RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 03/439 GEMWT & 03/465 WRO
Inzake de gedingen tussen
[A.], [B.], [C.] en [D.], allen wonende te [E.], verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Ferwerderadiel, verweerder,
gemachtigden: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en M.Mulders en L.P. Woudstra, werkzaam als ambtenaren in dienst van de gemeente Ferwerderadiel.
Bij brief van 22 april 2003 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van een besluit met betrekking tot de toepassing van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inhoudende dat niet handhavend zal worden opgetreden tegen de bouw van een brug over de Oude Vaart door de vennootschap onder firma (vof) [F.] te [E.].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ingevolge art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 03/439 GEMWT.
Bij besluit van 23 april 2003 (verzonden op 28 april 2003) heeft verweerder aan de vof [F.] te [E.], onder gelijktijdige verlening van vrijstelling op grond van art. 19 lid 3 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een brug over de Oude Vaart, nabij het perceel [adres] te [E.] (kadastraal bekend gemeente Blija, sectie H nrs. 2 en 158 en sectie G, nrs. 30 en 410).
Verzoekers hebben tegen dit besluit op 28 april 2003 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Op dezelfde datum hebben verzoekers zich tevens tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ten aanzien van het besluit een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer 03/465 WRO.
Voormelde bouwvergunning is door de voorzieningenrechter op 2 mei 2003 bij wege van ordemaatregel geschorst tot het tijdstip waarop uitspraak zal zijn gedaan op het verzoekschrift van 28 april 2003.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter, gehouden op 9 mei 2003. Namens verzoekers zijn verschenen [A.], [B.] en [C.]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden. Namens de vof [F.] zijn verschenen de heer en mevrouw [G.] (vennoten), bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, werkzaam in dienst van DAS Rechtsbijstand.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorzieningen. Hieraan doet niet af dat de brug, zoals ter zitting is gebleken, reeds grotendeels is afgebouwd. Mede gelet op het feit dat de bouw van de brug is aangevangen voordat de bouwvergunning was verleend, zonder dat hiertegen door verweerder is opgetreden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de spoedeisendheid aan de zijde van verzoekers geen hoge eisen behoeven te worden gesteld. Een ander oordeel zou immers tot gevolg hebben dat aan verzoekers in de onderhavige situatie effectieve rechtsbescherming zou worden ontzegd.
Voor zover de beoordeling van de verzoeken met zich brengt dat de geschillen in de hoofdzaak worden beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De bouwaanvraag voor de onderhavige brug is op 12 september 2002 bij verweerder binnengekomen. Het bouwplan voorziet in de bouw van een brug over de Oude Vaart, waarbij een doorvaarthoogte van 1,20 m. wordt aangehouden bij een doorvaartbreedte van 4,00 m. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de bepalingen van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000".
De bouwvergunning is, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van art. 19 lid 3 WRO, verleend. Aan de bouwvergunning is het voorschrift verbonden dat de vof [F.] de ondertekende verklaring van 23 april 2003 zonder mankeren zal nakomen. Bedoelde verklaring houdt in, dat de vof [F.] zich bereid verklaart om de brug, indien binnen een periode van drie jaar tot ontwikkeling wordt gekomen van de vaarroute voor kleine motorboten via de Oude Vaart en de Ferwerder Vaart naar Hegebeintum en Ferwerd, op eigen kosten te verhogen naar een doorvaarthoogte van 1,50 m.
Op grond van art. 20 lid 1 aanhef en onder c Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) komt voor de toepassing van art. 19 lid 3 WRO in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m² en dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter.
Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor de bepaling van het bruto-vloeroppervlak niet slechts gekeken moet worden naar de oppervlakte van het brugdek, dat circa 20 m² bedraagt. Uit de bouwtekeningen die zich onder de gedingstukken bevinden, blijkt dat de Oude Vaart ter plaatse van de brug circa 15,75 m breed is. Ten behoeve van het overbruggen van deze afstand en mede ten behoeve van de draagconstructie van het brugdek, zijn ter plaatse stalen damwandprofielen aangebracht. De ruimte binnen de damwandprofielen is opgevuld met zand en aarde, en in het verlengde van het brugdek is een betonnen verharding aangebracht van circa 4 meter breed. Gelet op het feit dat deze constructieve voorzieningen niet los kunnen worden gezien van het oprichten van de brug ter plaatse, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in aanmerking te nemen bruto-oppervlak van het bouwplan het in art. 20 lid 1 aanhef en onder c Bro opgenomen maximum van 25 m² aanmerkelijk overstijgt.
Verweerder was derhalve niet bevoegd vrijstelling te verlenen op grond van art. 19 lid 3 WRO. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan bespreking van de door verzoekers naar voren gebrachte bezwaren tegen de door verweerder gepleegde belangenafweging, welke bezwaren met name betrekking hebben op het toestaan van een doorvaarthoogte van minder dan 1,50 m.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter slechts dat, afgezien van de vraag of het aan de bouwvergunning verbonden voorschrift -gelet op de tamelijk vage formulering hiervan- effectief te handhaven is, ernstig betwijfeld moet worden of een dergelijk voorschrift aan de bouwvergunning kan worden verbonden. Het voorschrift strekt er immers toe dat aan de vof [F.] de verplichting wordt opgelegd tot wijziging van de brug in een bouwwerk dat afwijkt van hetgeen waarvoor vergunning is aangevraagd. Bovendien is het voorschrift naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeilijk in overeenstemming te achten met art. 56 Woningwet, waarin is bepaald dat aan de bouwvergunning slechts voorwaarden mogen worden verbonden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend, en waaraan het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen. In de beslissing op bezwaar zal verweerder hieraan terdege aandacht dienen te besteden, evenals aan de vraag waarom niet kon worden tegemoetgekomen aan de kritiek van de welstandscommissie Hûs en Hiem.
Op grond van bovenstaande overwegingen zal het door verzoekers tegen de bouwvergunning annex vrijstelling ingediende bezwaarschrift naar verwachting gegrond worden verklaard. Om deze reden zal de voorzieningenrechter overgaan tot het treffen van een voorlopige voorziening op de wijze zoals hieronder in het dictum is aangegeven.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de zaak met nr. 03/439 GEMWT ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de belangen van de vof [F.], thans geen aanleiding. Het kan immers niet worden uitgesloten dat verweerder langs een andere procedure komt tot een vrijstelling die de rechterlijke toetsing wel kan doorstaan, terwijl ook de geconstateerde gebreken aan de verleende bouwvergunning niet onherstelbaar behoeven te zijn. De voorzieningenrechter zal het verzoek in de procedure met nr. 03/439 GEMWT dan ook afwijzen.
Gelet op het vorenstaande en op art. 8:82 lid 1 Awb dient de gemeente Ferwerderadiel het door verzoekers in de procedure met nr. 03/465 WRO betaalde griffierecht van € 116,00 te vergoeden. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- wijst het verzoek inzake reg.nr. 03/465 WRO toe, en treft de voorlopige voorziening dat de op 23 april 2003 aan de vof [F.] te [E.] verleende bouwvergunning annex vrijstelling voor het oprichten van een brug over de Oude Vaart, nabij het perceel [adres] te [E.], wordt geschorst;
- bepaalt dat deze schorsing geldt tot twee weken na de dag waarop verweerder zijn beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat nieuwe verzoek heeft beslist;
- wijst het verzoek inzake reg.nr. 03/439 GEMWT af;
- bepaalt dat de gemeente Ferwerderadiel het in de procedure met nr. 03/465 WRO betaalde griffierecht van € 116,00 aan verzoekers vergoedt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2003, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 27 mei 2003