ECLI:NL:RBLEE:2003:AF5089

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
48079 HA ZA 01-675
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G. Dijkstra-de Vries
  • A.T. Vos
  • H. Mol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de kwalificatie van Becker als werkgever onder de CAO-VUT

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden (Vutech) tegen een vonnis van de kantonrechter te Heerenveen. Vutech had in eerste instantie een vordering ingesteld tegen Becker Druk- en Vacuumpompen B.V. voor een bedrag van ƒ 131.358,75, maar deze vordering werd door de kantonrechter afgewezen. Vutech stelde dat Becker als werkgever moet worden aangemerkt onder de algemeen verbind verklaarde CAO inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden (VUT) voor de groothandel in technische producten, huishoudelijke artikelen en metalen. De kantonrechter oordeelde echter dat Becker niet als werkgever kon worden gekwalificeerd, wat Vutech in hoger beroep aanvecht.

De rechtbank te Leeuwarden heeft de grieven van Vutech beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Becker geen werkgever is in de zin van de CAO-VUT. De rechtbank concludeert dat de definities in de CAO-VUT ruimer zijn dan in het normale spraakgebruik en dat Becker, die producten levert die onder de definitie van 'grote ijzerwaren' vallen, als groothandel in metaalwaren moet worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de oorspronkelijke vordering van Vutech toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten.

De rechtbank oordeelt dat Becker moet betalen aan Vutech een bedrag van 36.599,47 euro, plus 1.000,00 euro aan buitengerechtelijke incassokosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten worden ook aan de zijde van Vutech toegewezen, zowel in eerste instantie als in hoger beroep. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige handelskamer van de rechtbank op 19 februari 2003.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
Afdeling handelsrecht
Uitspraak: 19 februari 2003
Zaak-/Rolnummer: 48079/ HA ZA 01-675
VONNIS
van de rechtbank te Leeuwarden, meervoudige handelskamer, in de zaak van:
de stichting
STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN
UIT DE GROOTHANDEL IN TECHNISCHE PRODUKTEN,
HUISHOUDELIJKE ARTIKELEN EN METALEN,
gevestigd/kantoorhoudende te Amsterdam,
appellante,
procureur: mr. P.H. Redeker,
advocaat: mr. T.M. van Angeren,
tegen
de besloten vennootschap,
BECKER DRUK- EN VACUUMPOMPEN B.V.,
gevestigd/kantoorhoudende te Heerenveen,
geïntimeerde,
procureur: mr. C.J. Groenewegen.
PROCESGANG
Appellante -hierna: Vutech of de Stichting- heeft als oorspronkelijk eiseres bij inleidende dagvaarding van 20 september 2000 gevorderd dat geïntimeerde (toen gedaagde, hierna: Becker) zal worden veroordeeld tot betaling van ƒ 131.358,75, met rente en kosten. Becker heeft tegen deze vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van deze vordering en met veroordeling van Vutech in de proceskosten. Partijen hebben gere- en gedupliceerd. Vutech heeft bij repliek haar vordering verminderd tot een bedrag van ƒ 80.654,62, aan hoofdsom te vermeerderen met ƒ 12.098,19 aan buitengerechtelijk incassokosten en met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 28 augustus 2000.
Bij vonnis van 19 april 2001 heeft de kantonrechter te Heerenveen de vordering van Vutech afgewezen met veroordeling van Vutech in de proceskosten.
Bij exploot van 4 juli 2001 is Vutech van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Vutech heeft bij memorie van grieven geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis -uitvoerbaar bij voorraad- het bestreden vonnis van de kantonrechter te Hilversum zal vernietigen en de vorderingen van Vutech alsnog zal toewijzen, voor zover gehandhaafd/gewijzigd bij conclusie van repliek in eerste instantie. Bij memorie van antwoord heeft Becker geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van Vutech in de kosten van het geding in beide instanties. Bij de memorie van antwoord heeft Becker nog producties overgelegd, waarop Vutech bij akte uitlating producties heeft gereageerd; daarbij heeft zij nog een productie overgelegd. Becker heeft daarop nog bij akte gereageerd.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd op het griffiedossier. De inhoud van de processtukken als vervat in het griffiedossier wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Waar Vutech in haar memorie van grieven concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis van de kantonrechter te Hilversum zal de rechtbank deze passage lezen als: "het bestreden vonnis van de kantonrechter te Heerenveen", nu het hier een kennelijke verschrijving betreft. Bij appeldagvaarding is Vutech immers in beroep gegaan van het vonnis van de kantonrechter te Heerenveen.
De grieven
2. Vutech heeft de navolgende grieven naar voren gebracht:
Grief I
Ten onrechte heeft de Kantonrechter in zijn vonnis d.d. 19 april 2001 sub 5.4 overwogen en geoordeeld: "De kantonrechter acht de formulering van de desbetreffende bepaling niet zodanig duidelijk, dat het standpunt van de Stichting als juist moet worden beschouwd. In die formulering zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om tot het oordeel te kunnen komen, dat machines die -naar onbetwist vaststaat - gecompliceerd zijn, zijn te kwalificeren als "grote ijzerwaren" en wel enkel omdat ze zouden zijn aan te merken als artikelen, die dienst doen bij of deel uitmaken van metaal- of staalconstructies. Evenmin geeft de tekst van de CAO overigens aanleiding om het standpunt van de Stichting als juist te beschouwen".
Grief II
Ten onrechte heeft de Kantonrechter op de grond als sub 5.4 van het vonnis genoemd en zoals hierboven geciteerd, de (bij repliek verminderde) vorderingen van de Stichting afgewezen en de Stichting in de kosten veroordeeld.
Vaststaande feiten
3. Nu tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen grieven zijn ingebracht staat vast, hetgeen door de kantonrechter in rechtsoverweging 2 van zijn vonnis als vaststaand is aangemerkt.
Beoordeling van de grieven
4. Het gaat in deze zaak om de vraag, of Becker een werkgever is in de zin van de algemeen verbind verklaarde CAO inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden (VUT) uit de groothandel in technische producten, huishoudelijke artikelen en metalen. De kantonrechter heeft in zijn beroepen vonnis geoordeeld dat dit niet het geval is en tegen dit oordeel richt zich de eerste grief.
5. In artikel 1 van deze CAO-VUT wordt de werkgever als volgt gedefinieerd:
Artikel 1
Definities
1. Werkgever:
a. de door een natuurlijke of rechtspersoon gedreven onderneming welke zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de groothandel in staal, (non-ferro) metalen, metaalwaren, sanitaire artikelen, elektrotechnische en/of huishoudelijke artikelen;
b. ..............
c. onder groothandel wordt verstaan de bedrijfsuitoefening waarbij de onderneming voor eigen rekening en risico goederen betrekt, naar behoefte in voorraad houdt en verkoopt aan bedrijfsmatige- en/of verbruikers c.q. verwerkers, dan wel groot- of kleinhandelaren;
d. ...................
........................
Onder groothandel in metaalwaren wordt verstaan:
De groothandel in grote ijzerwaren (die artikelen die dienst doen en bij en deel uitmaken van metaal- of staalconstructies ook indien deze zijn vervaardigd van andere materialen dan van staal. Onder metaal- of staalconstructies wordt verstaan elke samenstelling van metalen delen door middel van geprefabriceerde hulpstukken zoals appendages)
......................
6. Tussen partijen is niet in geschil, dat Becker een groothandel is, maar wel of zij een groothandel in metaalwaren is in de zin zoals hierboven weergegeven. Tussen partijen staat verder - op grond van de overgelegde stukken en producties - vast, dat Becker verkoopt en levert aan industriële afnemers vacuümpompen, blowers en compressoren, zowel vervaardigd in grote series als op klantenspecificatie in kleinere aantallen. Uit de door Becker overgelegde brochures blijkt dat deze producten veelal worden gebruikt voor inbouw in machines ten behoeve van de grafische- , verpakkings- en medische industrie. Het leveringsprogramma omvat onder andere roterende vacuümpompen, roterende blowers, gecombineerde drukvacuümpompen, turbovacuümpompen- en blowers en radiaalcompressoren.
7. Volgens vaste jurisprudentie komt bij de uitleg van CAO-bepalingen een overwegende betekenis toe aan de bewoordingen van de CAO. Bij gerezen onduidelijkheden zijn in beginsel eveneens doorslaggevend de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst.
8. In artikel 1.1. van de CAO-VUT wordt onder een groothandel in metalen verstaan de groothandel in grote ijzerwaren. De woorden "grote ijzerwaren" worden vervolgens in de tekst van de CAO uitgelegd als die artikelen die dienst doen bij en deel uitmaken van metaal- of staalconstructies ook indien deze (de rechtbank begrijpt dat hiermee gedoeld wordt op de woorden "grote ijzerwaren") zijn vervaardigd van andere materialen dan staal. Hoewel naar normaal Nederlands taalgebruik als een staalconstructie wordt beschouwd een in staal uitgevoerd bouwwerk of deel ervan en als metaalconstructie een in metaal uitgevoerd bouwwerk of deel ervan (zie Van Dale) geeft de tekst van de CAO-VUT een andere betekenis aan het begrip "metaal- of staalconstructies", namelijk elke samenstelling van metalen delen door middel van geprefabriceerde hulpstukken zoals appendages. Het begrip metaal- of staalconstructies in de CAO is dus aanzienlijk ruimer dan de betekenis die daar in het normale spraakgebruik aan wordt gegeven. Alle machines, die bestaan uit metalen delen vallen onder het begrip metaal- of staalconstructies in de zin van de CAO-VUT, mits zij zijn samengesteld door middel van geprefabriceerde hulpstukken. Dit betekent dus, dat de machines voor de grafische, verpakkings- en medische industrie, waarvoor de door Becker in de handel gebrachte pompen, blowers en compressoren worden gebruikt, onder deze ruime definitie vallen. Het gevolg daarvan is, dat deze pompen dienen te worden aangemerkt als grote ijzerwaren in de zin van de CAO-VUT. Het gevolg daarvan is, dat Becker als groothandel in metaalwaren in de zin van deze CAO dient te worden aangemerkt.
9. Het zij toegegeven, dat de aldus door de CAO gehanteerde begrippen "metaalwaren", "grote ijzerwaren" en "metaal- of staalconstructies" sterk afwijken van het normale spraakgebruik en dat deze wijze van regelgeving minder fraai kan worden genoemd, nu de tekst van de CAO deze begrippen duidelijk anders definieert dan in het normale spraakgebruik zal deze definiëring moeten worden gevolgd. De ruime definiëring van het begrip metaal- of staalconstructies heeft een zodanige inhoud van de in de CAO gehanteerde begrippen ijzerwaren en metaalwaren ten gevolge, dat daaronder de door Becker gevoerde producten vallen (en derhalve Becker als groothandel in de zin van deze CAO moet worden beschouwd.
10. De eerste grief slaagt derhalve. Dit heeft ten gevolge dat ook de tweede grief doel treft. Het gevolg daarvan is, dat de rechtbank de andere verweren, die door Becker in eerste instantie zijn gevoerd en in hoger beroep zijn gehandhaafd, zal moeten behandelen.
11. Becker heeft zich beroepen op een verslag van 24 juni 1982 van een bespreking tussen vertegenwoordigers van Vutech en FOM (Federatie van Organisaties in de Machinehandel). Bij die gelegenheid heeft de toenmalige voorzitter van Vutech geconstateerd dat uit de afchecking van de artikelen van de CAO-VUT blijkt dat de algemeen verbindend verklaring op grond van de door de heer Euser (toenmalig voorzitter van het FOM) gegeven informatie niet op de FOM-leden van toepassing is. De voorzitter van de Vutech heeft daarbij gezegd dat het incassoproces moest worden gestopt ook met het oog op eventuele aanvragen van werknemers. Aanvankelijk heeft Vutech gesteld, dat deze mededeling van haar toenmalige voorzitter geen bestuursbeleid is geworden, maar deze stelling heeft zij in hoger beroep niet gehandhaafd. Zij stelt echter, dat de Vutech in juli 1988 op dit beleid nadrukkelijk is teruggekomen omdat zij dit niet langer kon/mocht blijven voeren. Vutech heeft ter adstructie van deze stelling een brief van 26 augustus 1988 (het adres is weggelakt, maar zal waarschijnlijk het adres van een werkgever zijn geweest) overgelegd, in welke brief zij toen schreef:
"het bestuur van onze stichting heeft zich inmiddels nogmaals over de kwestie beraden en heeft beslist dat de bedrijfsuitoefening (in uw geval de groothandel in handgereedschappen) bepalend is voor het al dan niet aansluiten. Uw lidmaatschap van de federatie van organisaties in de machinehandel kan hierbij niet als doorslaggevend beschouwd worden".
12. Vutech stelt aan de hand daarvan, dat Becker zich niet kan beroepen op oud beleid dat sedert 1988 niet meer bestaat. Op het moment dat Becker werd aangesloten (Becker werd pas in 1998 als bijdrageplichtige werkgever ontdekt) bestond dit oude beleid uit 1982 allang niet meer.
13. Becker stelt daar tegenover dat het wel kan zijn dat dit beleid zou zijn verlaten in gevallen waarbij een FOM-lid zonder twijfel als werkgever in de zin van de CAO-VUT moet worden beschouwd (en er dus geen twijfel is over de uitleg over de CAO-bepaling) maar dat dit anders ligt in die gevallen van FOM-leden (zoals bijvoorbeeld Becker) waarin de werkgever niet reeds op het eerste gezicht en zonder een spoor van twijfel aan de CAO-VUT criteria voldoet. Daarvoor zou het oude besluit van het Vutech bestuur nog steeds als uitgangspunt moeten gelden.
14. De rechtbank kan het betoog van Becker niet volgen. Het valt niet in te zien, dat Vutech haar beleid sedert 1982 niet zou mogen wijzigen, gelijk zij blijkbaar heeft gedaan. Dit geldt temeer, nu de uitleg van de betreffende CAO-bepaling duidelijk is, namelijk dat de door Becker gevoerde pompen en dergelijke in het kader van het CAO moeten worden beschouwd als grote ijzerwaren. Het kan zo zijn, dat vlak na het verbindend verklaren van de CAO in 1982 op dit punt aarzeling bestond en dat toen het bestuur van Vutech aanvankelijk heeft geoordeeld dat de CAO niet op FOM-leden kon worden toegepast. Nadat beter inzicht was verkregen door het Vutech bestuur stond het haar vrij om haar beleid te wijzigingen, zeker waar het bedrijven betrof die in 1982 geen of nog geen lid van de FOM waren. Becker is pas ontdekt in 1998 en Becker heeft niet gesteld dat zij destijds in 1982 of in de periode 1982/1988 lid was van FOM en dat Vutech uit dien hoofde jegens haar niet terug zou kunnen komen op toen gevoerde beleid, c.q. dat er in zodanige mate sprake zou zijn van gewekte verwachtingen, dat Vutech haar beleid jegens Becker niet zou kunnen wijzigen. Uiteindelijk gaat het in deze zaak om de vraag, hoe thans de CAO bepaling moet worden uitgelegd en niet over de vraag hoe daar in 1982 over werd gedacht. Het is verder ook niet zo - zoals Becker wil betogen - dat het lidmaatschap van de FOM (of een indirect lidmaatschap via de VIB) een element is bij de beoordeling van de vraag of Becker een werkgever is in de zin van een CAO.
15. Becker heeft zich verder nog beroepen op de zogenaamde Code of Conduct art. 1 CAO-VUT van 2 september 1992. Dit beroep kan reeds daarom niet slagen, nu deze Code betrekking heeft op groothandels in elektrische en elektronische artikelen en niet op groothandels in metaalwaren.
Slotsom
16. Nu de beide grieven slagen en de hier behandelde verweren van Becker opgaan, dient het vonnis van de kantonrechter te worden vernietigd. De hierboven behandelde verweren van Becker gaan niet op, zodat de in eerste instantie gevorderde hoofdsom alsnog dient te worden toegewezen.
17. Wat betreft de door Vutech gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank, dat tussen partijen niet in geschil is dat de CAO-VUT een regeling bevat op grond waarvan een werkgever, die in verzuim is, 15 % over de hoofdsom aan buitengerechtelijke incassokosten dient te betalen. Becker heeft gesteld dat het dienovereenkomstige bedrag buitensporig hoog is. De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op de matigingsbevoegdheid van artikel 57ab Rv, welke bevoegdheid door de rechter ook ambtshalve mag worden toegepast. Mede gezien de door de rechtbank in het algemeen gevolgde regeling van het zogenaamde rapport Voorwerk II ziet de rechtbank aanleiding om van deze matigingsbevoegdheid gebruik te maken en wel tot twee punten van het in deze zaak toepasselijke liquidatietarief, derhalve tot een bedrag van 1.000,00 euro.
18. Nu door Vutech is gevorderd het vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad zal de rechtbank de uit te spreken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
De rechtbank:
vernietigt het vonnis, door de kantonrechter te Heerenveen op 19 april 2001 tussen partijen onder rolnummer 80599/CVEXPL00-1517 gewezen;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt Becker om aan Vutech te betalen een bedrag 36.599,47 euro, (gelijk aan ƒ 80.654,62,) en een bedrag groot 1.000,00 euro terzake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van 36.599,47 euro vanaf 28 augustus 2000 tot de dag der voldoening;
veroordeelt Becker in de proceskosten aan zijde van Vutech in beide instanties, terzake van de eerste instantie begroot op euro 171,22 aan verschotten en 820,00 euro aan salaris gemachtigde en terzake van het hoger beroep op 821,41 euro terzake van verschotten en 750,00 euro terzake van het salaris van de procureur;
verklaart dit vonnis voor wat betreft deze beide veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs M.G. Dijkstra-de Vries, voorzitter, A.T. Vos en H. Mol en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken ter zitting van 19 februari 2003.
C33