RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[verzoeker sub 1], wonende te [woonplaats],
[verzoeker sub 2], wonende te [woonplaats],
[verzoeker sub 3], wonende te [woonplaats],
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim, verweerder,
gemachtigden: mr. M.J.M. Gelissen en S. Beetsma, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft verweerder aan [naam vergunninghouder], eigenaar van de camping "[naam camping]" te [plaats], een kapvergunning verleend voor 47 bomen en circa 200 m² onderbeplanting op het perceel [adres] te [plaats]. Bij brief van 7 augustus 2002 heeft verweerder verzoekers op de hoogte gebracht van de vergunningverlening.
Verzoekers hebben tegen dit besluit op 9 augustus 2002 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben verzoekers bij brief van 22 augustus 2002 de voorzieningenrechter gevraagd om ingevolge art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 5 september 2002. Verzoekers zijn in persoon verschenen. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigden verschenen. [naam vergunninghouder], die als belanghebbende als bedoeld in art. 8:26 lid 1 Awb aan het geding deelneemt, is eveneens verschenen.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Op 15 april 2002 is namens [naam vergunninghouder] een aanvraag voor een vergunning ingediend voor het kappen van 47 bomen (wilgen, essen, berken en elzen) en onderbeplanting op een oppervlakte van circa 200 m² op het perceel [adres] te [plaats]. De camping "[naam camping]" is op dit perceel gelegen. In de aanvraag is tevens aangegeven dat circa 60 bomen en circa 300 m² onderbeplanting herplant zal worden. De aanvraag heeft voor de duur van twee weken ter inzage gelegen.
Verzoekers, die langkampeerders zijn op de camping "[naam camping]", hebben op 14 mei 2002 bedenkingen tegen de aanvraag voor een kapvergunning bij verweerder ingediend.
Bij het bestreden besluit is aan [naam vergunninghouder] de kapvergunning verleend. Verweerder heeft verzoekers bij brief van 9 augustus 2002 op de hoogte gebracht van de vergunningverlening.
Verzoekers hebben, mede namens diverse anderen, een bezwaarschrift ingediend tegen het bestreden besluit. Tevens hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Ingevolge art. 4.5.2 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Boarnsterhim (hierna: de APV) is het verboden zonder een vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Het betreft hier een zogenaamde discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de voorzieningenrechter zich dient te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Niet in geding is dat voor de onderhavige beplanting een kapvergunning vereist is.
De voorzieningenrechter concludeert in de eerste plaats dat verzoekers, ondanks het feit dat de kapvergunning niet betrekking heeft op de groenvoorziening van de directe woonomgeving van verzoekers, een zodanig bijzonder individueel belang hebben bij het bestreden besluit, dat zij als belanghebbenden in de zin van art. 1:2 Awb dienen te worden aangemerkt. Hierbij wordt overwogen dat verzoekers, zoals ter zitting nader is toegelicht, reeds gedurende vele jaren langkampeerders zijn op de camping "[naam camping]". De hiervoor vereiste jaarcontracten worden stilzwijgend verlengd. Tijdens het seizoen, dat loopt van 1 april tot 1 oktober, zijn verzoekers vrijwel ieder vrij moment op de camping aanwezig. Dientengevolge bevinden zij zich zeer frequent en langdurig in de omgeving van de onderhavige groenvoorziening welke als een belangrijk onderdeel moet worden gezien van de camping en daarmee van evident belang is voor de recreatie van verzoekers. Om die reden zijn zij aan te merken als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Awb.
De kapvergunning is gevraagd en verleend met het oog op de verwezenlijking van de herstructureringsplannen ten aanzien van camping "[naam camping]". In dit kader heeft [naam vergunninghouder] ter zitting toegelicht dat in verband met de rentabiliteit van de onderneming herstructurering noodzakelijk is, aangezien het bedrijf in sterke mate is verwaarloosd. Teneinde deze herstructurering te kunnen realiseren, is gedeeltelijke kap van de aanwezige beplanting nodig. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat de plannen van [naam vergunninghouder] bij verweerder bekend zijn en dat het, met name vanuit planologisch oogpunt bezien, zeer aannemelijk is dat de herstructurering gerealiseerd zal gaan worden.
Conform de Toelichting op de APV beoordeelt verweerder iedere aanvraag om een kapvergunning aan de volgende criteria:
· Natuur- en milieuwaarden
· Landschappelijke waarden
· Stads- en dorpsschoon
· Cultuurhistorische waarden
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in het onderhavige geval geen onevenredige aantasting van te beschermen waarden plaatsvindt. De beplanting is niet van een dermate karakteristieke waarde dat deze uit het oogpunt van één der getoetste waarden beschermd zou moeten worden. Bovendien heeft onderzoek ter plaatse uitgewezen dat de beplanting voor een deel uit minder duurzame soorten bestaat, waarin niet op tijd dunning en snoei is toegepast, waarmee de duurzaamheid verder wordt aangetast. Evenmin is gebleken dat de biotoop van een inheemse diersoort, te weten de ransuil, ten gevolge van de kap zal worden verstoord of vernietigd, aangezien verweerder bij onderzoek ter plekke geen sporen van deze vogels heeft aangetroffen. Bovendien bevinden zich in de naaste omgeving van de camping voldoende andere mogelijke rustplaatsen voor deze diersoort. Ten slotte speelt een rol dat een herbeplanting zal plaatsvinden die in omvang en kwaliteit de te kappen beplanting ruimschoots overtreft.
Voor zover verzoekers naar voren hebben gebracht dat meer bomen geveld gaan worden dan volgens de vergunning is toegestaan, merkt de voorzieningenrechter op dat de APV in art. 4.5.2 lid 2 onder e van de APV de mogelijkheid biedt houtopstand bij wijze van dunning te vellen zonder kapvergunning. Voor zover meer bomen zouden worden geveld dan is vergund, is sprake van een overtreding van de kapvergunning. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de vergunninghouder het oogmerk heeft om een dergelijke overtreding te begaan.
Dat verzoekers vanuit andere oogpunten de herstructurering van de camping niet wenselijk achten, kan in het kader van de beoordeling van de onderhavige kapvergunning niet als toetsingscriterium worden gehanteerd.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid aan de bovenomschreven belangen van [naam vergunninghouder] het grootste gewicht heeft toegekend. Naar verwachting zal het bezwaarschrift dan ook ongegrond worden verklaard. Om deze reden dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op 10 september 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Molenaar als griffier.
w.g. M.R. Molenaar
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 25 september 2002