ECLI:NL:RBLEE:2002:AE8958

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/957 GEMWT
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking evenementvergunning Circus Herman Renz in verband met mkz-virus

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 29 augustus 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Besloten Vennootschap Circus Herman Renz en de burgemeester van Skarsterlân. Eiseres, Circus Herman Renz, had een vergunning aangevraagd voor het geven van circusvoorstellingen in Joure op 2 en 3 april 2001. Echter, op 29 maart 2001 heeft de burgemeester besloten deze vergunning in te trekken vanwege de uitbraak van het mond- en klauwzeer (mkz-virus) in Nederland. Eiseres was van mening dat het besluit onzorgvuldig was genomen, omdat zij niet was gehoord voordat de intrekking plaatsvond en omdat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. Eiseres stelde dat de afgelasting van de circusvoorstellingen een te vergaande maatregel was, vooral omdat andere evenementen in de gemeente niet waren afgelast.

De rechtbank heeft het standpunt van eiseres gevolgd en geoordeeld dat de burgemeester niet in redelijkheid tot intrekking van de vergunning had kunnen besluiten zonder voorafgaand overleg met eiseres. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd dat de afgelasting van de circusvoorstellingen noodzakelijk was om de verspreiding van het mkz-virus te voorkomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester in een dergelijke situatie advies had moeten inwinnen over de risico's van het mkz-virus en de gevolgen van de afgelasting voor de betrokken partijen. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de zorgvuldigheidseisen die gelden bij het nemen van besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor ondernemers.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 01/957 GEMWT
Inzake het geding tussen
Besloten Vennootschap Circus Herman Renz, gevestigd te Helmond, eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. E. Hamming, advocaat te Drachten,
en
de burgemeester van Skarsterlân, verweerder,
gemachtigde: J.P. Huisman, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 18 september 2001 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar van 6 september 2001 met betrekking tot de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Skarsterlân (APV).
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 23 oktober 2001, bij de rechtbank ingekomen op 25 oktober 2001, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 12 augustus 2002. Namens eiseres is J. Steyvers en haar gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 11 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlân (hierna te noemen: B&W) eiseres bericht dat de burgemeester heeft besloten haar vergunning te verlenen ingevolge art. 2.1.4.1. APV ten behoeve van het geven van een aantal circusvoorstellingen te Joure op 12, 13, en 14 maart 2001. In februari 2001 hebben telefonische contacten plaatsgevonden tussen eiseres en de gemeente bij monde van de heren Klopmaker en Vonk. Daarbij is afgesproken dat de vergunde data worden gewijzigd van 12, 13, en 14 maart 2001 in 2 en 3 april 2001, welke afspraak eiseres op 21 februari 2001 per fax aan de gemeente heeft bevestigd.
Op 22 maart 2001 is officieel in het gebied dat -ruwweg- is gelegen in de driehoek Apeldoorn, Zwolle en Deventer het mond- en klauwzeer (mkz) virus geconstateerd, naar aanleiding waarvan op 23 maart 2001 in de gemeente Skarsterlân een mkz-spoedoverleg heeft plaats gevonden, waarbij vertegenwoordigers van de gemeente, politie, brandweer en het LTO aanwezig waren. Op 27 maart 2001 is in de vergadering van B&W het standpunt ingenomen dat vergunningen en ontheffingen voor evenementen en andere activiteiten moeten worden ingetrokken of geweigerd. Op 28 maart 2001 is aan eiseres telefonisch meegedeeld dat haar vergunning voor het houden van circusvoorstellingen te Joure op 2 en 3 april 2001 zal worden ingetrokken, waarna op verzoek van eiseres een gesprek met verweerder op 30 maart 2001 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is aan eiseres het besluit van verweerder van 29 maart 2001 uitgereikt, waarbij verweerder op grond van art. 1.6 onderdeel b van de APV de aan eiseres verleende vergunning voor het geven van een aantal circusvoorstellingen in Joure op 2 en 3 april 2001 intrekt. Hierbij is overwogen dat in verband met de heersende mkz-besmetting het niet verantwoord geacht wordt de circusvoorstellingen door te laten gaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat het geven van circusvoorstellingen een publieksaantrekkende werking heeft en de gemeente Skarsterlân voor het grootste deel uit landelijke gebied bestaat met veel agrarische bedrijven.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 9 mei 2001, op gelijke datum ontvangen door verweerder, bezwaar aangetekend. Bij brief van 20 juni 2001 zijn de gronden van het bezwaar ingediend en is verzocht aan eiseres een bedrag van ƒ 64.392,-, vermeerderd met wettelijke rente sinds 4 april 2001 te betalen voor de geleden schade die zij door de intrekking heeft geleden.
Op 5 juli 2001 hebben partijen ten overstaan van de commissie voor beroeps- en bezwaarschriften hun standpunten nader toegelicht. In haar advies van 5 juli 2001 heeft deze commissie verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren. Verder adviseert de commissie het in het bezwaarschrift gedane schadeverzoek op te vatten als een uitdrukkelijk verzoek om vergoeding van schade en hierover een besluit te nemen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder kan zich niet vinden in het advies van de commissie. Zijns inziens heeft de commissie in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met het uitzonderlijk karakter van de omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Uitzonderlijke omstandigheden vragen nu eenmaal uitzonderlijke maatregelen (nood breekt wet). Ter voorkoming van verdere uitbraak van het mkz-virus acht verweerder het gerechtvaardigd om bij afweging van de betrokken belangen voorrang te geven aan het algemeen belang.
Standpunt van eiseres
In beroep stelt eisers zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen. In de eerste plaats omdat eiseres niet is gehoord alvorens verweerder zijn besluit van 29 maart 2001 heeft genomen. Daarnaast is verweerder op basis van onvoldoende informatie tot het bestreden besluit gekomen.
Verder acht eiseres het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het in het verband met het uitbreken van het mkz-virus aflasten van de circusvoorstellingen vindt eiseres een te vergaande maatregel. In dit verband wijst eiseres er ook op dat niet alle evenementen in de gemeente zijn afgelast, zoals voetbalwedstrijden, bezoek aan winkelcentra en schoolbezoeken. Mocht in beroep evenwel geoordeeld worden dat afgelasting van de circusvoorstelling gerechtvaardigd was, dan stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder slecht tot intrekking van de vergunning van eiseres had kunnen besluiten, indien verweerder tevens de schade had vergoed die eiseres tengevolge van de intrekking lijdt. Nu verweerder dit heeft nagelaten kan ook om deze reden het bestreden besluit niet in beroep in stand blijven.
Eiseres verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en op grond van art. 8:73 Awb de gemeente Skâsterlan te veroordelen in de schade, welke eiseres heeft geleden ten gevolge van de onrechtmatige intrekking van de evenementvergunning.
Standpunt van verweerder
Verweerder heeft zijn standpunt bij verweerschrift gehandhaafd. Gesteld is dat bekend is dat het mkz-virus zich zeer snel kan verspreiden. Het risico voor de verspreiding van dit virus binnen korte tijd naar het grondgebied van de gemeente was derhalve aanwezig. Dit risico kon de gemeente niet nemen, nu de gemeente voor het grootste deel uit landelijk gebied bestaat met veel agrarische bedrijven. Met betrekking tot verzoek tot schadevergoeding stelt verweerder zich op het standpunt dat hij in redelijkheid tot intrekking van de vergunning heeft kunnen komen en dat de door eiseres geleden schade als bedrijfsrisico voor rekening van eiseres dient te komen. Hierbij merkt verweerder op dat in meerdere bedrijfstakken, zoals onder andere de horeca en toerisme, als gevolg van de mkz-crisis schade is geleden zonder dat deze schade is vergoed.
Beoordeling van het geschil
Ingevolge art. 2.1.4.1 lid 1 onderdeel a APV is het verboden zonder burgemeester op of aan de weg een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 APV. Op grond van lid 2 van dit artikel in samenhang gelezen met art. 2.1.2.1 lid 2 APV kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of gezondheid.
Ingevolge art 1.6 onderdeel b APV, geplaatst in het hoofdstuk algemene bepalingen, kan een vergunning -voorzover hier van belang- worden ingetrokken indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang, of de belangen ter bescherming, waarvan de vergunning is vereist.
Eiseres heeft in beroep in de eerste plaats haar reeds in bezwaar naar voren gebrachte grief herhaald dat verweerder artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door eiseres voorafgaande aan het besluit van 29 maart 2001 niet in de gelegenheid te stellen haar zienswijze over de intrekking van de eerder verleende evenementvergunning naar voren te brengen. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet met een beroep op art. 4:9 onderdeel a Awb het horen achterwege kon laten omdat de vereiste spoed zich daartegen verzette. Gelet op het feit dat tussen de officiële constatering van het mkz-virus in Nederland en de eerste dag van de door eiseres te houden circusvoorstelling 6 werkdagen (10 dagen) lagen en art. 4:9 Awb het horen door middel van een telefonisch contact niet bij voorbaat verbiedt alsmede de intrekking voor eiseres grote financiële gevolgen heeft, acht de rechtbank de onderhavige situatie niet dermate spoedeisend, dat het niet-horen gerechtvaardigd was.
De rechtbank is van oordeel dat schending van art. 4:8 lid 1 Awb in het onderhavige geval niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. In de jurisprudentie is vastgelegd dat de in de Awb voorziene bezwaarschriften-procedure een heroverweging beoogt van het primaire besluit in welk kader een omissie met betrekking tot de toepassing van art. 4:8 lid Awb, in beginsel kan worden gerepareerd. Hierbij is in aanmerking genomen dat het horen van belanghebbende in de hier aan de orde zijnde fase van besluitvorming niet primair ziet op de rechtsbescherming van de belanghebbende, maar op een juiste vaststelling van de feiten en belangen. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderhavige verzuim in bezwaar genoegzaam hersteld.
Met betrekking tot de grief van eiseres dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op art. 1.6 APV in samenhang gelezen met art 2.1.4.1 lid 2 APV was verweerder in het onderhavige geval bevoegd de in geding zijnde vergunning in te trekken in het belang van de veiligheid van het aanwezige vee in verweerders gemeente. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, nu ter voorkoming van besmetting van het vee met het mkz-virus afgelasting van de circusvoorstellingen noodzakelijk was. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze noodzaak op geen enkele wijze heeft onderbouwd, nog los van de vraag of de nadelige gevolgen van deze afgelasting in verhouding staan tot het met die afgelasting te dienen doelen, al dan niet onder aanbieding van een financiële compensatie. Het feit dat het mkz-virus in de driehoek Apeldoorn, Zwolle en Deventer is geconstateerd en dat dat virus overgebracht kan worden door mensen, toont onvoldoende aan dat door een samenkomst van een groep mensen van een zekere omvang, als bij de circusvoorstelling van eiseres te Joure, een dermate reëel gevaar voor besmetting van het in de gemeente aanwezige vee bestaat dat het aflasten van de circusvoorstellingen in redelijkheid noodzakelijk geacht kon worden. Naar het oordeel van de rechtbank is voor beantwoording van de vraag of en zo ja hoe groot een dergelijk gevaar is, specifieke kennis over het mkz-virus en haar verspreiding van wezenlijk belang. Nu verweerder zelf niet over deze kennis beschikt, had hij hierover advies moeten inwinnen.
De rechtbank deelt niet de opvatting van verweerder dat van hem niet in redelijkheid gevergd kon worden nader advies in te winnen nu sprake was van een noodsituatie waarin in een korte tijd beslissingen genomen moesten worden. Nog daargelaten of het voor verweerder eerst op 22 maart 2001 duidelijk kon zijn dat er mogelijk gevaar bestond voor besmetting van het in de gemeente aanwezige vee met het mkz-virus, acht de rechtbank reeds het tijdsverloop van 6 werkdagen (10 dagen) tussen de officiële constatering van het mkz-virus in Nederland en de dag waarop de eerste circusvoorstelling plaats zou vinden, niet dermate kort dat verweerder niet in staat was de benodigde informatie in te winnen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gegevens over de verspreiding van het mkz-virus en eventueel te nemen maatregelen aanwezig waren dan wel aanwezig mochten worden verondersteld, gezien het feit dat het mkz-virus reeds eerder in ons land is uitgebroken en bekend was dat het in toekomst ook weer kon uitbreken. Het ligt voor de hand dat dergelijke informatie voorhanden was bij het Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij, nog daargelaten of een gemeente waar een niet onbelangrijk aantal veebedrijven zijn gevestigd niet zelf dient te beschikken over enige informatie over hoe te handelen bij uitbraak van een veeziekte als het mkz-virus. In dat licht kan verweerder zich er ook niet op beroepen dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten eerst in april met nadere informatie is gekomen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid. Het beroep is daarom reeds gegrond. De overige door eiseres aangevoerde bezwaren tegen het bestreden besluit behoeven derhalve geen bespreking meer. Het bestreden besluit dient wegens strijd met art. 3:2 Awb te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank wijst het verzoek om toepassing van art. 8:73 Awb thans af, omdat nog niet vaststaat of eiseres zodanige schade lijdt dan wel heeft geleden. Het bestaan van evenbedoelde schade zal eerst kunnen worden vastgesteld nadat opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres is beslist.
Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient verweerder het door eiseres gestorte griffierecht van € 204,20 (ƒ 450,- ) aan haar te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiseres terzake van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand
€ 644,= (indienen beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting: 1 punt, waarde per punt € 322,= en gewicht van de zaak: gemiddeld). De rechtbank wijst de gemeente Skarsterlân aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 204,20 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 644,= aan haar te betalen door de gemeente Skarsterlân.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2002, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 30 augustus 2002