ECLI:NL:RBLEE:2002:AF2268

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112058 /CV EXPL 02-2966
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van opleidingskosten door werkgever aan werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde de oorspronkelijk eisende partij, aangeduid als [eiser], betaling van € 2.600,23 van de oorspronkelijk gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde], in verband met kosten van een beroepsopleiding voor kandidaat-notaris. De vordering was eerder bij verstekvonnis toegewezen, maar [gedaagde] kwam in verzet tegen dit vonnis. De overeenkomst tussen partijen, gesloten op 24 juni 1997, bepaalde dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen twee jaar na voltooiing van de beroepsopleiding, de werknemer de kosten diende terug te betalen. De kantonrechter oordeelde dat de rechtbank bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, ondanks het beroep van [gedaagde] op onbevoegdheid en de verwijzing naar een niet meer bestaand scheidsgerecht. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst bindend was en dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden, aangezien [gedaagde] niet in een ongelijkwaardige positie verkeerde bij het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter bekrachtigde het eerdere vonnis en veroordeelde [gedaagde] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Leeuwarden
VONNIS
112058 /CV EXPL 02-2966
Uitspraak: 17 december 2002
in de zaak van
mr. [naam opposante],
wonende te [woonplaats],
opposante,
gemachtigde: mr. P. Tuinman,
tegen
1. mr. [naam geopposeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. mr. [naam geopposeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geopposeerden,
gemachtigde: mr. G.R. Winter.
OVERWEGINGEN
Procesverloop
1. Op de bij inleidende dagvaarding vermelde gronden heeft de oorspronkelijk eisende partij, hierna voor beiden te noemen [eiser], gevorderd om de oorspronkelijk gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde], te veroordelen tot betaling van € 2.600,23 met rente en kosten.
[eiser] heeft daarbij bij akte vier producties in het geding gebracht.
Nadat deze vordering bij verstekvonnis van 31 mei 2002 was toegewezen, is [gedaagde] van dat vonnis op 1 juli 2002 in verzet gekomen en heeft gevorderd te worden ontheven van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij voormeld vonnis, met niet-ontvankelijkheid althans afwijzing van de vordering van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de kosten van het verzet.
[gedaagde] heeft daarbij vier producties overgelegd.
Na antwoord in oppositie (met twee producties) en repliek in oppositie (met twee producties) en een akte uitlating producties aan de zijde van [eiser] is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [eiser] heeft op 24 juni 1997 met [gedaagde] een overeenkomst gesloten inzake de kosten van de beroepsopleiding voor kandidaat-notaris.
Artikel 2 van die overeenkomst luidt: "Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer binnen twee jaar na voltooiïng van de beroepsopleiding, betaalt werknemer aan werkgever de kosten terug en wel: bij beëindiging vóór voltooiïng: 100%, en ná voltooiïng een gedeelte. Dit gedeelte bedraagt bij beëindiging (binnen) één maand na voltooiïng 96% en neemt af met 4% per maand"..
Artikel 4 van die overeenkomst bepaalt: "De terugbetaling geschiedt, zonder rente, in maandelijkse termijnen groot 4% van de totale kosten, waarvan de eerste vervalt bij beëindiging."
.
2.2. In artikel 5 van de overeenkomst is geregeld dat geschillen over de uitvoering van de overeenkomst voorgelegd dienen te worden aan het Scheidsgerecht als bedoeld in het Reglement voor geschillen en klachten van de Koninklijke Nederlandse Broederschap.
Voormeld Scheidsgerecht bestaat niet meer.
2.3. Op verzoek van [gedaagde] is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 augustus 2000 beëindigd. Ten tijde van de beëindiging had [gedaagde] de beroepsopleiding nog niet voltooid.
De standpunten van partijen
3.1. [eiser] heeft zijn vordering gebaseerd op bovenstaande feiten. Voor de kosten van de beroepsopleiding was [gedaagde] een bedrag van ƒ 13.800,-- aan hem verschuldigd. [gedaagde] heeft op 16 januari 2001 een bedrag van ƒ 6.483,32 voldaan en de door [gedaagde] te ontvangen tantième over het jaar 2000 ad
ƒ 1.581,68 is door middel van verrekening in mindering gebracht.
[eiser] heeft betaling gevorderd van het restant.
4.1. [gedaagde] heeft zich primair beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank. Zij heeft daartoe verwezen naar artikel 5 van de in het geding zijnde overeenkomst. Hoewel het Scheidsgerecht niet meer bestaat, dient de afspraak om te arbitreren in stand te blijven. Volgens [gedaagde] dient de zaak voorgelegd te worden aan de Kamer van Toezicht, die de bevoegdheden van het Scheidsgerecht heeft overgenomen.
4.2. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat de overeenkomst van 24 juni 1997 disproportioneel is. [gedaagde] heeft daarbij verwezen naar de Verordening Opleiding Kandidaat-notarissen alsmede naar een regeling van het bestuur van de Beroepsorganisatie ten aanzien van de terugbetalingen. [gedaagde] heeft een afschrift van beide regelingen in het geding gebracht.
4.2. Met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van haar afhankelijkheid en onervarenheid door haar de overeenkomst van 24 juni 1997 ter ondertekening voor te leggen. Volgens [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om haar te informeren over het feit dat de door hem voorgestelde regeling volstrekt ongebruikelijk en uiterst nadelig voor [gedaagde] was. Door [gedaagde] welbewust niet te informeren over de regeling van de Beroepsorganisatie, niet te wijzen op de mogelijke gevolgen voor [gedaagde}, die voor haar niet te overzien waren, en [gedaagde] niet in de gelegenheid te stellen de overeenkomst thuis rustig te bekijken, heeft [eiser] misbruik gemaakt van de omstandigheden, op basis waarvan de overeenkomst vernietigd kan worden.
4.3. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat de overeenkomst, gezien in het licht van voornoemde omstandigheden, in strijd met de redelijkheid en billijkheid is nu deze zeer sterk ten nadele van [gedaagde] afwijkt van hetgeen gebruikelijk is binnen het notariaat. [gedaagde] heeft daarbij nog aangevoerd dat een kandidaat-notaris een relatief laag inkomen heeft en daardoor een relatief lage kostenpost is, terwijl zij wel haar bijdrage heeft geleverd op het kantoor van [eiser] en deze in de periode waarin [gedaagde] werkzaam was wel degelijk heeft geprofiteerd van het feit dat [gedaagde] de beroepsopleiding volgde.
De beoordeling van het geschil
5.1. Nu het tegendeel niet is gebleken, gaat de kantonrechter er van uit dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen, zodat zij ontvankelijk is in haar verzet.
5.2. Het door [gedaagde] gedane beroep op onbevoegdheid van de rechtbank zal niet worden gehonoreerd. Het moge zo zijn dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst beoogd hebben eventuele geschillen bij wijze van arbitrage voor te leggen aan het Scheidsgerecht als bedoeld in het Reglement voor geschillen en klachten van de Koninklijke Nederlandse Broederschap, doch nu dit Scheidsgerecht niet meer bestaat, kan deze mogelijkheid niet meer worden benut. De stelling van [gedaagde] dat de Kamer van Toezicht deze bevoegdheden heeft overgenomen, zal daarbij worden gepasseerd. De instelling, taken en bevoegdheden van de Kamer van Toezicht zijn geregeld in de Wet op het notarisambt. Uit die wettelijke regeling volgt niet dat de Kamer van Toezicht belast is met het beslechten van geschillen als het onderhavige. [gedaagde] heeft niet nader onderbouwd op welke grond de Kamer van Toezicht wel bevoegd zou zijn.
De kantonrechter zal zich dan ook bevoegd verklaren van het geschil kennis te nemen.
5.3. Het geschil tussen partijen behelst de vraag of [gedaagde] gehouden is de tussen partijen gesloten overeenkomst na te komen.
5.3.1. Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op de Verordening Opleiding Kandidaat-notarissen, kan haar dit niet baten.
Artikel 4 van die verordening luidt: "Het door de kandidaat-notaris verschuldigde cursus- en examengeld komt ten laste van het kantoor waar de kandidaat notaris werkzaam is.". De tekst van de bijbehorende noot luidt onder meer: "…. Het staat de werkgever die de kosten van de beroepsopleiding heeft gedragen vrij om met de kandidaat-notaris af te spreken dat de kosten van de opleiding bij vertrek van het kantoor, zowel tijdens de opleiding als na voltooiïng daarvan, geheel of gedeeltelijk moeten worden terugbetaald, waarbij rekening kan worden gehouden met een redelijke afschrijvingstermijn. Een dergelijke afspraak is voor de kandidaat-notaris alleen verbindend als hij schriftelijk is vastgelegd. (Toelichting van 13 september 2000).".
Nog afgezien van het feit dat de Verordening dateert van na 24 juni 1997, blijkt uit de toelichting dat het de werkgever vrij staat om met de kandidaat-notaris af te spreken dat de kosten van de opleiding bij vertrek van het kantoor, zowel tijdens de opleiding als nog voltooiïng daarvan, geheel of gedeeltelijk moeten worden terugbetaald. Een dergelijke afspraak nu is door [eiser] en [gedaagde] gemaakt. De kantonrechter acht deze dan ook verbindend.
Ook het gedane beroep op de door het bestuur vastgestelde regeling kan [gedaagde] niet baten, nu daarbij uitdrukkelijk is gesteld dat werkgever en werknemer altijd een andere regeling kunnen overeenkomen en dat de door het bestuur opgestelde regeling derhalve niet als een richtlijn moet worden gezien. Overigens heeft [gedaagde] ook zelf aangegeven dat deze regeling niet dwingend van aard is. Hoewel er kennelijk in het algemeen door notarissen niet ten nadele van kandidaat-notarissen van deze regeling wordt afgeweken, betekent dit niet dat er nimmer ten nadele van de kandidaat-notarissen van deze regeling mag worden afgeweken. Het is derhalve naar het oordeel van de kantonrechter niet zo dat [eiser] de in het geding zijnde overeenkomst nooit met [gedaagde] had mogen sluiten, enkel en alleen omdat deze overeenkomst ongebruikelijk en nadelig voor [gedaagde] zou zijn.
5.3.2. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weer houden (art. 3: 44 lid 5 BW). De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat [gedaagde] werknemer was en nog maar kort bij [eiser] in dienst was niet met zich meebrengt dat [gedaagde] in een zodanig ongelijkwaardige positie verkeerde dat zij hierdoor bewogen werd tot het tekenen van de onderhavige overeenkomst en dat [eiser] haar daarvan had behoren te weerhouden. Van misbruik van omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.
Ook kan [gedaagde] [eiser] niet met succes kan tegenwerpen dat hij haar had dienen te informeren dat de algemene norm voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten anders luidde. Zoals hiervoor reeds overwogen sloot die norm niet uit dat een overeenkomst als de onderhavige kon worden gesloten.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] haar niet in de gelegenheid zou hebben gesteld de overeenkomst thuis rustig te bekijken heeft [gedaagde], ondanks de betwisting daarvan door [eiser], niet nader onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij zal gaan. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] de overeenkomst niet zou hebben getekend indien zij deze wel thuis rustig had kunnen bekijken.
Daarentegen mocht, zoals [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter terecht heeft aangevoerd, van [gedaagde] als (aankomend) academica in de rechtsgeleerdheid verwacht worden dat zij zich ervan vergewiste wat de inhoud van de door haar gesloten overeenkomst was en welke verplichtingen daar voor haar uit voortvloeiden. Dat zij dat niet heeft gedaan kan zij [eiser] niet tegenwerpen.
5.3.3. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het gevolg van de overeenkomst, te weten de overeengekomen terugbetalingsverplichting, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Met andere woorden: moeten de redelijkheid en billijkheid een inbreuk maken op hetgeen partijen overeengekomen zijn. De kantonrechter is van oordeel dat zulks niet het geval is. Daarbij moet vooropgesteld worden dat de bepaling in de overeenkomst dat [gedaagde] bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór voltooiïng van de beroepsopleiding 100% van de kosten terug moest betalen volstrekt helder is en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Dat daarbij geen bedrag wordt genoemd, doet daar niet aan af. [gedaagde] had immers kunnen informeren welk bedrag hiermee gemoeid was. Noch het feit dat de regeling voor [gedaagde] nadeliger was dan hetgeen volgens [gedaagde] algemeen gebruikelijk is, noch de hoogte van het door [gedaagde] terug te betalen bedrag van ƒ 13.800,-- rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter dat er inbreuk moet worden gemaakt op hetgeen partijen overeengekomen zijn.
Tenslotte merkt de kantonrechter nog op dat hij de vraag, in hoeverre [eiser] en/of [gedaagde] profijt hebben gehad van het feit dat [gedaagde] bij [eiser] in dienst was en de beroepsopleiding volgde, voor de beoordeling van het geschil niet van belang acht.
5.4. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat er geen gronden zijn [gedaagde] te ontheffen van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij verstekvonnis van 21 mei 2002.
5.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart zich bevoegd van de vordering kennis te nemen;
bekrachtigt het vonnis waarvan verzet;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 225,-- wegens salaris;
Aldus gewezen door mr. A. van der Meer, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.