Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 31 oktober 2002
Parketnummer: 17/080094-01
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op de ter terechtzitting gehouden onderzoeken van 17 en 22 oktober 2002.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Anker en mr. T. van der Goot, beiden advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De verdachte moet van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
Om tot een bewezenverklaring van de opzet -een wezenlijk bestanddeel van de onder 1 in de telastelegging opgenomen feiten- te komen, is het noodzakelijk dat er sprake is van doelgericht en bewust handelen. Opzet ziet immers op: "willens en wetens" en wordt aan de onderzijde begrensd door voorwaardelijk opzet, dat ziet op: "het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans......". Dit brengt mee dat bij verdachte controle over zijn handelen aanwezig moet zijn, om opzet c.q. voorwaardelijk opzet aan te kunnen nemen. Ontbreekt die controle, dan kan van opzettelijk handelen geen sprake zijn.
Voor zover verdachte zich niets kan herinneren van zijn handelen zal de opzet in het algemeen kunnen en mogen worden afgeleid uit de doelgerichtheid van de in de telastelegging onder 1 omschreven feitelijke handelingen.
Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op de vooronderstelling dat er in welke mate dan ook sprake is van controle over het handelen. Een vooronderstelling die in de strafrechtelijke dogmatiek noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat verdachten die zich -al dan niet terecht- beroepen op de afwezigheid van enige herinnering aan hun strafwaardig handelen, vrijuit zouden moeten gaan. Slechts wanneer zou blijken dat die vooronderstelling onjuist is, zal deze moeten wijken. Een geestelijke stoornis als mogelijke drempel voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid komt immers bij uitstek aan de orde bij de ontoerekenbaarheid als strafuitsluitingsgrond.
De rechtbank heeft zich uitvoerig laten voorlichten over de persoon van de verdachte en over de omstandigheden waaronder hij tot de in de telastelegging onder 1 beschreven handelingen is gekomen. De psychiater R. Vriesema, de psycholoog G. de Jong en de sociaal-geneeskundige AGZ, D.F.J. Hoekstra zijn stellig en eensluidend in hun oordeel dat er kort voor, tijdens en na het plegen van de eerdergenoemde handelingen bij verdachte sprake is geweest van een zogenoemde uitzonderingstoestand c.q. dissociatieve toestand, die werd veroorzaakt door het feit, dat hij overspoeld werd door eigen agressie, waardoor verdachte de controle over zijn handelen verloor. De toestand van veranderd bewustzijn ten tijde van het telastegelegde onder 1 blijkt uit de volledige amnesie aan de in de telastelegging beschreven handelingen. In een dergelijke toestand -schrijven de deskundigen- is er sprake van een verminderd bewustzijn en kan men handelen zonder dat men zich daarvan bewust is.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen en maakt die tot de hare. Uit deze conclusies volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte als gevolg van de dissociatieve toestand waarin hij verkeerde zich niet bewust is geweest van zijn handelen en daarover ook geen controle heeft gehad.
De rechtbank meent dan ook dat opzet, in de bovenomschreven varianten, op de in de telastelegging onder 1 beschreven handelingen niet bewezen kan worden.
De rechtbank acht het onder 2 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 13 april 2001 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, een wapen van categorie III, te weten een pistool, voorzien van de ingeslagen tekst "VZOR 50 CAL" en het nummer "C20216" en van het caliber 7.65 en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen (bestemd voor het hierboven genoemde wapen) van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het rapport opgemaakt door D.F.J. Hoekstra, het rapport van psycholoog De Jong, het rapport van psychiater Vriesema en een maatregelrapport van Reclassering Nederland;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair en 2 telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact en behandeling door de AFP.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Een ernstig feit daar het bezit van dergelijke wapens het maatschappelijk gevoel van veiligheid ernstig kan bedreigen.
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering indien aan de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 telastegelegde feit, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde geldboete geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van € 50,00 per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Kuizenga, voorzitter, mr. G.A.M. Peper en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2002.
Mr. Peper is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING
Parketnummer: 17/080094-01
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 22 oktober 2002.
Tegenwoordig:
mr. B. Kuizenga, voorzitter,
mr. G.A.M. Peper en mr. H.R. Bax, rechters,
mr. M. van Hulsel, officier van justitie en
mr. P.T.M. van der Lelie, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadslieden van verdachte zijn ter terechtzitting aanwezig mr. W. Anker en mr. T. van der Goot, beiden advocaat te Leeuwarden.
Tevens is de heer W.R. Lageveen, namens Reclassering Nederland, ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaats vinden ter terechtzitting van 5 november 2002 te 13:30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.