Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 1 april 2003
Kort-geding-nummer: 57106/KG ZA 03-62
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
KUWAIT PETROLEUM (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Kuwait Petroleum,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. J. van Baaren te Rotterdam,
1.[J. B.],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
BP-STATION [B.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [B. B.V.],
gedaagden,
procureur: mr. J. de Goede,
advocaat: mr. Y.K. van Dijk te Zwolle.
Kuwait Petroleum heeft gedaagden in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 18 maart 2003.
Kuwait Petroleum heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren -
1. gedaagden hoofdelijk, althans [J.B.] en/of [B. B.V.], jegens haar veroordeelt om overeenkomstig het door haar gehanteerde omkleuringsschema (vanaf week 15) haar toe te laten om het verkooppunt aan de [adres] om te kleuren, alsmede om gedurende de resterende looptijd van de door BP aan haar overgedragen overeenkomsten, zijnde tot aan 1 september 2005, op voormeld verkooppunt het beeldmerk en de kleuren van haar en de overige aan [J.B.] verstrekte identificatiematerialen van haar - alle in goede staat - te voeren en ook overigens alle verplichtingen jegens haar uit hoofde van voormelde overeenkomsten volledig en zonder uitstel, korting of compensatie na te komen, met name de verplichting om exclusief door haar geleverde motorbrandstoffen en smeermiddelen tot wederverkoop aan te bieden, alsmede om de maatschappijkaarten van haar, waaronder de Q8 liberty card, de local card en de Q8 cadeaukaart, uit te geven en te accepteren;
2. bepaalt dat bij niet (tijdige) nakoming van het bepaalde onder 1 gedaagden hoofdelijk, althans [J.B.] en/of [B. B.V.], een dwangsom verbeuren van € 2.500,- (zegge: euro tweeduizend vijfhonderd), per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
3. gedaagden hoofdelijk, althans [J.B.] en/of [B. B.V.], veroordeelt in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun advocaat, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij gedaagden hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Kuwait Petroleum, met veroordeling van Kuwait Petroleum in de kosten van het geding.
Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1 BP en [J.B.] zijn bij briefovereenkomst van 6 februari 1995 overeengekomen dat [J.B.] voor eigen rekening en risico een nieuw verkooppunt voor motorbrandstoffen zal realiseren. [J.B.] heeft hierbij de bij BP gebruikelijke exploitatie-, smeerolie- en geldleningsovereenkomst ten behoeve van het nieuwe verkooppunt gelegen aan de [adres] gesloten.
1.2 In artikel 15 van de briefovereenkomst staat dat [J.B.] zich sterk maakt dat zijn rechtverkrijgende, onder wie tevens begrepen zijn zij, die de door [J.B.] gedreven zaken gedurende de looptijd van deze overeenkomst, met [J.B.] of zonder [J.B.], geheel of gedeeltelijk, direkt of indirekt - onder welke rechtsvorm dan ook- zullen voortzetten, de verplichtingen jegens BP uit de betreffende overeenkomst voortvloeiende, stipt zullen nakomen. Deze bepaling staat ook in de exploitatie- en smeerolieovereenkomst.
1.3 Gedaagden hebben BP in december 2001 mondeling in kennis gesteld van de oprichting van [B. B.V.] met de mededeling dat deze vennootschap als kontraktpartij van BP dient te gelden.
1.4 Artikel 15 van de algemene verkoopvoorwaarden, behorende bij de briefovereenkomst, luidt als volgt:
BP is gerechtigd haar rechten en verplichtingen jegens koper over te dragen aan een ander, zullende deze dan in haar plaats contractant worden en bevoegd zijn de merken, waaronder BP mocht verkopen, door andere te vervangen. Koper geeft BP reeds nu voor alsdan zijn toestemming voor deze indeplaatsstelling. De indeplaatsstelling komt totstand zodra BP, mede namens degene die in haar plaats wordt gesteld, koper schriftelijk daarvan kennis heeft gegeven.
1.5 Artikel 18 van de exploitatievoorwaarden tankstations (D.O.), behorende bij de exploitatieovereenkomst, luidt als volgt:
BP is bevoegd voor de uitvoering van deze overeenkomst of een gedeelte daarvan een ander in haar plaats te stellen, dan wel haar rechten en verplichtingen uit deze overeenkomst voortspruitende (onder andere ten aanzien van alle of enige van de in artikel 2 genoemde produkten, bijvoorbeeld autogas) aan een ander over te dragen, zullende de ander dan dienaangaande in haar plaats contractant worden en bevoegd zijn de merken, waaronder BP mocht verkopen, door andere te vervangen.
1.6 De artikelen 4 en 5 van de geldleningsovereenkomst bepalen het volgende:
Artikel 4: Mocht BP Noord Oost c.q. BP Nederland B.V. besluiten het BP beeldmerk te verwijderen, dan is lener gerechtigd de overeenkomst met BP Noord Oost per omgaande te beëindigen. Onder voorwaarde dat het restant van de lening dan ineens en in enen aan BP Noord Oost wordt voldaan.
Artikel 5: Lener verplicht zich alle door hem benodigde aardolieprodukten uitsluitend van BP Noord Oost te betrekken, overeenkomstig de voorwaarden volgens de op 10 april 1995 tussen BP Noord Oost en lener gesloten exploitatieovereenkomst en smeerolie-overeenkomsten, welke overeenkomsten pas door lener zullen kunnen worden beëindigd, volgens de daarin vermelde beëindigingsclausule, nadat deze lening volledig is terugbetaald.
1.7 Met ingang van 1 december 2002 heeft BP alle rechten en verplichtingen die volgen uit de vier onder 1.1 genoemde overeenkomsten met [J.B.] overgedragen aan Kuwait Petroleum.
1.8 [J.B.] is begin november 2002 afzonderlijk door BP en Kuwait Petroleum van de overdracht per 1 december 2002 op de hoogte gesteld, met de mededeling dat [B. B.V.] wordt opgenomen in het bestaande netwerk van Kuwait Petroleum. De omkleuring van het tankstation van [J.B.], waaronder de verwijdering van het BP beeldmerk, staat gepland voor week 13 van 2003.
1.9 [J.B.] heeft bij brief van 11 december 2002 aan BP de brief-, exploitatie-, smeerolie- en geldleningsovereenkomst beëindigd per 1 april 2003 of zoveel eerder of later als het BP-merk van het tankstation wordt verwijderd.
1.10 BP heeft bij brief van 21 januari 2003 aangegeven dat het standpunt van [J.B.] terzake het eindigen van de overeenkomst niet door BP en Kuwait Petroleum wordt gedeeld en dat de bestaande overeenkomst derhalve onverminderd van kracht blijft.
2. Het standpunt van Kuwait Petroleum
De situatie als bedoeld in artikel 4 van de geldleningsovereenkomst doet zich volgens Kuwait Petroleum niet voor omdat Q8 volledig in de rechten van BP is getreden zodat voor 'BP beeldmerk' 'Q8 beeldmerk' moet worden gelezen. Dit betekent dat [J.B.] niet gerechtigd was om de vier overeenkomsten op te zeggen. Kuwait Petroleum stelt voorts dat de geldleningsovereenkomst een afhankelijk en ondergeschikt karakter heeft ten opzichte van de andere drie overeenkomsten omdat de kern van de prestatie de exploitatie van het tankstation en de verkoop van de geleverde brandstoffen is.
3. Het standpunt van gedaagden
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat [J.B.] op grond van de artikelen 4 en 5 van de geldleningsovereenkomst gerechtigd was om de vier overeenkomsten op te zeggen. Het besluit van BP om deze overeenkomsten over te dragen aan Kuwait Petroleum betekent dat BP het beeldmerk gaat verwijderen zodat volgens [J.B.] de situatie als bedoeld in artikel 4 van de geldleningsovereenkomst zich voordoet. De geldleningsovereenkomst moet gezien worden als de hoofdovereenkomst, aldus [J.B.], omdat daarin als bepaling is opgenomen dat bij strijdigheid tussen de algemene verkoopvoorwaarden en de geldleningsovereenkomst de laatstgenoemde overeenkomst prevaleert. Gedaagden stellen zich voorts op het standpunt dat [B. B.V.] ten onrechte is gedagvaard omdat [J.B.] op grond van artikel 15 van de briefovereenkomst voor de nakoming van de verplichtingen door [B. B.V.] dient in te staan.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
4.1 Tussen partijen is in geschil of [J.B.] gerechtigd was om de brief-, exploitatie-, smeerolie- en geldleningsovereenkomst op grond van de artikelen 4 en 5 van de geldleningsovereenkomst op te zeggen. Naar het voorlopig oordeel van de rechter is dit niet het geval. De situatie dat BP het beeldmerk verwijdert, zoals bedoeld in artikel 4 van de geldleningsovereenkomst, doet zich naar het oordeel van de rechter niet voor. Van deze situatie is slechts sprake wanneer het beeldmerk definitief verwijderd wordt en dus niet wanneer er een ander beeldmerk voor in de plaats komt. Zelfs voor het geval er wel sprake zou zijn van een verwijdering van het beeldmerk zou dat naar het oordeel van de rechter nog niet betekenen dat [J.B.] op grond daarvan de andere drie overeenkomsten zou kunnen beëindigen. Het kan niet zo zijn dat beëindiging van de geldleningsovereenkomst, die naar het oordeel van de rechter van ondergeschikte aard is, de beëindiging van andere drie overeenkomsten met zich mee kan brengen. Voorts is door [J.B.] niet betwist dat hij op grond van artikel 15 van de algemene verkoopvoorwaarden en artikel 18 van de exploitatievoorwaarden bij voorbaat heeft ingestemd met de overdracht van contractuele rechten en verplichtingen aan een ander en de vervanging van het merk door deze ander. Deze artikelen zijn, anders dan [J.B.] heeft aangevoerd, niet strijdig is met de artikelen 4 en 5 van de geldleningsovereenkomst. [J.B.] is immers op grond van deze artikelen uit de geldleningsovereenkomst niet bevoegd om de geldleningsovereenkomst en de andere drie overeenkomsten bij zo'n indeplaatsstelling te beëindigen. [J.B.] dient derhalve zijn medewerking aan de omkleuring van het tankstation te verlenen. [J.B.] heeft voorts aangevoerd dat [B. B.V.] ten onrechte is gedagvaard. Op grond van artikel 15 van de briefovereenkomst zou hij al voor de nakoming van de verplichtingen door [B. B.V.] dienen in te staan. Dit verweer wordt verworpen. Voorshands is komen vast te staan dat [B. B.V.] bij de oprichting in december 2001 kontraktpartij van BP is geworden. Dit volgt uit de mededeling die [J.B.] destijds aan BP heeft gedaan. De vier overeenkomsten zijn overgedragen aan Kuwait Petroleum zodat [B. B.V.] bij Kuwait Petroleum kontrakpartij is geworden en dus terecht is gedagvaard.
4.2 De rechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen en zal voorts een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen.
Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
4.3 Uit het voorgaande volgt dat de vordering zal worden toegewezen. Gedaagden zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten.
De rechter, rechtdoende in kort geding:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om overeenkomstig het door Kuwait Petroleum gehanteerde omkleuringsschema (vanaf week 15) Kuwait Petroleum toe te laten om het verkooppunt aan de [adres] om te kleuren, alsmede om gedurende de resterende looptijd van de door BP aan Kuwait Petroleum overgedragen overeenkomsten, zijnde tot aan 1 september 2005, op voormeld verkooppunt het beeldmerk en de kleuren van Kuwait Petroleum en de overige aan [J.B.] verstrekte identificatiematerialen van Kuwait Petroleum - alle in goede staat - te voeren en ook overigens alle verplichtingen jegens Kuwait Petroleum uit hoofde van voormelde overeenkomsten volledig en zonder uitstel, korting of compensatie na te komen, met name de verplichting om exclusief door Kuwait Petroleum geleverde motorbrandstoffen en smeermiddelen tot wederverkoop aan te bieden, alsmede om de maatschappijkaarten van Kuwait Petroleum, waaronder de Q8 liberty card, de local card en de Q8 cadeaukaart, uit te geven en te accepteren;
bepaalt, dat zo gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen, zij hoofdelijk aan Kuwait Petroleum een dwangsom verbeuren van € 2.500,- (vijfentwintig honderd euro) voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 50.000,- (vijftigduizend euro);
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kuwait Petroleum begroot op € 205,- aan verschotten en € 705,- aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2003.