ECLI:NL:RBLEE:2003:AF9655

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1403 WAJONG
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit UWV inzake WAJONG-uitkering na onvoldoende onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 27 mei 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A.], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Eiser had een aanvraag ingediend voor een WAJONG-uitkering vanwege schouder- en maagklachten, maar zijn aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van een rapport van de verzekeringsarts R.A. Hollander, waarin werd gesteld dat eiser op de datum van zijn 18e verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt waren, gezien zijn beperkingen. De rechtbank wees erop dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser niet adequaat hadden ingeschat en dat er onvoldoende inzicht was gegeven in de geschiktheid van de functies die aan eiser waren voorgehouden. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheidseisen in acht genomen moesten worden bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en dat de motivering van de geselecteerde functies niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 29,- dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 02/1403 WAJONG
Inzake het geding tussen
[A.], wonende te [B.], eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Achterveld, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: drs. G.A. Tellinga, werkzaam bij UWV Gak te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 12 november 2002 heeft verweerder aan eiser mededeling gedaan van de ongegrondverklaring van diens bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 17 april 2002. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd aan eiser een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Tegen de beslissing op het bezwaar heeft eiser beroep doen instellen.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, op 6 mei 2003. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn bovengenoemde gemachtigde, alsmede bij P.H. Storms, bezwaarverzekeringsarts, en P. de Groot, bezwaararbeidsdeskundige.
Motivering
Eiser, geboren op 19 april 1972, heeft op 31 januari 2002 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de WAJONG wegens schouder- en maagklachten.
Bij brief van 17 april 2002 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hem geen uitkering ingevolge de WAJONG wordt toegekend met ingang van 19 april 1990, de dag dat hij 18 jaar is geworden, omdat hij op die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van 2 april 2002 van de verzekeringsarts R.A. Hollander, met bijbehorende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), en een rapport van 15 april 2002 van de arbeidsdeskundige B.E. Klein.
Het namens eiser tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van 8 oktober 2002 van de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot en een rapport van 22 oktober 2002 van de bezwaarverzekeringsarts P.H. Storms.
In het beroepschrift is aangevoerd dat verweerder de beperkingen van eiser heeft onderschat. Verder heeft verweerder volgens eiser onvoldoende onderbouwd dat er voor hem op de datum in geding voldoende eenvoudige en routinematige functies geduid kunnen worden. Daarnaast stelt eiser dat hij voor meerdere werkgevers werkzaamheden heeft verricht en dat geen van de arbeidsovereenkomsten op normale wijze is beëindigd. In dit verband heeft eiser verwezen naar stukken die betrekking hebben op ziekmeldingen die in het verleden hebben plaatsgevonden.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 2 van de WAJONG is bepaald wat onder het begrip arbeidsongeschiktheid moet worden verstaan. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat het er om te bepalen of en in hoeverre het verdienvermogen van de verzekerde tengevolge van bij hem objectief medisch vastgestelde, rechtstreeks uit ziekte of gebrek voortvloeiende, beperkingen is afgenomen. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen het resterende verdienvermogen van de verzekerde en hetgeen een soortgelijke gezonde persoon zou kunnen verdienen. Het resterende theoretische verdienvermogen omvat hetgeen de verzekerde, gegeven zijn medische beperkingen en zijn krachten en bekwaamheden, met algemeen geaccepteerde arbeid nog kan verdienen. Een verzekerde wordt arbeidsongeschikt geacht in de zin van de WAJONG, indien zijn verdienvermogen met tenminste 25% is afgenomen.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft verweerder gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het FIS-belastbaarheidspatroon is vervangen door de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De FML bevat zes rubrieken, te weten: rubriek I: persoonlijk functioneren, rubriek II: sociaal functioneren, rubriek III: aanpassing aan fysieke omgevingseisen, rubriek IV: dynamische handelingen, rubriek V: statische houdingen en rubriek VI: werktijden. Elke rubriek bevat normaalwaarden en maximaal vier gradaties van beperkingen. De normaalwaarden zijn gelijk aan het niveau van functioneren van een gezond persoon tussen de 16 en 65 jaar (de beroepsbevolking). De verzekeringsarts vult de FML in en voert in het bestand de door hem vastgestelde beperkingen in. De overige items worden automatisch ingevuld op het niveau van de normaalwaarden.
Nadat de verzekeringsarts de FML heeft ingevuld, onderzoekt de arbeidsdeskundige de resterende verdiencapaciteit van de verzekerde. Hiertoe raadpleegt de arbeidsdeskundige het CBBS en beoordeelt of de verzekerde geschikt is voor gangbare arbeid. In het CBBS zijn functies die grotendeels als gelijksoortig kunnen worden aangemerkt geclusterd onder SBC-codes (Standaard Beroepen Classificatie). Het systeem signaleert per geselecteerde functie de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de verzekerde en de niet-gematchte punten, dit zijn punten op de FML die niet voorkomen op de functiebelastingenlijst, waarna de arbeidsdeskundige beoordeelt of de geselecteerde functie passend is, eventueel na overleg met de verzekeringsarts.
De rechtbank stelt voorop dat haar niet is gebleken dat het CBBS niet in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAJONG, zoals nader geregeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Bij de toepassing van het CBBS dient verweerder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen en, voor zover de belastingpunten van geselecteerde functies niet overeenkomen met de FML dan wel leiden tot overschrijding van de daarin vastgelegde belastbaarheid, te motiveren dan wel inzichtelijk te maken op grond van welke overwegingen tot de in geding zijnde schatting van de resterende verdiencapaciteit van de betrokkene is gekomen.
Gelet op de medische gegevens die zich in het dossier bevinden, oordeelt de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts Hollander vastgestelde en door hem in een FML vastgelegde belastbaarheid van eiser, zoals die is bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts Storms. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking een brief van 1 november 2001 van W. de Graaf, orthopaedisch chirurg, waarin onder meer is gesteld dat er enige discrepantie is tussen eisers klachten en de bevindingen bij onderzoek, waarbij de functie van de rechter schouder vrijwel normaal was. Niet gebleken is dat de omstandigheid dat eiser in het verleden een aantal malen na korte tijd een dienstverband heeft beëindigd en zich in een bepaalde periode regelmatig ziek heeft gemeld, aanleiding geeft om te veronderstellen dat hij verdergaande beperkingen ondervindt dan de verzekeringsartsen hebben vastgesteld.
De verzekeringsartsen hebben eiser beperkt belastbaar geacht met betrekking tot zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Met name is aangegeven dat eiser is aangewezen op vaste, bekende werkwijzen; een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder veelvuldige deadlines of produktiepieken; alsmede op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega's of leidinggevenden. Voorts is eiser beperkt geacht in lezen en schrijven, waarbij is vermeld: "VSO-niveau". Met betrekking tot genoemde aspecten wijken eisers mogelijkheden dus af van de normaalwaarden. Voorts is eiser beperkt geacht met betrekking tot frequent reiken tijdens het werk, meer in het bijzonder is hierover vermeld: "licht beperkt, kan zo nodig tijdens ongeveer 4 uren per werkdag frequent reiken", en is hij beperkt ten aanzien van frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, waaromtrent is vermeld: "beperkt, kan niet tijdens ongeveer een uur per werkdag frequent lasten van ongeveer 15 kg hanteren".
De in geding zijnde schatting van eisers resterende verdiencapaciteit is gebaseerd op zijn geschiktheid voor de volgende SBC-codes: 111250 (sjouwer, opperman, hulpbouwvakker), 111170 (machinebediende) en 111330 (interieurverzorger, medewerker huishoudelijke dienst). Daarnaast zijn aan eiser geduid: 111180 (productiemedewerker industrie) en 272040 (confectie-/ meubel-/dekkledennaaier). Aangezien eiser volgens de FML is aangewezen op vaste, bekende werkwijzen en een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen, welke beperkingen niet worden meegenomen in de geautomatiseerde voorselectie van het CBBS, moet de geschiktheid van de geselecteerde functies op die punten door de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts worden beoordeeld. Voor bedoelde beperkingen zijn geen corresponderende belastingpunten opgenomen in de functiebeschrijvingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op voorhand worden aangenomen dat eiser de op geautomatiseerde wijze geselecteerde functies kan verrichten, indien een toelichting ontbreekt waaruit blijkt waarom die functies voor hem, met zijn vorenbedoelde beperkingen, geschikt zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige Klein is gesteld dat de functies in het teamoverleg met de verzekeringsarts werden besproken en akkoord bevonden. De rechtbank acht dit een onvoldoende toelichting en motivering om te kunnen beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de geselecteerde functies voor eiser geschikt zijn.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser beperkt geacht voor schrijven en lezen en daarbij vermeld: "VSO-niveau". De bezwaararbeidsdeskundige De Groot heeft desgevraagd ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken in hoeverre bij het selecteren van de functies rekening is gehouden met deze toelichting, noch in hoeverre de beperking van eisers mogelijkheden met betrekking tot lezen en schrijven in de geselecteerde functies niet tot problemen leidt.
Anders dan voorheen bij het FIS, wordt bij de toepassing van het CBBS niet inzichtelijk gemaakt - dat wil zeggen: niet door middel van de uitdraai van de geautomatiseerde voorselectie die verweerder heeft overgelegd, noch anderszins - of er sprake is van zogenaamde signaleringen (in het FIS "restricties" geheten). Dit zijn overschrijdingen van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid in de geselecteerde functies. Evenmin bevat het rapport van de (bezwaar-)verzekeringsarts of dat van de (bezwaar-)arbeidsdeskundige daarover informatie. Dit betekent dat niet controleerbaar is of er sprake is van dergelijke overschrijdingen, noch op welke gronden de verzekeringsarts eventuele overschrijdingen voor eiser nog aanvaardbaar acht. Overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de toepassing van het FIS, oordeelt de rechtbank dat uit het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moet blijken of de geduide functies ondanks de overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde voor hem geschikt kunnen worden geacht. In het onderhavige geval bestaat aanleiding te veronderstellen dat er signaleringen zijn. Bijvoorbeeld kan worden gewezen op eisers beperking voor frequent reiken tot ongeveer vier uren per dag, terwijl in de beschrijvingen van een aantal aan eiser geduide functies sprake is van reiken tijdens 8 werkuren waarbij, gezien het aantal malen dat sprake is van reiken gedurende die periode, onduidelijkheid bestaat over de vraag of dit reiken als frequent wordt aangemerkt. In ieder geval moet worden opgemerkt dat de voor de verschillende functies vastgestelde belastingpunten voor bijvoorbeeld reiken, niet overeenkomen met de indeling die bij de FML wordt gehanteerd, zodat moet worden aangenomen dat het CBBS deze punten niet (volledig) geautomatiseerd kan matchen. Omdat de verzekeringsgeneeskundige noch de arbeidsdeskundige rapportages een toelichting bevatten omtrent het al dan niet voorkomen van signaleringen, acht de rechtbank de functieduiding ook in dit opzicht onvoldoende gemotiveerd.
Verder is het de rechtbank opgevallen dat verweerder de aan eiser voorgehouden functies heeft geselecteerd door middel van het CBBS, terwijl op de datum in geding nog functies werden geselecteerd met de ACD (Arbeidscomplexendocumentatie), die later is vervangen door het FIS. Nu raadpleging van de ACD niet meer mogelijk is, dient verweerder aannemelijk te maken dat de geselecteerde functies op de datum in geding voorkwamen. Daarin is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Verweerder zou dit kunnen doen door, bijvoorbeeld met behulp van het FIS, de datum in geding zoveel als mogelijk te benaderen. Aan de hand daarvan moet eisers resterende verdiencapaciteit vervolgens op deugdelijke wijze worden bepaald.
Gelet op het vorenstaande, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarna verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van eiser dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb wordt bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiser, welke met toepassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 644,- (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het betaalde
griffierecht van € 29,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,-, te betalen door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt als voorzitter en mr. C.H. de Groot en mr. A.J. Rietveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Aissa als griffier en door voornoemde voorzitter uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2003.
w.g. F. Aissa
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 27 mei 2003