ECLI:NL:RBLEE:2003:AF9577

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/095347-01vev
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de emissie-arme aanwending van mest door een maatschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 15 mei 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een maatschap die beschuldigd werd van het niet op de wettelijk voorgeschreven wijze uitrijden van mest. De maatschap voerde aan dat hun werkwijze, hoewel niet wettelijk voorgeschreven, emissie-arm was. De economische politierechter verwierp dit verweer en stelde vast dat de wet een mogelijkheid biedt voor het aanvragen van een ontheffing voor experimentele methoden van mestuitrijding. De verdachte had echter geen ontheffing aangevraagd en de door hen toegepaste methoden waren niet in overeenstemming met de geldende wetgeving. De rechter oordeelde dat de maatschap opzettelijk dierlijke meststoffen had gebruikt op grasland zonder deze emissie-arm aan te wenden, wat in strijd is met artikel 5 van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998. De economische politierechter legde een geldboete op van € 700, waarvan € 350 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuwetgeving en de noodzaak voor het aanvragen van ontheffingen voor nieuwe methoden van mestuitrijding.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 15 mei 2003
Parketnummer: 17/095347-01
VONNIS van de economische politierechter voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
Maatschap [verdachte],
gevestigd te [adres].
De economische politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 17 april 2003.
De verdachte is verschenen in de persoon van haar vertegenwoordiger S. [verdachte], bijgestaan door mr. J.M.E. Hamming, advocaat te Drachten.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
OVERWEGING
De politierechter merkt op dat de citeertitel van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 (BGDM) bij KB van 23 juli 2001, Stb. 479, met ingang van 1 januari 2002 is gewijzigd in Besluit gebruik meststoffen (BGM). Hierna zal steeds over BGDM worden gesproken, nu op 16 juni 2001 die citeertitel gold. Telkens wordt de tekst van het BGDM gebruikt, zoals deze toen luidde.
GEVOERDE VERWEREN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Namens verdachte zijn -zakelijk weergegeven- de volgende verweren gevoerd:
a) Verdachte voert haar vee verbeterd voer met een verlaagd eiwitgehalte. Bovendien voegt zij aan de mest zogenoemde effectieve micro-organismen toe. Dit zijn bacterieën die de stikstof en ammoniak in de mest op organische wijze binden. Bovendien voegt verdachte oergesteentemeel -Agrimest- aan de mest toe. Dit is een voedingsstof voor deze bacteriën. Hierdoor riekt de mest veel minder en wordt bij het breedwerpig bovengronds uitrijden een veel lagere emissie bereikt dan daarzonder het geval zou zijn. Hierdoor worden de doelstellingen van de Wet bodembescherming bevorderd. De mest is dan ook wel degelijk emissie-arm uitgereden, zoals die wet eist. Van het bestanddeel "niet emissie-arm aanwenden" moet derhalve worden vrijgesproken.
b) Omdat bij het breedwerpig bovengronds uitrijden de mest fijner wordt verspreid en beter wordt opgenomen, kan worden volstaan met een veel kleinere kunstmestgift. De doelstellingen van de Wet bodembescherming worden hierdoor bevorderd.
c) Door het injecteren van mest in de bodem worden op onnatuurlijke wijze rottingsstoffen in de middelste laag van de graszode gebracht. In die vorm horen deze stoffen daar niet thuis. Door deze stoffen wordt het noodzakelijke bodemleven aangetast en wordt de kwaliteit van het grasland geschaad.
d) Voor het breedwerpig bovengronds uitrijden kan worden volstaan met machines die veel lichter zijn dan de machines, vereist voor het op de voorgeschreven wijze uitrijden met een sleepvoet of injecteur. De bodemstructuur blijft daarbij veel beter intact. Bovendien stoten lichte machines minder uitlaatgassen uit.
e) Indien de voorgeschreven methode voor het emissie-arm uitrijden wordt gevolgd, wordt de mest zo dik op de grond gedeponeerd dat bij de mest bepaalde weersomstandigheden weer wordt opgenomen bij het maaien. Wordt dergelijk gras gevoerd, dan is het vee feitelijk gedwongen de eigen mest te eten. Het breedwerpig bovengronds uitrijden kent dit nadeel niet, omdat de mest sneller wordt opgenomen door het gras.
De economische politierechter verwerpt het onder a weergegeven verweer, inhoudend dat vrijspraak moet volgen omdat niet bewezen kan worden dat de dierlijke meststoffen niet emissie-arm zijn aangewend. Hij overweegt hiertoe dat art. 5 BGDM onder meer het gebruik verbiedt van dierlijke meststoffen op grasland, tenzij deze stoffen emissiearm worden aangewend. Art. 1 lid 1 aanhef en onder h BGDM verstaat onder emissie-arm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen overeenkomstig de bij het BGDM behorende bijlage II. Volgens punt 1 en 2 van deze bijlage -voor zover hier relevant- vindt het emissiearm aanwenden op grasland uitsluitend plaats door de dierlijke meststoffen tegelijkertijd met het uitrijden onmiddellijk op of in de grond te brengen, op de daar omschreven wijze. Nu namens verdachte is erkend dat zij mest heeft doen uitrijden op andere wijze dan volgens de definities in het BGDM, is bewezen dat zij dierlijke meststoffen niet emissie-arm heeft aangewend.
Voor het overige ziet het verweer kennelijk op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Hieromtrent overweegt de economische politierechter dat het, gezien het betoog dat ter zitting namens verdachte is gehouden, niet onmogelijk is dat de werkwijzen van verdachte in het belang van de bodembescherming zijn. Alvorens die werkwijzen echter in de praktijk mogen worden toegepast, moet dit eerst met zekerheid komen vast te staan. Het strafgeding is echter niet de geëigende weg om daarnaar onderzoek te doen. Het BGDM kent een veel betere voorziening om in de praktijk te onderzoeken of er betere methoden bestaan dan de thans voorgeschreven wijze van mest uitrijden: artikel 7 BGDM geeft de mogelijkheid om een ontheffing te vragen van het verbod van artikel 5 BGDM. Een ontheffing kan op basis van een onderzoeksplan worden verleend door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien deze naar het oordeel van de Ministers noodzakelijk is voor het onderzoek, het onderzoeksplan voldoende duidelijk en onderbouwd is, voldoende aannemelijk is dat het onderzoek daadwerkelijk zal leiden tot het in het onderzoeksplan geformuleerde onderzoeksresultaat, het onderzoek voldoende innovatief en voldoende beperkt in duur en omvang is, en het belang van de bodembescherming zich niet verzet tegen de ontheffing.
De ratio van de eis dat het onderzoek voldoende beperkt in duur en omvang is en dat het belang van de bodembescherming zich niet verzet tegen de ontheffing, is volgens de economische politierechter dat een nieuwe methode nimmer op grote schaal mag worden toegepast zolang niet zeker is dat deze het milieu beter dient dan de oude.
Verdachte heeft geen ontheffing voor het breedwerpig bovengronds uitrijden. De raadsman heeft ter zitting opgemerkt dat die waarschijnlijk ook niet zou zijn verleend, zelfs indien verdachte wel een onderzoeksplan had ingediend. De methoden die verdachte hanteert, worden immers thans bij een aantal projecten in den lande onderzocht.
De economische politierechter constateert dat onderzoeksontheffingen daadwerkelijk worden verleend en dat de door verdachte voorgestane methoden elders in Nederland worden onderzocht. Aangenomen mag worden dat deze werkwijzen zullen worden toegestaan -misschien zelfs voorgeschreven- indien na zorgvuldig en op wetenschappelijke basis uitgevoerd onderzoek komt vast te staan dat deze de bodem beter beschermen dan de huidige voorgeschreven werkwijzen. Totdat het zover is, geldt het BGDM voor verdachte op gelijke voet als voor anderen en moet het BGDM ook gehandhaafd worden. Zonder deugdelijke handhaving bestaat immers het risico dat nieuwe, voor de bodem mogelijk schadelijke methoden op grote schaal en naar eigen inzicht van grondgebruikers worden toegepast. Zonder deugdelijke handhaving valt bovendien niet uit te sluiten dat men naar eigen inzicht andere methoden kiest, louter omdat deze goedkoper uitvallen.
De economische politierechter verwerpt dan ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid nu de weg van het aanvragen van een ontheffing heeft opengestaan maar verdachte deze weg niet heeft benut, althans zij geen ontheffing heeft verkregen alvorens de meststoffen niet emissie-arm uit te rijden.
BEWEZENVERKLARING
De economische politierechter acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 16 juni 2001, bij Kollumerzwaag, in de gemeente Kollumerland Ca., opzettelijk dierlijke meststoffen heeft gebruikt op grasland (op een perceel gelegen aan of bij de [A-weg], kadastraal bekend gemeente [aanduiding]), terwijl die dierlijke meststoffen niet emissie-arm werden aangewend, immers werd bij het aanwenden van die dierlijke meststoffen op dat grasland, de mest niet tegelijkertijd met het uitrijden van de mest op en/of in de bodem gebracht.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de economische politierechter dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De economische politierechter acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De economische politierechter neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de rechtspersoon, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot een geldboete van € 700,00 waarvan € 350,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De economische politierechter heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 5 van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998, artikel 7 van de Wet bodembescherming en de artikelen 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten.
DE UITSPRAAK VAN DE ECONOMISCHE POLITIERECHTER LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), waarvan
€ 350,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, economische politierechter, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 mei 2003.
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Parketnummer: 17/095347-01
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank op 1 mei 2003.
Tegenwoordig:
mr. K. Post, economische politierechter,
mr. W. Frank, officier van justitie en
D.P. Postma-Westerhof, griffier.
De economische politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte:
Maatschap [verdachte],
gevestigd te [adres].
is niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. J.M.E. Hamming, advocaat te Drachten, is eveneens niet verschenen.
De economische politierechter hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 17 april 2003 bevond en verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat de uitspraak zal plaats vinden ter terechtzitting van 15 mei 2003 te 13.30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de economische politierechter en de griffier.