ECLI:NL:RBLEE:2002:AE8627

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/989 WRO & 02/990 WRO
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit vrijstelling bestemmingsplan 'Tusken Moark en Ie' door vereniging Dorpsbelang Lekkum-Miedum-Snakkerburen

In deze zaak heeft de vereniging Dorpsbelang Lekkum-Miedum-Snakkerburen beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, waarbij vrijstelling werd verleend van het geldende bestemmingsplan voor de realisatie van de eerste fase van het bestemmingsplan 'Tusken Moark en Ie'. De vereniging stelt dat dit besluit de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen aantast. De voorzieningenrechter heeft op 1 oktober 2002 uitspraak gedaan in de hoofdzaak en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt dat de vereniging niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het statutaire doel van de vereniging en de gevolgen van het vrijstellingsbesluit. De voorzieningenrechter concludeert dat de leefbaarheid in de dorpen niet in het geding is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 02/989 WRO & 02/990 WRO
Inzake het geding tussen
de vereniging Dorpsbelang Lekkum-Miedum-Snakkerburen, gevestigd te Lekkum, verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigden: ir. J. de Boer, projectleider, en mr. G. Folmer, juridisch adviseur, beiden werkzaam in dienst van de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Op 19 februari 2002 (verzonden 28 februari 2002) heeft verweerder besloten om aan de CV Blitsaerd vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan op grond van art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van de realisatie van de eerste fase van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie".
Tegen dit besluit is namens verzoekster op 4 april 2002 bezwaar aangetekend. Het hangende dit bezwaarschrift ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is door de voorzieningenrechter afgewezen bij uitspraak van 5 juli 2002 (reg.nr. 02/368 WRO).
Op 27 augustus 2002 heeft verweerder besloten het bezwaarschrift van verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren, van welke beslissing verzoekster bij brief van 29 augustus 2002 in kennis is gesteld. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 11 september 2002 beroep aangetekend bij de rechtbank. De beroepszaak is geregistreerd onder nummer 02/990 WRO. Op dezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 1 oktober 2002. Verzoekster is niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden. De CV Blitsaerd, die derde-belanghebbende partij is in dit geding, is ter zitting vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en ir. H. Dragt.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Op 28 mei 2001 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie" vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw, op het duurste segment van de woningbouwmarkt gericht, woongebied, gesitueerd aan de noordoostelijke rand van de stad Leeuwarden, direct ten noorden van de Groningerstraatweg. Het plan behelst de bouw van in totaal ongeveer 400 woningen.
Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) hebben het bestemmingsplan goedgekeurd bij besluit van 18 december 2001, behoudens enige thans niet relevante onderdelen. Als gevolg van de door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) op 16 mei 2002 uitgesproken schorsing van het goedkeuringsbesluit van GS van 18 december 2001, is het bestemmingsplan nog niet van kracht.
Op 12 juli 2001 heeft de Wind Groep BV, gevestigd te Drachten, namens de CV Blitsaerd (i.o.), bij verweerder het verzoek ingediend om een zelfstandige projectprocedure (art. 19 lid 1 WRO) te starten ten behoeve van de realisatie van de eerste fase van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie". Deze eerste fase houdt in het bouwrijp maken van de gronden, de aanleg van de hoofdontsluitingsweg en de buurtontsluitingswegen in de eerste fase alsmede de bouw van de eerste circa 120 woningen.
Het plan voor de eerste fase van het woongebied "Tusken Moark en Ie" is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 1973 en is goedgekeurd door GS op 21 februari 1974, doch waaraan bij KB van 26 mei 1978 gedeeltelijk goedkeuring is onthouden. Op de gronden rust thans in hoofdzaak een agrarische bestemming.
Verweerder heeft de aanvraag ter kennis gebracht van de gemeenteraad. De raad heeft op 10 september 2001 besloten om de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 WRO te delegeren aan verweerder. GS hebben op 11 februari 2002 een verklaring van geen bezwaar afgegeven, waarna verweerder op 19 februari 2002 is overgegaan tot het verlenen van de gevraagde vrijstelling.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het door verzoekster tegen voormeld vrijstellingsbesluit ingediende bezwaarschrift, conform het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is -kort samengevat- overwogen dat verzoekster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat tussen het statutaire doel van de vereniging, te weten de bevordering van de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen, en de door het vrijstellingsbesluit beoogde realisatie van een gedeelte van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie" geen rechtstreeks verband bestaat.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Art. 8:1 lid 1 Awb bepaalt, dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Ingevolge art. 7:1 lid 1 Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Op grond van art. 1:2 lid 1 Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In art. 1:2 lid 3 Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen mede als hun belangen worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
De statutaire doelstelling van verzoekster luidt als volgt:
1. De vereniging heeft ten doel het bevorderen van de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen, waarbij iedere bewoner zoveel mogelijk wordt betrokken.
2. De vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door:
a. het houden van vergaderingen;
b. overleg met overheids- en andere instanties;
c. het indienen van verzoekschriften;
d. alle andere wettige middelen die de vereniging ten dienste staan en aan haar doel bevorderlijk zijn.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover een aantal inwoners van bedoelde dorpen vrezen voor aantasting van het woongenot als gevolg van een verandering in het uitzicht die de bouw van woningen in het desbetreffende gebied met zich meebrengt, niet valt in te zien dat hierdoor de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen zelf wordt aangetast. Derhalve kan niet worden gezegd dat de leefbaarheid in het geding is. Behoud van vrij uitzicht voor bepaalde leden van de vereniging vormt naar de mening van verweerder geen genoegzame grond om de vereniging collectief als belanghebbende bij het besluit aan te merken.
Door verzoekster is aangevoerd dat verweerder een te enge invulling geeft aan het begrip 'leefbaarheid'. Volgens verzoekster valt onder het begrip leefbaarheid niet alleen de fysieke en sociale infrastructuur in de dorpen, maar dienen hieronder evenzeer de omgevingsfactoren direct buiten deze kernen te worden verstaan. De inwoners verkiezen het wonen in een klein dorp boven het wonen in een grote stad vanwege begrippen als rust, ruimte, groene buffers en kleine gemeenschappen waarbinnen iedereen elkaar kent. Naar de mening van verzoekster worden deze begrippen -zo begrijpt althans de voorzieningenrechter het beroepschrift- aangetast door de aanleg van de eerste fase van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie".
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de tekst van de statutaire doelstelling, verzoekster zich met name richt op de leefbaarheid in de dorpen. Dit neemt echter niet weg dat externe factoren hierop een aanmerkelijke invloed kunnen uitoefenen. Ten aanzien van de vraag of die situatie zich hier voordoet, overweegt de voorzieningenrechter dat het uitstralingseffect van de geplande woningen zich enkel doet gevoelen in de beleving van het open landschap door die individuele dorpsbewoners die zicht hebben op de nieuwe woonwijk, waarbij de kortste afstand tussen de woningbouw en de rand van het dichtstbijgelegen dorp Lekkum circa 450 meter bedraagt. Op grond van het gegeven dat de enige rechtstreekse verbinding tussen de nieuwe woonwijk en de dorpen een fiets-/voetpad is, kan voorts niet worden gezegd dat de sociale en fysieke infrastructuur van de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen verweven wordt met de infrastructuur van (de eerste fase van) het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie". Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de leefbaarheid van de genoemde dorpen rechtstreekse gevolgen zal ondervinden van de geplande woningbouw, zodat verzoekster door het bestreden besluit niet in haar belangen wordt geraakt.
Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt als volgt
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (02/990 WRO) ongegrond;
- wijst het verzoek (02/989 WRO) af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2002 in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. C.H. de Groot
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 02/989 WRO kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 02/990 WRO staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 9 oktober 2002