ECLI:NL:RBLEE:2002:AF1846

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
45299 HA ZA 01-0219
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van waterschap voor schade aan woonboerderij door peilverlaging

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woonboerderij, het waterschap Wetterskip Boarn en Klif aangeklaagd wegens schade aan zijn woning die hij toeschrijft aan een verlaging van het slootwaterpeil. De rechtbank Leeuwarden heeft op 11 december 2002 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. Eiser stelt dat het waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door het peil, zoals vastgelegd in het peilbesluit van december 1993, niet te handhaven. Hij vordert schadevergoeding van € 251.243,22, vermeerderd met wettelijke rente, en andere kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is ingeleid met een dagvaarding op 27 februari 2001 en dat er een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 30 januari 2002. Eiser heeft verschillende rapporten overgelegd die de schade aan zijn woning en de oorzaak daarvan onderzoeken. De rechtbank overweegt dat het waterschap een inspanningsverplichting heeft om de peilen te handhaven, maar dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de vermeende peilverlaging en de schade aan de woning. De rechtbank concludeert dat het waterschap adequaat heeft gereageerd op de klachten van eiser en dat er geen onrechtmatig handelen kan worden vastgesteld. Eiser wordt opgedragen bewijs te leveren van zijn stellingen over de peilhandhaving. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen worden op een later moment genomen.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 11 december 2002
Zaak-/Rolnummer: 45299 / HA ZA 01-0219
VONNIS
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. J.H. van der Meulen,
tegen
de publieke rechtspersoon
WETTERSKIP BOARN EN KLIF,
gevestigd te Joure,
gedaagde,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 27 februari 2001 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. Bij vonnis van 17 oktober 2001 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie -waarvan proces-verbaal is opgemaakt- heeft plaatsgevonden op 30 januari 2002. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
* conclusie van eis van de zijde van eiser (in het vervolg: [eiser]);
* conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: het waterschap);
* akte overlegging productie van de zijde van het waterschap;
* conclusie van repliek van de zijde van [eiser];
* conclusie van dupliek van de zijde van het waterschap.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd. De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
De vordering van [eiser] strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat het waterschap jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en handelt door, in afwijking van het peilbesluit van december 1993, slootwaterpeilen langs wegen en gebouwen niet te handhaven en zo mogelijk te verhogen, als gevolg waarvan schade aan de fundering van zijn woonboerderij ontstaat;
II het waterschap veroordeelt tot vergoeding van de sub I bedoelde schade aan [eiser]:
primair door betaling van een bedrag van € 251.243,22 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
subsidiair door het waterschap te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een door de rechtbank -eventueel na deskundigenbericht- te begroten schade en voorzover dat niet mogelijk is, het waterschap veroordeelt tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III het waterschap veroordeelt in de buitengerechtelijke rechtsbijstandkosten en kosten deskundigen ad € 14.058,36;
IV het waterschap veroordeelt in de kosten van de procedure.
Het waterschap heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1 [eiser] is eigenaar van een woonboerderij, staande en gelegen op een perceel grond, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats]. De boerderij ligt ten oosten van de weg [adres]. De achterzijde van de boerderij is naar de weg gericht. Tussen de weg en de boerderij bevindt zich een zogenoemde wegsloot. De zuid- en oostzijde van de boerderij worden begrensd door de Broekstervaart.
2.2 In de periode 1968 tot 1975 is een ruilverkaveling in de omgeving van [woonplaats] uitgevoerd. Ten tijde van de ruilverkaveling is ter plaatse van het perceel van [eiser] een oppervlaktewaterpeil van 2.10 meter - NAP ingesteld.
2.3 Het college van volmachten van het waterschap Boarnferd (de rechtsvoorgangster van het waterschap) heeft bij besluit van 7 juli 1993 besloten tot het verhogen, verlagen of handhaven van de slootwaterpeilen binnen het blokgebied De Lege als aangegeven op bij dat besluit behorende situatietekeningen nrs. 105-374-92 en 105-375-92 met bijborende dwarsprofielen en berekeningen. Het buurtschap [adres] valt geheel binnen laatstgenoemd blokgebied. Het hiervoor bedoelde besluit (hierna: het peilbesluit) is bij besluit van 15 december 1993 door het college van gedeputeerde staten van Fryslân (gedeeltelijk) goedgekeurd.
2.4 In de overwegingen bij het peilbesluit wordt vermeld dat een zorgvuldige en evenwichtige afweging van de verschillende waarden en belangen (functies) binnen het blokgebied heeft plaatsgevonden, waaraan onder andere uiting is gegeven door de slootwaterpeilen langs wegen en gebouwen te handhaven en waar mogelijk te verhogen.
2.5 Uit de bij het peilbesluit behorende tekeningen blijkt dat ter hoogte van het perceel van [eiser] het peil in de wegsloot is verlaagd van 2.10 meter - NAP naar 2.50 meter - NAP. Het peil in de Broekstervaart is gehandhaafd op 0.50 meter - NAP.
2.6 Het peilbesluit is onherroepelijk geworden.
2.7 [eiser] heeft in 1995 het adviesbureau Geoconsult Noord -een adviesbureau voor grondonderzoek en funderingstechnieken- opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de oorzaak van scheurvorming in zijn woning. Geoconsult heeft in 1997 een drietal rapporten uitgebracht. Geoconsult heeft in zijn eerste rapport van 2 januari 1997 geconcludeerd dat er sprake is van een ingrijpende wijziging in het grondwaterregime, die een negatieve invloed heeft op de woonboerderij in de vorm van scheurvorming. Het bureau heeft [eiser] geadviseerd om aanvullende metingen naar de grondwaterstand te laten verrichten en daartoe peilbuizen te plaatsen. Op 29 mei en 2 oktober 1997 is verslag gedaan van een aantal metingen.
2.8 [eiser] heeft het waterschap bij brief van 8 juli 1997 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de boerderij. Het waterschap heeft hierop haar aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld, die op haar beurt GAB Robins Takkenberg B.V. (verder: GAB) heeft opgedragen om te adviseren over de omvang van de door [eiser] geleden schade en de oorzaak daarvan.
2.9 GAB heeft door IFCO Funderingsexpertise B.V. (hierna: IFCO) onderzoek laten doen naar de causaliteit tussen de peilverlaging en de schade aan de woonboerderij van [eiser]. IFCO heeft op 2 november 1998 haar rapport uitgebracht. IFCO heeft het volgende geconcludeerd:
De woonboerderij kampt met twee typen funderingsproblemen:
- Bij de noordoosthoek van de schuur (meetbouten 8, 9, 10; gaten B en C) staan delen van de houten paalfundering droog, waardoor de mogelijkheid op schimmelaantasting van het hout aanwezig is. Dit probleem kan in verband worden gebracht met de verlaging van het polderpeil.
- Rondom het woonhuis is in de loop der jaren de situatie ontstaan waarbij de fundering ongelijkmatig wordt belast en op een enkele plaats, met name bij gat D, is overbelast. Dit probleem kan echter niet in verband worden gebracht met de verlaging van het polderpeil.
IFCO heeft geadviseerd om een horizontale drain rondom de woning aan te leggen en deze aan het begin en einde te verbinden met het water in de Broekstervaart. Volgens het IFCO kan op die manier worden bewerkstelligd dat het grondwater rondom de boerderij voldoende wordt verhoogd, zodat het funderingshout in de toekomst beneden het grondwater blijft en de aantasting hiervan wordt voorkomen c.q. gestopt. Ten slotte heeft het IFCO opgemerkt dat het aangetroffen hout nog voldoende draagkrachtig is om de daarop werkende belasting op te nemen, zodat verdere herstelmaatregelen niet nodig zijn.
2.10 [eiser] heeft aan het bouwkundig ingenieursbureau Adviesbureau Romkes B.V. opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de schade en de schade-oorzaak. Romkes heeft bij brief van 17 september 1999 aan [eiser] bericht dat de grondwaterstand zich circa één meter beneden "de" paalkop bevindt, hetgeen haars inziens een direct gevolg is van een diepontwatering. Volgens Romkes zijn gepaste maatregelen nodig om instabiliteit van het fundatiesysteem te voorkomen.
2.11 [eiser] heeft het advies van IFCO voor commentaar voorgelegd aan Geoconsult. Geoconsult heeft bij brief van 19 juli 1999 aan de procureur van [eiser] bericht dat het de conclusie van IFCO, inhoudende dat het zakken van de fundering niet in verband kan worden gebracht met de verlaging van het polderpeil, slechts voor een deel onderschrijft. Volgens Geoconsult is het in het geval van [eiser] denkbaar dat er door negatieve kleef overbelasting en zakking optreedt. Dit standpunt wordt door Romkes in haar brief van 13 april 2000 onderschreven. Romkes heeft daar nog aan toegevoegd dat uit haar metingen blijkt dat de meetpunten 4, 5, 6 en 7 absoluut in beweging zijn en dat het oorspronkelijke woonhuis instabiliteit vertoont.
2.12 IFCO heeft bij brief van 24 juli 2000 de reactie van Geoconsult en Romkes bestreden.
2.13 In maart 2000 is conform het advies van IFCO op kosten van het waterschap een horizontale drain rond het perceel van [eiser] aangelegd. Geoconsult heeft in maart 2000 de nulsituatie in beeld gebracht en extra meetpunten geplaatst.
2.14 In juni 2002 heeft Geoconsult een vervolgmeting uitgevoerd. In zijn rapport van 15 juni 2000 schrijft Geoconsult dat de bouten 5 en 6 en in mindere mate 7 zakkingen van betekenis aangeven ten opzichte van de overige bouten, terwijl ook de bout midden in het pand (bout 15) een zetting laat zien van 5 millimeter ten opzichte van de andere bouten.
2.15 Bij brief van 31 juli 2000 heeft GAB aan de procureur van [eiser] bericht dat de verzekeraars van het waterschap niet bereid zijn om eventuele noodzakelijke noodmaatregelen te financieren. Volgens GAB kan -mede gelet op de inhoud van het rapport van IFCO- op geen enkele wijze uit de rapporten van Geoconsult en Romkes worden afgeleid dat het verzakken van de voorgevel van de woonboerderij het gevolg is van de verlaging van het oppervlaktewaterpeil.
3. Het standpunt van [eiser]
3.1 Het waterschap heeft verzuimd om de peilen, die in het peilbesluit staan genoemd, te handhaven. [eiser] heeft waargenomen dat het peil in de wegsloot sinds 1995 meer dan 40 centimeter is verlaagd. [eiser] heeft hierdoor schade geleden.
3.2 Op het waterschap rust een specifieke zorgplicht met betrekking tot de gewijzigde waterstaatkundige situatie. Zij is evenwel tekortgeschoten in haar verplichting om adequaat te reageren op de klachten van [eiser]. Uit het laatste rapport van Geoconsult blijkt dat de drain niet het beoogde gevolg heeft gehad. Overigens is een groot deel van de schade al vóór maart 2000 ontstaan. Dit had kunnen worden voorkomen als eerder op de klacht was gereageerd.
4. Het standpunt van het waterschap
4.1 Uit de rapporten van Geoconsult en IFCO blijkt dat ten tijde van de door hen gedane metingen de peilen in de wegsloot en de Broekstervaart niet lager, maar juist hoger lagen dan in het peilbesluit is voorgeschreven. Er is dus geen sprake van dat het waterschap de peilen niet handhaaft. Overigens volgt uit artikel 16 Wet op de waterhuishouding dat het waterschap slechts een inspanningsverplichting heeft om de peilen te handhaven.
4.2 Als al zou moeten worden aangenomen dat het waterschap het peil in de wegsloot niet heeft gehandhaafd, dan ontbreekt een causaal verband tussen die omstandigheid en de gestelde schade. Uit de rapporten van IFCO blijkt duidelijk dat -afgezien van de daling van de grondwaterstand bij de punten B en C- de overige zetting niet wordt veroorzaakt door een verlaging van het peil.
4.3 Het waterschap heeft adequaat op de klachten van [eiser] gereageerd.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt voorop dat het peilbesluit formele rechtskracht heeft. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat in dit geval sprake is van een in de rechtspraak aanvaarde uitzondering op het leerstuk van de formele rechtskracht. Dit leerstuk houdt in dat de burgerlijke rechter ervan uit moet gaan dat een onherroepelijk besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zowel wat zijn wijze van totstandkomen als wat zijn inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Er is in dit geding dus -anders dan [eiser] tijdens de comparitie heeft gesteld- geen ruimte voor een inhoudelijke toetsing van het peilbesluit. Overigens leidt de rechtbank uit de conclusie van repliek af dat [eiser] deze stelling ook niet langer aanhangt, getuige het feit dat hij de grondslag van zijn vordering op dit punt niet heeft uitgebreid.
6. Verder moet worden opgemerkt dat in het geval [eiser] schade lijdt als gevolg van het peilbesluit als zodanig, hij op grond van artikel 40 Wet op de waterhuishouding bij het waterschap een verzoek kan indienen om hem deze schade te vergoeden. Het gaat dan om de schade als gevolg van rechtmatig overheidshandelen.
7.1 Voor de burgerlijke rechter is in een geval als dit alleen een taak weggelegd als wordt gesteld dat het waterschap onrechtmatig jegens een burger heeft gehandeld. Zoals hiervoor opgemerkt kan daarbij het peil als zodanig niet ter discussie staan. [eiser] kan evenwel worden gevolgd in zijn stelling dat op de thans door hem aangevoerde gronden in principe tot aansprakelijkheid van het waterschap kan worden geconcludeerd. Daarvoor is echter wel vereist dat de feiten, die [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, in rechte vast komen te staan. De rechtbank overweegt met betrekking tot die feiten hierna als volgt.
7.2 Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of het waterschap de peilen overeenkomstig het peilbesluit heeft gehandhaafd. In dat verband verdient opmerking dat het hierbij uitsluitend gaat om de peilen, zoals die in het peilbesluit zelf worden genoemd. Het waterschap heeft terecht gesteld dat aan de overwegingen in de considerans bij het besluit geen zelfstandige betekenis toekomt. Wellicht zou in het kader van bezwaar en beroep tegen het peilbesluit de stelling zijn gehonoreerd dat er een discrepantie bestaat tussen de considerans en het peil, maar zoals hiervoor al opgemerkt kan deze kwestie in verband met de formele rechtskracht van het peilbesluit thans niet (meer) ter discussie staan.
7.3 [eiser] heeft uitsluitend met betrekking tot het peil van de wegsloot gesteld dat het waterschap dit niet heeft gehandhaafd. Volgens hem is dat zichtbaar aan de funderingspalen van de brug, die toegang geeft tot zijn boerderij. Op die palen zou het oude peil te zien zijn. [eiser] heeft in dit verband gewezen op een foto, die zich als productie 2 bij conclusie van antwoord bevindt. Verder heeft hij gesteld dat de sloot regelmatig vrijwel geheel droogstaat, met name in de zomermaanden. Het waterschap heeft deze stelling gemotiveerd betwist. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit verweer niet van dien aard is, dat daarmee de stelling van [eiser] op dit moment al voldoende is weerlegd. Het waterschap heeft er weliswaar op gewezen dat uit drie verschillende metingen is gebleken dat het peil op die momenten juist hoger was dan het streefpeil, maar uit de rapporten van IFCO en Geoconsult blijkt dat twee van de drie metingen in de winter hebben plaatsgevonden. Eén meting heeft in de zomer (juli 1998) plaatsgevonden, maar IFCO schrijft hierover dat dit hogere peil mogelijk verklaard kan worden uit de overvloedige regenval in die periode. Voorts wordt overwogen dat het waterschap wel heeft gesteld dat [eiser] aan de bedoelde foto de verkeerde conclusie verbindt, maar zij heeft niet uiteengezet in welke zin -met name gelet op de daarop voorkomende pijltjes en het lint- de foto dan wel zou moeten worden begrepen. Het had op de weg van het waterschap gelegen om een dergelijke uitleg te verschaffen, want het gaat hier om een door haarzelf in het geding gebrachte foto, die is gemaakt door GAB. Het vorenstaande brengt mee dat [eiser], conform de hoofdregel van artikel 177 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud), zijn stelling zal moeten bewijzen. De rechtbank deelt niet de conclusie van het waterschap dat dit bewijs niet ter zake dienend zou zijn. Het waterschap heeft op zichzelf bezien wel terecht gesteld dat artikel 16 Wet op de waterhuishouding slechts een inspanningsverplichting op de waterbeheerder legt, maar dit betekent niet dat het waterschap vrij gemakkelijk van een streefpeil zou mogen afwijken. De bedoelde verplichting is alleen niet aan de orde in het geval van bijzondere omstandigheden en calamiteiten. Het waterschap heeft echter niet gesteld dat dergelijke situaties in dit geval aan de orde zijn. Evenmin kan op dit moment het verweer slagen dat er geen causaal verband (in de zin van conditio sine qua non) tussen het beweerde niet handhaven van het peil en de schade zou (kunnen) bestaan. De stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten om thans al van de juistheid van dit verweer uit te kunnen gaan. In het geval [eiser] slaagt in het bewijs van zijn stelling dat het waterschap het slootpeil niet heeft gehandhaafd/handhaaft, dan zal hij vervolgens moeten bewijzen dat die omstandigheid ertoe heeft geleid dat de boerderij aan het verzakken is. De rechtbank heeft het voornemen om in dat verband tezijnertijd één of meer deskundigen te benoemen. Op dit moment wordt volstaan met het opdragen van bewijs van de stelling dat het waterschap het slootpeil niet heeft gehandhaafd/handhaaft, op de wijze zoals in het dictum vermeld.
8.1 Om proceseconomische redenen zal op dit moment al worden ingegaan op de tweede grondslag van de vordering van [eiser], die inhoudt dat het waterschap met haar feitelijk handelen na het nemen van het peilbesluit de op haar rustende rechtsplicht heeft geschonden. De rechtbank begrijpt uit het uitvoerige betoog van [eiser] dat hij heeft beoogd te stellen dat het waterschap onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door niet adequaat en ook te laat te reageren op zijn klacht.
8.2 De rechtbank overweegt dat [eiser] terecht heeft gesteld dat volgens de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf een waterschap adequaat dient te reageren door naar aanleiding van de klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het waterschap in dit geval aan die maatstaf heeft voldaan. Zij heeft immers naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van [eiser] haar aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld, in wiens opdracht uitvoerig onderzoek is verricht naar de oorzaak van de door [eiser] gestelde schade. Het waterschap heeft vervolgens conform het advies van IFCO een drain rondom de boerderij laten aanleggen. De enkele omstandigheid dat [eiser] deze voorziening niet ver genoeg vindt gaan brengt niet mee dat reeds om die reden van onrechtmatig handelen van het waterschap gesproken kan worden. Volgens het waterschap immers kunnen de door [eiser] gewenste voorzieningen niet van haar worden gevergd omdat deze voorzieningen beogen om schade, die niet het gevolg is van de verlaging van peil, te voorkomen c.q. te beperken. De rechtbank is van oordeel dat het verschil in inzicht tussen de door partijen ingeschakelde deskundigen niet tot de conclusie noopt dat het waterschap onrechtmatig jegens [eiser] handelt door zich te beperken tot het aanleggen van de voorziening die haar eigen deskundige heeft geadviseerd. Dit zou slechts anders zijn wanneer [eiser] zou hebben gesteld dat het door IFCO uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig zou zijn geweest en dat de door IFCO voorgestelde voorziening om die reden als ontoereikend moet worden beschouwd. Dat is echter niet het geval.
8.3 [eiser] heeft voorts gesteld dat uit vervolgmetingen van Geoconsult blijkt dat het aanleggen van de drain er niet toe heeft geleid dat het verzakkingsproces is gestopt. De rechtbank stelt voorop dat naar haar oordeel onder een adequate reactie in beginsel mede moet worden verstaan het na het aanbrengen van de voorziening onderzoeken of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat met de aangelegde voorziening het beoogde resultaat is of wordt bereikt. Er is gesteld nog gebleken dat IFCO dergelijk onderzoek heeft verricht. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om tot onrechtmatig handelen van het waterschap te concluderen. Uit de vervolgmetingen van Geoconsult blijkt immers dat met name bij de bouten 5, 6, 7 en 15 zakkingen van betekenis zijn geconstateerd. De drain is evenwel bedoeld om ervoor te zorgen dat de palen bij de bouten 8, 9 en 10 weer onder water zouden komen te staan. [eiser] heeft niet gesteld dat de drain in die zin niet tot het beoogde resultaat heeft geleid. Aan de door Geoconsult geconstateerde zakkingen kan daarom niet die betekenis worden gehecht, die [eiser] daaraan verbonden wil zien.
8.4 De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om het oordeel te kunnen rechtvaardigen dat het waterschap niet tijdig heeft gereageerd. [eiser] heeft immers bij repliek volstaan met de stelling dat het -gerekend vanaf de dag van aansprakelijkstelling- bijna een jaar heeft geduurd voordat GAB opdracht gaf aan IFCO en voorts dat er drie jaar overheen is gegaan voordat de drain werd aangelegd. Het waterschap heeft bij dupliek uiteengezet wat er feitelijk is gebeurd tussen het moment van aansprakelijkstelling en het verstrekken van de opdracht aan IFCO. De rechtbank is van oordeel dat het waterschap daarmee de stelling van [eiser] voldoende heeft weerlegd. Wat betreft het aanleggen van de drain en de daarmee gemoeide tijd wordt overwogen dat uit de stukken kan worden afgeleid dat dit samenhangt met het uitvoeren van het onderzoek, het opstellen van de rapportages en het vragen om commentaar aan de wederpartij. Het enkele tijdsverloop kan daarom niet als onrechtmatig worden beschouwd.
8.5 De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering op basis van de tweede grondslag niet voor toewijzing in aanmerking komt.
9. In afwachting van de bewijslevering wordt verder iedere beslissing aangehouden.
10. Op grond van artikel 337 lid 2 Rv. kan hoger beroep tegen dit vonnis eerst worden ingesteld tegelijk met hoger beroep tegen het te wijzen eindvonnis.
BESLISSING
De rechtbank
laat [eiser] toe en draagt hem voor zoveel nodig op te bewijzen:
dat en wanneer het waterschap het peil in de wegsloot niet heeft gehandhaafd en zo ja, hoe groot de overschrijding van het voorgeschreven peil was c.q. is (geweest);
bepaalt dat indien bewijs wordt aangedragen door getuigen het verhoor van de getuigen zal plaatsvinden ten overstaan van de rechter mr. C.M. Telman, op een door deze nader te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Gerechtsgebouw, Zaailand 102 te Leeuwarden;
verwijst de zaak naar de rol van 8 januari 2003 voor opgave van verhinderdata van de procureurs, respectievelijk de advocaten, partijen en de getuigen zulks conform artikel 9.2 van het landelijk rolreglement;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 11 december 2002.
fn 85