2.1. De Hervormde Gemeente te Driesum maakt deel uit van de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna ook: NHK), en valt onder de werking van de Kerkorde. Krachtens deze Kerkorde, die in zichzelf vooral uitgangspunten en regelingen betreffende geestelijke aspecten van de Kerk bevat, wordt de orde der Kerk, waarmee kennelijk vooral de organisatorische aspecten worden bedoeld, geregeld bij of krachtens de zogenoemde Ordinantiën.
Het bestuur van een gemeente wordt, krachtens de Kerkorde, uitgeoefend door de kerkenraad.
De gehele NHK, waaronder de plaatselijke gemeenten en provinciale kerkvergaderingen, wordt bestuurd door de generale synode.
De kerkenraad van een gemeente bestaat uit de predikanten(en), ouderlingen en diakenen. Namens de kerkenraad vormen daartoe in het bijzonder aangewezen ouderlingen (en sedert de Kerkordewijziging van 1991 ook de daartoe gekozen leden van de Kerk) het college van kerkvoogden. Dit college verzorgt die financiële zaken, die niet van diakonale aard zijn, met inachtneming van de verantwoordelijkheid van de kerkenraad. Krachtens Ordinantie 16, zoals deze sedert 1 januari 1992 geldt, behoren tot zijn taken onder meer het beheren van de goederen, waaronder gelden, gebouwen en andere vermogensbestanddelen van de gemeente, tenzij de plaatselijke regeling houdende samenstelling en werkwijze van dit college anders bepaalt.
2.2. De Hervormde Gemeente te Driesum was, als zogenoemde "vrij beheer-gemeente", tot 1 januari 1996 gerechtigd zelf het beheer over haar vermogen te voeren.
2.3. De bepalingen omtrent het beheer zijn voornamelijk opgenomen in Ordinantie 16; die betreffende het bovengemeentelijk toezicht in Ordinantie 18. Beide Ordinantiën maken deel uit van de Kerkordewijziging van 1991, volgens welke, kort samengevat, de Ordinantiën 16 en 18 met ingang van uiterlijk 1 januari 1996 ook van toepassing zijn op de "vrij-beheer gemeenten".
2.4. Door een aantal gemeenten, waaronder gedaagde sub 4, is verzet aangetekend tegen deze Kerkordewijziging, bij zowel de kerkelijke als de burgerlijke rechter. Deze gemeenten menen dat de Kerkordewijziging onterecht inbreuk maakt op de autonome beheersbevoegdheden. Het oordeel van de kerkelijke rechter, inhoudende dat de wijziging verbindend is voor alle gemeenten, is uiteindelijk door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 7 maart 2002 (verder ook: het arrest) in stand gelaten. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld, welke procedure thans nog loopt.
2.5. Gedaagden sub 2 en 3 hebben, samen met eiser sub 2, op 30 december 1995 de Stichting Instandhouding en Beheer Kerkelijke Goederen Hervormde Gemeente te Driesum opgericht. Vervolgens heeft, op dezelfde dag, de Hervormde Gemeente bezittingen waaronder het kerkgebouw, de pastorie en het verenigingsgebouw, overgedragen aan de Stichting, tegen betaling van ƒ 1,-.
Met betrekking tot deze overdracht heeft de Provinciale Kerkvoogdij Commissie op 2 maart 1998 een bezwaarschrift ingediend bij de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in Friesland. Laatstgenoemde commissie heeft bij beslissing van 27 april 1998 onder meer geoordeeld dat het besluit tot oprichting van de Stichting is genomen door het college van kerkvoogden, dat een kerkelijk orgaan is en dus onderworpen is aan de Ordinantiën. Bij de oprichting had, aldus deze commissie, derhalve het in de Ordinantiën, meer in het bijzonder Ordinantie 1, artikel 27, lid 9, bepaalde in acht genomen moeten worden, hetgeen niet is geschied. Deze commissie heeft vervolgens het besluit tot oprichting van de Stichting en het besluit tot het inbrengen van kerkelijk vermogen in een dergelijke stichting vernietigd. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend. Evenmin heeft de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk aanleiding gezien deze uitspraak eigener beweging te vernietigen.
De kerkvoogden van de Hervormde Gemeente te Driesum hebben echter geen gevolg gegeven aan deze uitspraak.
2.6. Op 19 juni 2000 heeft een aantal kerkgangers van de Hervormde Gemeente te Driesum een bezwaarschrift ingediend bij de Provinciale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen, gericht tegen het beleid van de bestuurders van de Hervormde Gemeente te Driesum, in het bijzonder tegen de beslissing ten aanzien van de oprichting en instandhouding van de Stichting. Deze commissie heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard. Daartoe overwoog deze commissie onder meer dat, samengevat:
"de oprichting van een dergelijke stichting en overheveling van het vermogen naar deze stichting heeft plaatsgevonden met het oogmerk aldus te voorkomen dat zorg voor en beheer van dit vermogen zou komen te vallen onder toezicht van de daartoe door de Kerkorde aangewezen organen; dat dit oogmerk strijdig is met wat mag worden verwacht van een hervormde gemeente die deel uitmaakt van het geheel der kerk; dat het feit dat gemeenten die willen behoren tot de NHK op een dergelijke wijze de bepalingen van de Kerkorde waaraan zij zijn of zullen zijn onderworpen, doelbewust trachten te ontgaan, reeds in strijd is met de goede trouw die in elk geval voor haar handelen jegens de gehele kerk richtsnoer dient te zijn."
Bovengenoemde beslissing is in de daartegen aangespannen beroepszaak door de Generale Commissie voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Nederlandse Hervormde Kerk bevestigd in de uitspraak van 22 januari 2002.
2.7. Gedaagden sub 2. en 3. hebben zich niet naar bovengenoemde beslissingen gevoegd, en zijn dientengevolge door de Regionale Commissie voor het Opzicht uit hun functie van lid van de kerkvoogdij ontzet, en wel bij brief van 25 juni 2002. Hiertegen is beroep aangetekend, hetwelk thans nog loopt en schorsende werking heeft.
2.8. Ordinantie 1, artikel 26, bepaalt onder meer:
"1. Kerkelijke lichamen, ambtsdragers, zij die in dienst zijn bij een kerkelijk lichaam, kerkelijke stichtingen of bestuurders daarvan, dragen geen kerkelijke bevoegdheden, verplichtingen of taken geheel of ten dele aan andere lichamen of personen over dan met inachtneming van het terzake in de orde der Kerk bepaalde."
Ordinantie 1, artikel 27, betreffende onder andere kerkelijke stichtingen, bepaalt onder meer:
"8. Indien bijzondere redenen met betrekking tot aard of omvang van hun arbeidsveld ertoe nopen dat een of meer kerkelijke lichamen, als bedoeld in ordinantie 1-15 (waaronder worden verstaan de ambtelijke vergaderingen en alle bij ordinantie, generale regeling of overgangsbepaling in het leven geroepen dan wel voordien reeds in de kerk functionerende, met of zonder nadere regeling in de orde der Kerk erkende, organen en colleges - rechtbank), bij de deelneming aan het rechtsverkeer bepaalde taken, bevoegdheden, rechten of verplichtingen in dat verband overdragen aan een rechtspersoon, kan zulks alleen geschieden aan een stichting als bedoeld in artikel 285 van Boek II van het Burgerlijk Wetboek.
9. Stichtingen kunnen alleen worden opgericht met inachtneming van de daarvoor in een generale regeling voor stichtingen gestelde bepalingen, welke generale regeling wordt vastgesteld of gewijzigd door de generale synode, nadat daarover zijn gehoord (...)."
De op basis van voorgaand artikel vastgestelde Generale Regeling Stichtingen heeft betrekking op hervormde stichtingen, interkerkelijke stichtingen en gemengde stichtingen.
2.9. De kas voor het algemene, landelijke, kerkenwerk wordt krachtens artikel 18 en 19 van Ordinantie 16 onder meer gevoed door een jaarlijks te heffen omslag. Dit quotum wordt geheven van onder andere alle kerkelijke gemeenten. Bij de berekening van dit quotum wordt rekening gehouden met het aantal leden, 50% van de bruto-inkomsten uit landerijen en gebouwde eigendommen, de bruto-inkomsten uit overig bezit en een heffingsfactor.