de conclusie dat de Kerkorde (de "reglementen van een ander orgaan") op geen enkele andere wijze dan in de geschillenbeslechting verbindend zou zijn voor een vrij-beheer gemeente ("een ander orgaan"). Dit nu verhoudt zich niet tot het, meerdere malen door het Hof te 's-Gravenhage uitgesproken, oordeel dat gemeenten als de Hervormde Gemeente te Driesum in het algemeen gebonden zijn en waren aan de regelgeving van de NHK, met uitzondering van de Ordinantiën 16 en 18. Dit oordeel is terecht gebaseerd op het bepaalde in artikel 2:2 BW.
4.2. Het "besluit van de lidmatenvergadering, bijeen in een door de Kerkvoogdij belegde vergadering, gedragen door de kerkenraad" tot onderbrenging van de registergoederen van de gemeente in een afzonderlijke stichting, die vervolgens deze goederen aan de kerkvoogdij ter beschikking kan stellen, of wel het besluit tot overdracht, strijdt met het bepaalde in de artikelen 26 en 27 van Ordinantie 1, in onderlinge samenhang beschouwd. Het kennelijke streven was immers om de goederen onder te brengen in een niet-kerkelijke stichting, en aldus te onttrekken aan enig bovengemeentelijk toezicht. De aan de kerkvoogdij met vrij-beheer toekomende bevoegdheid tot deze overdracht kon echter slechts worden uitgeoefend met inachtneming van het terzake in de Kerkorde bepaalde. Welnu, de Kerkorde bepaalt daaromtrent onder meer dat een dergelijke overdracht aan een stichting (Ordinantie 1, artikel 27, lid 8) alleen kan plaatsvinden met inachtneming van de in de Generale Regeling gestelde bepalingen (idem, lid 9). Dit is, zo is in confesso, niet gebeurd.
Daarnaast is voornoemd streven, geculmineerd in het besluit tot overdracht van de kerkelijke goederen aan een niet-kerkelijke stichting, in strijd met een redelijke handelwijze die mag worden verwacht van een gemeente die deel uitmaakt, en kennelijk wil blijven uitmaken, van de NHK. Door aldus te trachten de bepalingen van de Kerkorde van de NHK te omzeilen heeft de Hervormde Gemeente te Driesum gehandeld in strijd met de goede trouw, die ook voor haar richtsnoer zou moeten zijn. Daar doet niet aan af de kennelijke, meer principieel getinte, huiver voor de gevolgen van het SoW-proces. Een dergelijke huiver, die gerespecteerd doch hier niet beoordeeld kan worden, kan niet leiden tot een situatie waarin men enerzijds in het kerkverband wil blijven en anderzijds dit kerkverband, althans de regels daarvan, ondergraaft.
4.3. Beide besluiten zijn derhalve, als strijdig met de Kerkorde, nietig op grond van artikel 2:14 BW, waarvan overeenkomstige toepassing niet in strijd te achten is met de Kerkorde en de aard der onderlinge verhoudingen.
De inhoud van de brief van de voorzitter van de Provinciale Kerkvoogdij Commissie van 15 december 1995 maakt dit oordeel niet anders. Deze brief kan niet worden gelezen als een onvoorwaardelijke instemming met de nadien genomen en thans bestreden besluiten tot oprichting en overdracht, te minder nu de vragen waarop deze brief betrekking heeft
(en die niet aan de rechtbank bekend zijn gemaakt) blijkens de inleiding kennelijk zien op "aanpassing van de gemeente aan de kerkorde".
Het beroep dat gedaagden doen op artikel 3:52 BW miskent dat het hier gaat om een besluit dat nietig, en niet vernietigbaar, is en faalt om die reden. Ook overigens gaat dit beroep voorbij aan het feit dat namens de NHK reeds in 1998 en 2000 tegen dit besluit geageerd is, hetgeen heeft geleid tot vernietiging door de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen, waaraan door gedaagden echter geen gevolg is gegeven.
4.4. Voornoemde nietigheid brengt mee dat de overdracht van aanvang af nietig is, en dat de gevolgen daarvan ongedaan gemaakt moeten worden.
De vordering tot formalisering van de werkelijke eigendomsverhouding (c.) zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat door gedaagden binnen zes weken na betekening van dit vonnis de eigendom en de feitelijke beschikkingsmacht van de overgedragen bezittingen wederom aan de gemeente wordt verschaft. De kosten daarvan dienen voor rekening van de Hervormde Gemeente te Driesum te komen, nu het deze gemeente, althans haar bestuur, is geweest die het vernietigde besluit heeft genomen.
Ten aanzien van de vordering tot het verschaffen van inzicht (b.), wordt het volgende overwogen. Anders dan eisers in hun conclusie van dupliek in reconventie stellen hebben zij niet gevorderd betaling van de geldelijke opbrengst van de overgedragen goederen.
Deze stelling kan evenmin beschouwd worden als een wijziging van eis, nu de voorgeschreven vormen niet in acht zijn genomen.
Dat neemt niet weg dat de nietigverklaring meebrengt dat de overdracht van aanvang af nietig was en de Stichting gehouden is rekenschap af te leggen van hetgeen zij met de goederen heeft gedaan. De Stichting zal aldus dienen te handelen, door middel van het verstrekken van de jaarrekeningen en andere daartoe benodigde en in haar bezit zijnde schriftelijke gegevens betreffende deze goederen.
Ten aanzien van de gevorderde dwangsom is de rechtbank van oordeel dat deze enkel opgelegd dient te worden aan de Stichting en de Hervormde Gemeente te Driesum, niet aan de overige gedaagden voor zover deze niet als bestuurslid van de Stichting reeds gehouden zijn uitvoering te geven aan het in dit vonnis bepaalde. Voorts dient deze gematigd te worden, nu het gevorderde bedrag zeker gelet op de aard der onderlinge verhoudingen onredelijk hoog is.
5. De oprichting van de Stichting
5.1. In principe staat het, op grond van het voor een ieder in dit land geldend Nederlands recht, ieder handelingsbekwaam persoon vrij om een stichting op te richten. Voor zover deze persoon daarbij niet handelt namens een kerkelijk lichaam, of in de hoedanigheid van lid van een kerkelijk lichaam, kan een dergelijke oprichting niet worden verhinderd door regelingen der NHK. Deze regelingen kunnen niet aan een dergelijk persoon worden tegengeworpen.
De Stichting is opgericht door natuurlijke personen, van wie niet is gebleken dat zij daarbij optraden namens, of in een hoedanigheid van functionaris of lid van, een kerkelijk lichaam. Noch de Stichting, noch haar oprichters vallen derhalve onder de werking van de Kerkorde.
Weliswaar kan eisers worden toegegeven dat het besluit tot oprichting van de Stichting de facto genomen is door de kerkvoogdij, maar dat gegeven leidt tot de hiervoor genoemde nietigheid van het besluit tot oprichting. De oprichtingshandeling zelf, verricht door de hiervoor genoemde natuurlijke personen, wordt daardoor niet aangetast.
De vordering tot ontbinding van de Stichting, gebaseerd op strijd met de Kerkorde, zal dan ook afgewezen worden. Van strijd met de wet is niet gebleken.
6. Dwangvertegenwoordiging
6.1. De vordering onder e. tot dwangvertegenwoordiging wordt afgewezen. Niet gebleken is dat de organisatie van de Stichting en de Hervormde Gemeente te Driesum niet toereikend is om de overdracht gestalte te geven, noch dat deze rechtshandeling nadere invulling behoeft naast het geven van uitvoering aan het hiervoor onder 4.4. overwogene.
7. Aansprakelijkstelling
7.1. De gevorderde aansprakelijkstelling wordt door eisers gebaseerd op het niet naleven door de bestuurders van de Stichting van de uitspraken van de kerkelijke rechters. In deze hoedanigheid vallen zij echter niet onder de werking van deze kerkrechtelijke uitspraken, welke overigens hierboven reeds zijn ontkracht. Voorts is niet duidelijk gemaakt dat er schade is geleden, krachtens welke toerekenbare tekortkoming deze voor rekening van de bestuurders moet komen, en op welke grond eisers menen gerechtigd te zijn om schadevergoeding ten behoeve van één der gedaagden, ten laste van twee andere gedaagden, te vorderen.
Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
in reconventie voorts
8. De beslissingen van de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen en de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk
8.1. De vordering tot verklaring voor recht dat deze beslissingen jegens gedaagden nietig zijn wordt toegewezen, onder verwijzing naar het hierboven onder 3.2. en 3.3. overwogene.
9. Rechtmatigheid beslag
9.1. Het gelegde beslag zal worden opgeheven. Dit beslag dient immers niet tot executie van hetgeen in dit vonnis is bepaald.
De mogelijkheid dat gedaagden schade hebben geleden is door hen op geen enkele wijze nader onderbouwd - zij hebben zelfs niet gesteld dat zij schade hebben geleden.
Het voorgaande brengt mee dat er, wat dat aangaat, geen redenen zijn om het beslag onrechtmatig te verklaren. Nu zodanige redenen overigens ook niet zijn aangevoerd zal deze vordering worden afgewezen.
in conventie en in reconventie voorts
10. Proceskosten
10.1. Waar partijen elk, in conventie en in reconventie, deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elk de aan eigen zijde gevallen kosten draagt. De kosten van het gelegde beslag en de daaraan voorafgegane procedure blijven voor rekening van eisers.
BESLISSING
De rechtbank
in conventie
gebiedt gedaagden sub 1 en 4., en de overige gedaagden voor zover hun bemoeienis daarbij is vereist, binnen zes weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan de formalisering van de werkelijke eigendomsverhoudingen met betrekking tot de bezittingen van de Hervormde Gemeente te Driesum, in die zin dat de eigendom en feitelijke beschikkingsmacht van de op 30 december 1995 aan de Stichting overgedragen bezittingen wederom aan de Hervormde Gemeente te Driesum worden verschaft;
bepaalt dat de kosten van bovengenoemde formalisering ten laste van de Hervormde Gemeente te Driesum komen;
gebiedt gedaagden sub 1., 2. en 3. om binnen vier weken na betekening van dit vonnis rekenschap te geven aan eisers van de door hen verrichte beheershandelingen betreffende deze bezittingen, door middel van het verstrekken van de jaarrekeningen en andere daartoe benodigde en in hun bezit zijnde schriftelijke gegevens betreffende deze bezittingen;
bepaalt dat gedaagden, voor zover hun medewerking aan het bovenstaande is vereist, elk een dwangsom verschuldigd zijn van 100,- euro (éénhonderd euro) per dag zolang zij in gebreke blijven om aan het bovenstaande medewerking te verlenen, met een maximum van 10.000,- euro.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen de aan eigen zijde gevallen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
verklaart dat de beslissing van de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen van 27 april 1998 en van de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk van 22 januari 2002 nietig is;
heft op het door eisers in conventie gelegde beslag onder de Rabobank te Damwoude;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen de aan eigen zijde gevallen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs. U. van Houten, J. de Vroome en J. Biesma, en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 4 juni 2003.