RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[namen verzoekers], wonende te Oudemirdum, verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Schultinga, werkzaam als ambtenaar in dienst van de gemeente Gaasterlân-Sleat.
Op 8 oktober 2002 (bekendgemaakt op 11 oktober 2002) heeft verweerder aan de Stichting Golfbaan Gaasterland, onder gelijktijdige verlening van een tijdelijke vrijstelling voor de duur van 5 jaar ingevolge art. 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), een bouwvergunning verleend ten behoeve van de oprichting van een afslaghut en een clubhuis, met een instandhoudingstermijn van 5 jaren.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op 23 oktober 2002 een bezwaarschrift ingediend. Op dezelfde datum hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is ter zitting behandeld op 15 november 2002. Van de zijde van verzoekers is verschenen [naam verzoeker sub 1]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Verder zijn namens de Stichting Golfbaan Gaasterland, die als derde-belanghebbende deelneemt aan dit geding, verschenen de heer W.T.H. Zandstra, voorzitter, bijgestaan door gemachtigde mr. E. Wiarda, juridisch adviseur te Heerenveen.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. De vraag of verzoekers, gegeven het feit dat het clubhuis en de afslagruimte inmiddels zijn gerealiseerd, nog wel een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Anders dan namens verweerder is bepleit, acht de voorzieningenrechter het niet aanvaardbaar dat de snelle oprichting van een (tijdelijk) gebouw afbreuk zou kunnen doen aan de rechtsbescherming die een belanghebbende kan inroepen. Wanneer een dergelijk gebouw in een tijdsbestek van enkele dagen kan worden opgericht, zoals in het onderhavige geval, kan het ook in enkele dagen weer worden afgebroken, zodat niet valt in te zien dat de voorzieningenrechter in dit geval geen effectieve rechtsbescherming zou kunnen bieden.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Indien in onvoldoende mate tot een voorlopig oordeel in de hoofdzaak kan worden gekomen, bijvoorbeeld wegens het ontbreken van gegevens of wegens het vooralsnog bestaan van twijfel ten aanzien van de richting van dit voorlopig oordeel, dient in beginsel beoordeeld te worden of de uitvoering van het aangevallen besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot de belangen die gediend worden door de onmiddellijke uitvoering van het besluit.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast staat, dat het gebied waar door de Stichting Golfbaan Gaasterland inmiddels een golfbaan met negen holes is aangelegd, in het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) is aangewezen als kerngebied van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en gelegen is nabij een natuurontwikkelingsgebied. De EHS is in het SGR globaal begrensd en in het Streekplan Friesland 1994 (hierna: streekplan) is het onderhavige gebied aangewezen als uitwerkingsgebied Landbouwgebieden met ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur en recreatie. In het streekplan en in de provinciale Nota Natuurbeheer van maart 1998 is de begrenzing van de EHS overgelaten aan initiatieven op lokaal niveau. Om te komen tot een nadere begrenzing van de EHS is door de gemeente, in overleg met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: LNV), een experimentele werkwijze toegepast, die er op gericht is om op vrijwillige basis te komen tot natuuruitbreiding in combinatie met de ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden, en waarbij de plaatselijke bevolking actief is ingeschakeld. In het kader van deze aanpak zijn vastgesteld het Gebiedsplan Kippenburg, het Natuurgebiedsplan Golfbaan Gaasterlân-Sleat en het Beheerplan voor de Natuurgolfbaan Gaasterland.
Op 8 juli 1999 heeft de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat het bestemmingsplan "Natuurontwikkelingsproject Sminkewei Oudemirdum" vastgesteld. Dit bestemmingsplan vormt de planologische grondslag voor een natuurontwikkelingsproject op de gronden aan de Sminkewei bij Oudemirdum, op een deel waarvan een golfbaan is inbestemd.
Gedeputeerde Staten van Fryslân hebben het bestemmingsplan "Natuurontwikkelingsproject Sminkewei Oudemirdum" -voor zover hier relevant- goedgekeurd bij besluit van 23 november 1999.
Verzoekers hebben tegen dit goedkeuringsbesluit beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) en tevens hebben zij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Vz.AbRS) heeft het goedkeuringsbesluit -voor zover betrekking hebbend op de gronden waarop de golfbaan is geprojecteerd- bij uitspraak van 18 juli 2000 geschorst.
Oordelend op een verzoek van GS en verweerder ingevolge art. 8:87 Awb, heeft de Vz.AbRS bij uitspraak van 21 december 2000 voormelde schorsing opgeheven. Gelet op art. 56b lid 1 WRO juncto art. 28 lid 7 WRO is het bestemmingsplan daags daarna -hoewel nog niet onherroepelijk- van kracht geworden.
Op 20 februari 2001 heeft verweerder aan de Stichting Golfbaan Gaasterland een aanlegvergunning verleend voor -kort gezegd- de ontwikkeling van een natuurgolfbaan. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is door de president van de rechtbank afgewezen bij uitspraak van 8 mei 2001 (reg.nr. 01/334 WRO44). Aangezien tegen de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift door verzoekers geen rechtsmiddelen zijn aangewend, is de aanlegvergunning onherroepelijk geworden. De golfbaan is ten tijde hier van belang reeds aangelegd.
Op 28 februari 2002 heeft de Stichting Golfbaan Gaasterland een bouwvergunning aangevraagd voor een permanent clubhuis van 537 m² en enkele andere gebouwen.
De AbRS heeft het goedkeuringsbesluit van GS van 23 november 1999 bij uitspraak van 17 april 2002 vernietigd. Als gevolg hiervan is het bestemmingsplan "Natuurontwikkelingsproject Sminkewei Oudemirdum" niet langer van kracht, maar vigeert weer het bestemmingsplan "Buitengebied Gaasterland".
Verweerder heeft op 6 juni 2002 de bouwaanvraag van de Stichting Golfbaan Gaasterland van 28 februari 2002 geweigerd wegens strijd met laatstgenoemd bestemmingsplan.
De Stichting Golfbaan Gaasterland heeft vervolgens op 26 juli 2002 bouwplannen ingediend voor de de oprichting van een tijdelijk clubhuis van 351 m² en een tijdelijke afslaghut. Bij het bestreden besluit heeft verweerder voor deze bouwplannen een bouwvergunning met een instandhoudingstermijn van 5 jaar verleend, onder gelijktijdige verlening van een tijdelijke vrijstelling voor de duur van 5 jaar op grond van art. 17 WRO.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Art. 17 lid 1 WRO bepaalt, dat burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling kunnen verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. Art. 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bepaalt, dat vrijstelling als bedoeld in art. 17 WRO slechts wordt verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven.
Na het verstrijken van de in art. 17 lid 1 WRO genoemde termijn is degene aan wie de vrijstelling is verleend (of diens rechtsopvolger) op grond van art. 17 lid 4 WRO verplicht de met het bestemmingsplan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen. Op grond van art. 17 lid 5 WRO wordt de in het vierde lid genoemde verplichting opgeschort, indien vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn een ontwerp voor een op opheffing van bedoelde strijdigheid gerichte herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Deze opschorting duurt totdat -voor zover hier relevant- omtrent goedkeuring van de herziening onherroepelijk is beslist. Ingeval van goedkeuring vervalt de verplichting.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende komen vast te staan, dat het in het onderhavige geval gaat om bebouwing die tijdelijk bedoeld is. Dit blijkt niet alleen uit de door de Stichting Golfbaan Gaasterland ingediende bouwaanvraag voor een aanmerkelijk groter, permanent clubhuis, maar ook uit het gegeven dat het clubhuis grotendeels is opgetrokken uit zogenaamde "prefab container units", terwijl ook ter zitting namens verweerder en de Stichting Golfbaan Gaasterland is aangegeven dat deze bebouwing slechts tijdelijk zal worden gebruikt.
Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat art. 17 WRO in beginsel kan worden toegepast. Het verlenen van vrijstelling op grond van art. 17 lid 1 WRO is echter een bevoegdheid, zodat verweerder ter zake alle in aanmerking komende belangen dient af te wegen. In het SGR -dat weliswaar zijn geldigheid als structuurschema in de zin van art. 2a lid 1 WRO heeft verloren, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog steeds het geldende rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van kerngebieden en natuurontwikkelingsgebieden van de EHS weergeeft- is de beleidsuitspraak opgenomen dat de aanleg en uitbreiding van golfbanen niet aanvaardbaar is binnen kern- en natuurontwikkelingsgebieden van de EHS. Aangezien het hier gaat om bouwwerken die ten dienste van de functie golfbaan gebruikt zullen gaan worden, spitst de belangenafweging zich toe op de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan "Natuurontwikkelingsproject Sminkewei Oudemirdum" naar verwachting rechtskracht zal verkrijgen.
Verweerder meent van wel en baseert zich hierbij op de door de AbRS in de uitspraak van 17 april 2002 opgenomen overweging, dat de hierboven vermelde experimentele werkwijze in beginsel niet in strijd is met de tekst van het SGR. De AbRS heeft het goedkeuringsbesluit van GS vernietigd, omdat de concrete begrenzing van de EHS niet in het bestemmingsplan is opgenomen. Verweerder verbindt hieraan de gevolgtrekking, dat het opnemen in het (herziene) bestemmingsplan van de begrenzing van de gronden die zijn bestemd voor de natuur respectievelijk de golfbaan, het enige nog resterende obstakel is voor een planologisch kader (in dit geval: een bestemmingsplan) op grond waarvan de golfbaan bij recht is toegestaan.
De voorzieningenrechter kan verweerder hierin niet volgen. Door verzoekers is er terecht op gewezen, dat de AbRS in zijn uitspraak van 17 april 2002 uitdrukkelijk heeft overwogen dat hij niet toekomt aan de vraag of GS in redelijkheid (hebben) kunnen instemmen met de begrenzing van de EHS zoals de gemeente Gaasterlân-Sleat die voor ogen staat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure daarom, anders dan verweerder lijkt te menen, nog allerminst vast.
Ten aanzien van een inhoudelijke inschatting van de kans dat het (nog aan te passen) bestemmingsplan "Natuurontwikkelingsproject Sminkewei Oudemirdum" rechtskracht zal verkrijgen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Zoals vermeld, is in het SGR opgenomen dat de aanleg en uitbreiding van golfbanen niet aanvaardbaar is binnen kern- en natuurontwikkelingsgebieden van de EHS. Uit het Beheersplan Natuurgolfbaan Gaasterland blijkt, dat het terrein waar de golfbaan is gerealiseerd in totaal een oppervlakte van 43 ha. beslaat. Hiervan is circa 16 ha. bestemd voor de golfbaan en circa 27 ha. voor natuur. Op deze wijze beoogt de gemeente Gaasterlân-Sleat de concrete begrenzing van de EHS zodanig vorm te geven, dat de gronden die als golfbaan zullen worden gebruikt, buiten kern- en natuurontwikkelingsgebieden in de zin van de SGR vallen. Praktisch gezien komt het echter neer op een situatie waarbij de gronden die worden aangemerkt als 'golfbaan' omsloten worden door gronden met de bestemming 'natuur'. Onder de gedingstukken bevindt zich echter geen concrete milieu-informatie over de van het gebruik van de golfbaan te verwachten verstoring in de als natuur aangeduide gebieden. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat thans onderzocht wordt of het noodzakelijk is om een milieu-effectrapport (MER) te doen opstellen, maar dat dit naar verwachting niet het geval zijn.
Bij gebrek aan relevante informatie valt echter niet met zekerheid te zeggen of de golfbaan afbreuk doet aan de wezenlijke kenmerken of waarden van de omringende, door de gemeente tot kerngebied van de (begrensde) EHS gerekende, natuurgebieden. Het is dan ook nog maar de vraag of de door de gemeente voorgestane begrenzing van de EHS, mede gelet op het in het SGR neergelegde beleid dat gericht is op het creëren van zodanige omstandigheden dat een duurzame instandhouding van de EHS gewaarborgd is, in overeenstemming kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Eén en ander betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat over de kans dat het bestemmingsplan "Natuurontwikkelingsproject Sminkewei Oudemirdum" in aangepaste vorm onherroepelijk van kracht zal worden, geen al te stellige uitlatingen kunnen worden gedaan.
Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de verlening van de vrijstelling op grond van art. 17 lid 1 WRO niet valt te geven. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening dient te beoordelen aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.
Van de zijde van de Stichting Golfbaan Gaasterland is er op gewezen, dat zij reeds circa twee miljoen euro heeft geïnvesteerd en dat het niet behoorlijk kunnen exploiteren van de golfbaan door het ontbreken van een clubhuis en afslagruimte een aanzienlijk verlies zal opleveren. Van de zijde van verzoekers is gewezen op de basisbescherming van de kerngebieden van de EHS zoals het SGR die voorstaat, die er op neerkomt dat de bescherming van natuurgebieden gericht is op het voorkomen van onomkeerbare ingrepen. Verder hebben verzoekers er op gewezen dat de ingebruikneming van de bebouwing tot een verdere verstoring van de natuur zal leiden.
De voorzieningenrechter is van oordeel, dat er in het onderhavige geval niet aan voorbij gezien kan worden dat de golfbaan ter plaatse al is gerealiseerd. Deze aanleg heeft plaatsgevonden op grond van een op dat moment van kracht zijnd bestemmingsplan en de aanlegvergunning is in rechte onaantastbaar geworden. Gelet op het feit dat de golfbaan ook als zodanig gebruikt mag worden, is de vraag of de golfbaan afbreuk doet aan de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gronden, die thans nog gelden als kerngebied in de zin van de EHS, feitelijk achterhaald. Dat wil echter nog niet zeggen dat -zoals hierboven reeds is overwogen- de planologische begrenzing van de EHS zoals verweerder die voorstaat, uiteindelijk in het bestemmingsplan rechtskracht zal verkrijgen, doch de onomkeerbare ingrepen waartegen het SGR kerngebieden in de EHS beoogt te beschermen, hebben reeds plaatsgevonden. In dit geval kan aan de verwijzing naar de basisbescherming van het SGR naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom weinig gewicht worden toegekend. Het valt voorts in redelijkheid niet in te zien welke verdere verstoring de ingebruikneming van een tijdelijk clubhuis en een afslagruimte tot gevolg zullen hebben. Alles afwegende, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen grond voor het oordeel dat aan het belang van natuurbescherming onevenredig afbreuk wordt gedaan door het oprichten van het tijdelijke clubhuis en de afslagruimte.
De voorzieningenrechter is dan ook tot de slotsom gekomen dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op 9 december 2002 in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Uitspraak verzonden op: 9 december 2002