ECLI:NL:RBLEE:2003:AF3440

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/200531-00vev
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een fietspad met schelpenverharding in het verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 28 januari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verkeersincident dat plaatsvond op 9 juni 2000 te Vlieland. De verdachte, die als fietser betrokken was bij een aanrijding, werd aanvankelijk vrijgesproken door de kantonrechter. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het schelpenpad waarop de aanrijding plaatsvond, moest worden beschouwd als een onverharde weg volgens artikel 15 lid 2 onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De rechtbank heeft vastgesteld dat het fietspad inderdaad een deklaag van schelpen had en dat dit niet voldeed aan de eisen van een verharde weg. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van verbalisanten en foto’s van de situatie ter plaatse. De rechtbank concludeerde dat de schelpenlaag niet de stabiliteit en begaanbaarheid bood die vereist zijn voor verharde wegen, vooral niet onder wisselende weersomstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat het schelpenpad niet als verharde weg kon worden aangemerkt, wat betekende dat de verdachte niet strafbaar was voor het niet verlenen van voorrang aan een andere fietser. De rechtbank verklaarde het telastegelegde bewezen, maar oordeelde dat het niet als een strafbaar feit kon worden gekwalificeerd. De verdachte werd dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. A.H.M. Dölle als voorzitter, en de rechters mr. L.A.D. Lindenbergh en mr. H.R. Bax. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke wegclassificaties en de rol van de wegbeheerder in het vaststellen van de status van wegen.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 28 januari 2003
Parketnummer: 17/200531-00
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verschenen, bijgestaan door mr. R.R. Schuldink, advocaat te Zwolle.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting in hoger beroep gehouden onderzoek van 14 januari 2003.
HET VONNIS WAARVAN BEROEP
Bij vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden, d.d. 7 december 2000, is verdachte op tegenspraak vrijgesproken van het hem telastegelegde.
AANWENDING VAN HET RECHTSMIDDEL
De officier van justitie is blijkens akte d.d. 7 december 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
DE BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd nu dit niet voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 juni 2000 te Vlieland, in de gemeente Vlieland, als bestuurder van een fiets rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Badweg, op de kruising of splitsing van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg, een aldaar die weg kruisend rijwielpad, een voor hem van rechts komende bestuurster van een fiets geen voorrang heeft verleend, immers die bestuurder niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen, tengevolge waarvan een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die fiets en het door hem, verdachte, bestuurde voertuig.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2003
-zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het schelpenpad op Vlieland, waar de mevrouw die van rechts kwam op reed, de status heeft van een onverharde weg als bedoeld in artikel 15 lid 2 onder a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), en dat, nu het met schelpen verharde fietspad niet als verharde weg in de zin van het RVV kan worden beschouwd, de kantonrechter verdachte terecht heeft vrijgesproken van hetgeen verdachte is telastegelegd.
De rechtbank zal de stelling van de raadsman opvatten als een beroep op een bijzondere rechtvaardigingsgrond. Immers, in het tweede lid van artikel 15 RVV 1990 is een uitzondering op de voorrangsregel in lid 1 geformuleerd, in die zin dat bestuurders op onverharde wegen voorrang dienen te verlenen aan bestuurders op verharde wegen.
Voor de beoordeling van het beroep op de rechtvaardigingsgrond is het volgende van belang.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het hier gaat om een fietspad met een deklaag van schelpen. De rechtbank leidt dit af uit het proces-verbaal van de verbalisanten Poppema en Sinnema die naar aanleiding van het ongeval een onderzoek hebben ingesteld naar de omstandigheden van het ongeval. Zij hebben verklaard dat ter plaatse van het ongeval de Badweg is verhard met klinkers en het rijwielpad met schelpen. Voorts is er een aantal foto's in het dossier gevoegd, waarop zowel de klinkerweg als het fietspad van rechts zichtbaar is, en waarop voor de rechtbank duidelijk te zien is dat het fietspad is voorzien van een laagje schelpen.
Vervolgens dient de vraag aan de orde te komen of dat fietspad al dan niet een verharde weg in de zin van artikel 15 lid 2 onder a RVV 1990 is. De rechtbank is van oordeel dat het betreffende schelpenpad op Vlieland geen weg is waarvan het wegdek is verhard in overeenstemming met de normale eisen van het rijverkeer, ook al is ter bevordering van de begaanbaarheid of de instandhouding van de weg daarop enige verharding in de vorm van schelpen aangebracht. Immers, deze schelpenlaag geeft niet steeds de zekerheid dat bijvoorbeeld bij regen, het pad nog steeds goed begaanbaar is, hetgeen wel het geval is bij een met asfalt of klinkers bedekt pad. Verder varieert de hardheid van de deklaag in tijd en is afhankelijk van allerlei bijzondere omstandigheden. In de periode na het aanbrengen van de deklaag zal deze laag instabiel zijn, hetgeen blijkt uit het feit dat in een dergelijke situatie bij hard remmen een relatief diep spoor zal ontstaan en bij minder gecontroleerd sturen slipgevaar. Het is weliswaar juist dat na verloop van tijd het wegdek zal verharden door het inrijden van de schelpenlaag, maar binnen welk tijdbestek dat zal plaatsvinden is niet aan te geven. Dit zal afhangen van de ondergrond ter plaatse, de zwaarte van het verkeer dat over het pad rijdt, de intensiteit van het verkeer, weersomstandigheden, etc. Bij een pad waarop alleen (brom)fietsers zijn toegelaten zal dit overigens naar het oordeel van de rechtbank niet snel het geval zijn. Dit is niet anders indien een dergelijke weg een deklaag heeft die na verloop van tijd qua hardheid het niveau van een asfaltweg nadert. Zou dit anders zijn dan heeft dit als ongewenst gevolg dat het regime van de weg verandert door verloop van tijd en onder invloed van onder andere bovengenoemde onzekere omstandigheden, waardoor zowel de gebruiker van dat schelpenpad als die van de weg die het schelpenpad kruist zou moeten kunnen beoordelen wat op enig moment de status van het schelpenpad is, hetgeen met name voor de schelpenpad kruisende weggebruiker zo goed als onmogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het regime van een weg van begin af aan, dat wil zeggen meteen na het aanbrengen van de deklaag, duidelijk dient te zijn, waarbij de kenbare bedoeling van de wegbeheerder een belangrijke rol speelt. Indien het wegdek na het aanbrengen van de deklaag met behulp van een kunstmatig aangebracht bindmiddel tot één geheel wordt gevormd dan is die weg door de wegbeheerder voorbestemd om van begin af aan als verharde weg te worden gebruikt. Is geen kunstmatig bindmiddel gebruikt dan is een weg naar het oordeel van de rechtbank als een verharde weg te beschouwen als het gebruikte materiaal van begin af aan naar zijn aard zodanig hard is dat deze de nodige stabiliteit oplevert zoals bij straatklinkers het geval is.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het fietspad in kwestie niet is aan te merken als een verharde weg in de zin van artikel 15 lid 2 onder a RVV 1990.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in casu de in artikel 15 lid 2 onder a RVV 1990 geformuleerde uitzondering van toepassing is, welke uitzondering geen bestanddeel, doch een rechtvaardigingsgrond behelst. Nu het bewezenverklaarde niet gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit dient voor verdachte een ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
De rechtbank komt aan de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte niet toe, zodat een door verdachte op dit punt gevoerd verweer geen bespreking behoeft.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
Verklaart het telastegelegde bewezen als voormeld doch niet te zijn een strafbaar feit.
Ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. L.A.D. Lindenbergh en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door mr. Y. Huizing, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2003.
Mr. Lindenbergh en mr. Bax zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Parketnummer: 17/200531-00
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep in bovengenoemde rechtbank op 14 januari 2003.
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. L.A.D. Lindenbergh en mr. H.R. Bax, rechters,
mr. H.H. Louwes, officier van justitie en
mr. Y. Huizing, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.R. Schuldink, advocaat te Zwolle.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaats vinden ter terechtzitting van 28 januari 2003 te 13:30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.