ECLI:NL:RBLEE:2002:AF2139

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1252 BESLU
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor vuurwerkverkoop in het belang van de openbare orde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 9 december 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die jaarlijks vuurwerk verkoopt, had een vergunning aangevraagd voor de verkoop van vuurwerk voor het jaar 2002. Echter, het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf weigerde deze vergunning op basis van een incident uit 2001, waarbij verboden vuurwerk bij de verzoeker was aangetroffen. De verzoeker had op 12 november 2002 bericht ontvangen dat hem geen vergunning werd verleend. Hierop diende hij op 18 november 2002 een bezwaarschrift in en vroeg hij om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2002 behandeld. Tijdens de zitting heeft de verzoeker verklaard dat hij geen illegaal vuurwerk in bezit had en dat de romeinse kaarsen die waren aangetroffen, dezelfde waren als die hij eerder legaal had verkocht. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker door het verkopen van de romeinse kaarsen, die als verboden vuurwerk waren aangemerkt, zichzelf in een positie had gebracht waarin niet meer kon worden vastgesteld of het om legaal vuurwerk ging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering van de vergunning in het belang van de openbare orde gerechtvaardigd was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelde dat de weigering van de vergunning voor 2002 geen onevenredig zware maatregel was. De overige argumenten van partijen werden buiten beschouwing gelaten. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Keur, en er werd geen mogelijkheid tot rechtsmiddel geboden. De schriftelijke uitspraak werd op 17 december 2002 verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 02/1252 BESLU
Inzake het geding tussen
[naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf, verweerder,
gemachtigden: J. Gropstra en H. Ensink, beiden werkzaam als ambtenaar in dienst van de gemeente Ooststellingwerf.
Procesverloop
Bij brief van 12 november 2002 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van het besluit dat aan hem voor het jaar 2002 geen vergunning wordt verleend voor het verkopen en afleveren van vuurwerk.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 18 november 2002 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van dezelfde datum tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ingevolge art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 6 december 2002. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande -naar het oordeel van de voorzieningenrechter vaststaande- feiten en omstandigheden.
Sinds 1985 verkoopt verzoeker elk jaar vuurwerk, zulks met vergunning van burgemeester en wethouders. Voor de vuurwerkverkoop voor de jaarwisseling van 2002/2003 heeft verzoeker op 12 september 2002 opnieuw een vergunning aangevraagd.
Op 28 december 2001 hebben medewerkers van de gemeente bij verzoeker een aantal stuks verboden vuurwerk aangetroffen. Het ging daarbij om drie vuurpijlen zonder opschrift en drie romeinse kaarsen (56 schots), die voorzien waren van een zogenaamde snel lont (v=9 mtr/sec), met het opschrift dat de afstand die het publiek in acht dient te nemen ten minste 70 meter moet zijn. Bedoelde medewerkers hebben verzoeker aangesteld als de bewaarder van het verboden vuurwerk en met hem werd de afspraak gemaakt dat hij dit zou opslaan en niet zou aanbieden of afleveren. De volgende dag, 29 december 2001, bleek dat de drie romeinse kaarsen niet meer aanwezig waren. Door de politie is van dit feit proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoeker verklaard, dat hij bedoeld vuurwerk had verkocht.
In dit incident heeft verweerder aanleiding gezien om -alvorens te beslissen op de vergunningaanvraag- advies te vragen aan de Politie Friesland, district Heerenveen. Het advies van de politie (gedateerd 11 oktober 2002) komt er op neer dat aan verzoeker in ieder geval voor 2002 geen vergunning voor het afleveren van vuurwerk zou moeten worden verleend. Conform dit advies heeft verweerder besloten om de gevraagde vergunning in het belang van de openbare orde te weigeren.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op grond van art. 2.7.2 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het -kort gezegd- verboden om vuurwerk af te leveren zonder vergunning. Art. 2.7.2 lid 2 APV bepaalt, dat een vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.
Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd, kort samengevat, dat hij in 2001 geen illegaal vuurwerk in bezit heeft gehad. De romeinse kaarsen waren dezelfde als die hij steeds legaal heeft verkocht. Ten bewijze hiervan heeft hij ter zitting monsters (zogenaamde dummy's) getoond van toegestaan vuurwerk, waaronder 56 schots romeinse kaarsen. De vuurpijlen zonder opschrift waren volgens hem dummy's, die, wanneer hij de bestellingen daarvan zou uitleveren, op de normale wijze zouden zijn voorzien van de vereiste opschriften. De afspraak over het bewaren van het als verboden aangemerkte vuurwerk zag verzoeker dan ook anders, omdat hij van mening was dat er geen sprake was van illegaal vuurwerk. Dit standpunt is namens verweerder gemotiveerd bestreden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het betoog van verzoeker niet slagen. Door het verkopen van de romeinse kaarsen, die door ter zake kundige medewerkers van de gemeente als verboden vuurwerk zijn aangemerkt, heeft hij zichzelf in de positie gebracht dat thans niet meer kan worden vastgesteld of het -zoals hij zegt- om legaal vuurwerk ging. Namens verweerder is ter zitting de juistheid van de lezing van verzoeker over deze kwestie uitdrukkelijk betwist. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om de conclusie dat wel degelijk sprake was van illegaal vuurwerk niet aannemelijk te achten. Hieruit volgt dat tevens als vaststaand moet worden aangenomen dat hij de met hem als bewaker van dit vuurwerk gemaakte afspraken, heeft geschonden.
Op grond van het bezitten en afleveren van verboden vuurwerk door verzoeker in 2001, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde hier in het geding is. In aanmerking nemend dat -zoals namens verweerder ter zitting is bevestigd- in eerdere jaren verzoeker steeds regelmatig is gecontroleerd, doch dat daarbij nimmer verboden vuurwerk is aangetroffen, en mede gelet op de schending door verzoeker van bovenvermelde afspraak, acht de voorzieningenrechter de weigering van de vuurwerkvergunning voor 2002 geen onevenredig zware maatregel. De overige argumenten van partijen kunnen verder buiten beschouwing blijven.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2002, in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 17 december 2002