Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 6 februari 2003
Parketnummer: 17/080051-02
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 december 2002 en 24 januari 2003.
De verdachte is telkens verschenen en hij is ter terechtzitting van 24 januari 2003 bijgestaan door mr. Stapel, advocaat te Amsterdam.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De verdachte moet van het onder 3. primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1. telastegelegde , kort samengevat, onder meer aangevoerd dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet er niet op was gericht dat [betrokkene] [slachtoffer 1] op de hoogte zou stellen van de door verdachte geuite bedreigingen.
De raadsman heeft vervolgens aangevoerd dat verdachte, toen hij de telastegelegde bedreiging uitte niet het oog had op [slachtoffer 1] maar op [rechter], voorzitter van de meervoudige strafkamer die de dag ervoor vonnis had gewezen in zaak van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van [betrokkene] blijkt dat zij ten tijde van de telastegelegde bedreiging werkzaam was als journalist bij een krant en dat verdachte van het beroep van [betrokkene] op de hoogte was, nu hij op haar kantoor telefonisch contact met haar heeft gezocht. Bovendien blijkt uit de verklaring van de getuige dat hij in het verleden vaker contact met haar heeft gezocht. Verdachte heeft vervolgens tegenover haar de telastegelegde bedreigingen geuit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de journalist, al dan niet in het kader van haar beroepsuitoefening, ruchtbaarheid aan de bedreigingen zou geven waardoor [slachtoffer 1] van deze bedreigingen op de hoogte zou raken.
Uit de verklaring van [betrokkene] blijkt voorts dat zij uit hetgeen verdachte tegen haar zei begreep dat hij over [slachtoffer 1] sprak en dat hij in zijn eerdere gesprekken met haar ook altijd over hem sprak. De rechtbank is van oordeel dat de getuige aldus heeft kunnen concluderen, te meer nu de getuige geacht mag worden een geoefend luisteraar
te zijn.
Dat verdachte het oog had op [slachtoffer 1] toen hij de telastegelegde bedreigingen uitte, waaronder "...dit is de laatste waarschuwing...", wordt bovendien gestaafd door de vele door verdachte geschreven brieven die zich in het dossier bevinden. Uit de inhoud van die brieven blijkt telkens van een bij verdachte levend ongenoegen tegen [slachtoffer 1], terwijl de naam van [rechter] in die brieven niet of nauwelijks voorkomt.
Vervolgens heeft de raadsman met betrekking tot het onder 2. telastegelegde, kort samengevat, aangevoerd dat verdachte geen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2], omdat hij haar alleen in haar hoedanigheid van medewerker van de sociale dienst heeft benaderd.
De rechtbank is van oordeel dat onder persoonlijke levenssfeer niet alleen het privédomein van iemand moet worden begrepen maar in zekere mate ook het domein van het werkzame leven. [slachtoffer 2] mocht er aanspraak op maken dat zij tijdens haar werkzaamheden niet telkens op impertinente wijze zou worden benaderd, telefonisch of anderszins, door verdachte. Door desalniettemin aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2].
De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 april 2002 te Leeuwarden (door tussenkomst van [betrokkene]) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (door tussenkomst van [betrokkene]) aan die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik ga in hoger beroep, als dat niet helpt gaat die rechter er aan, dan wordt het moord. Dit is de laatste waarschuwing, hij gaat er aan";
2.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 18 maart 2002 te Beetsterzwaag, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] (werkzaam bij de gemeente Opsterland als bijstandconsulente) met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen te weten het positief beantwoorden van vragen en/of aanvragen omtrent de toekenning van bijstand en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode telkens die [slachtoffer 2] telefonisch benaderd en hierbij medegedeeld: "Weet je wat het is om in de WAO te zitten, ik kan er voor zorgen dat jij er in komt" en/of "Je woont in de gemeente, ik weet je wel te achterhalen, gore boerentrut" en/of "Ik wacht je wel op" en/of "Ze moeten jou maar eens op de bek slaan, zo loopt het uit de hand" en/of dat hij niet voor de gevolgen in staat en/of "Je moet wat aan je zelf doen, zoek toch hulp" en/of hield verdachte zich telkens op in de hal van het gemeentehuis te Beetsterzwaag, zulks terwijl hij geen afspraken had aldaar;
3. subsidiair
hij op 8 april 2002 in Nederland [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (via een voicemailbericht) voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Hé nog een belediging in de krant dat ik gestoord ben of dat soort verhalen en dan sla ik die hele kankerkop van je in elkaar" en "Nog een waarschuwing Telegraaf. Ik zal je net als Israël op je knieën dwingen".
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. subsidiair
Bedreiging met zware mishandeling.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, een persoonsdossier ten name van verdachte, een consultbrief d.d. 31 mei 2002 van R.M. Coutinho, psychiater, en een rapport d.d. 9 december 2002 van J.H. van Renesse, psychiater, en I.M. van Woudenberg, psycholoog, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2. en 3. subsidiair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze contact mag onderhouden met de slachtoffers.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een rechter nadat de rechtbank in verdachtes eerdere strafzaak een hem onwelgevallig vonnis had gewezen. Hij deed dit door een journalist te bellen en tegen haar de bewezenverklaarde woorden te uiten. Hij heeft een andere journalist die artikelen over de eerdere zaak schreef eveneens bedreigd omdat de inhoud van deze krantenartikelen verdachte niet beviel. Daarnaast heeft hij een medewerker van de sociale dienst van de gemeente Opsterland belaagd door haar tijdens haar werkzaamheden zeer vaak te bellen en naar het gemeentehuis te komen en zich daar op te houden.
Dergelijke feiten hebben in het algemeen tot gevolg dat bij het slachtoffer vrees kan ontstaan voor een min of meer ernstige inbreuk op de persoonlijke veiligheid of levenssfeer. Dit geldt te meer nu één van de slachtoffers al eerder door verdachte is belaagd en bedreigd.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat de eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten hem er niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omtrent de persoon van verdachte is gerapporteerd door een psychiater en een psycholoog van het Pieter Baan Centrum. Zij concluderen dat verdachte lijdende is aan een ernstige paranoïde persoonlijkheidsstoornis en dat hij daaraan ten tijde van het plegen van de feiten ook leed. Deze stoornis uit zich volgens de deskundigen in een basaal wantrouwen naar derden en een gering gevoel van eigenwaarde, angst voor verlies van controle en autonomie, en daaraan verbonden het gevoel een willoos slachtoffer te zijn van kwaadwillende personen en instanties. Zij oordelen dat onlust en onvrede bij verdachte vrij snel worden geactualiseerd en dat dit zeker geldt als zijn wensen niet gehonoreerd worden. Hij kan dan nauwelijks anders reageren dan met een poging dit recht te zetten. De deskundigen achten de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
Alles overwegende acht de rechtbank daarom de door de officier van justitie gevorderde straf niet passend. Wel zal de rechtbank het eveneens door de officier van justitie gevorderde contactverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde opleggen, gekoppeld aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2. en 3. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van driehonderd achtendertig dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot negentig dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde binnen een jaar na aanvang van de proeftijd geen telefonisch, mondeling, schriftelijk of andersoortig contact zal opnemen of onderhouden met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3].
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bracht, voorzitter, mr. Heeregrave en mr. De Jong, rechters, bijgestaan door mr. Attema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2003.
Mr. Heeregrave is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Parketnummer: 17/080051-02
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 24 januari 2003.
Tegenwoordig:
mr. Bracht, voorzitter,
mr. Heeregrave en mr. De Jong, rechters,
mr. Janssens, officier van justitie en
mr. Attema, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. Stapel, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 13 december 2002 bevond.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaats vinden ter terechtzitting van 6 februari 2003 te 13:30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.