ECLI:NL:RBLEE:2002:AE6069

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
46382 HA ZA 01-405
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren na ontuchtelijke handelingen

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 24 juli 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De eiser had een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) afgesloten bij FBTO, de rechtsvoorgangster van Achmea. De zaak is aanhangig gemaakt na een veroordeling van de eiser door de rechtbank te Arnhem wegens ontucht met zijn minderjarige dochter. De eiser had zijn verzekering ingeschakeld na aansprakelijkstelling door zijn dochter, die schadevergoeding eiste voor het door hem gepleegde misbruik. De rechtbank moest beoordelen of de schade die de dochter had geleden, gedekt was onder de AVP van de eiser.

De rechtbank overwoog dat de polisvoorwaarden uitsluitingen bevatten voor schade veroorzaakt door opzet of schade die het zekere gevolg is van het handelen van de verzekerde. De rechtbank concludeerde dat de eiser, door zijn herhaalde ontuchtelijke handelingen, bewust schade heeft veroorzaakt bij zijn dochter. De rechtbank oordeelde dat de eiser had moeten weten dat zijn daden schade zouden toebrengen en dat de uitsluitingsclausules van toepassing waren. Hierdoor kwam de eiser geen vergoeding toe op basis van zijn AVP.

De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders en de gevolgen van ontuchtige handelingen binnen een gezinsrelatie, evenals de toepassing van uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Sector handelsrecht
Uitspraak: 24 juli 2002
Zaak-/Rolnummer: 46382 HAZA 01/405
VONNIS
van de meervoudige handelskamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser, verder te noemen [eiser],
procureur: mr. R.W. de Casseres,
advocaat: mr. A.H.J. Damminga te IJsselmuiden,
tegen
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde, verder te noemen Achmea,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. H.E.M. Hulleman.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 8 november 1999 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
* conclusie van eis aan de zijde van [eiser];
* conclusie van antwoord aan de zijde van Achmea;
* conclusie van repliek aan de zijde van [eiser];
* conclusie van dupliek aan de zijde van Achmea;
* akte uitlating productie, tevens akte overlegging producties aan de zijde van [eiser];
* antwoordakte aan de zijde van Achmea.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is vonnis gevraagd. De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
[eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat het namens hem bij Achmea gemelde schadegeval onder de dekking van de tussen partijen bestaand hebbende aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren valt en Achmea veroordeelt in de proceskosten.
Achmea heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat de rechtbank [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaart, althans hem deze ontzegt, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2. Vaststaande feiten
[eiser] had in de periode van juni 1973 tot 1 januari 1995 een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (verder: AVP), afgesloten bij (de rechtsvoorgangster van) FBTO. Achmea Schadeverzekeringen N.V. is rechtsopvolgster onder algemene titel van FBTO.
Krachtens de tot respectievelijk vanaf 1 januari 1986 geldende polisvoorwaarden kwam [eiser] geen beroep op zijn verzekering toe ten aanzien van "schade, die veroorzaakt is door zijn opzet" respectievelijk "schade, die voor de verzekerde of een begunstigde het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten".
[eiser] is bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 2 april 1999 veroordeeld wegens het, in de periode van januari 1983 tot en met 13 juli 1990, plegen van ontucht met zijn toen minderjarige dochter. In de tegen dit vonnis ingestelde appèlprocedure heeft het Gerechtshof te Arnhem bewezen verklaard dat [eiser] in de periode van 14 juli 1983 tot en met 13 juli 1990 meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind. [eiser] heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.
[eiser] is door de advocaat van zijn dochter bij brief van 21 april 1999 aansprakelijk gesteld voor beweerdelijk door zijn dochter ten gevolge van het misbruik geleden schade. Op 12 mei 1999 is [eiser] door zijn dochter gedagvaard in kort geding, waarbij door haar betaling van een voorschot van fl. 50.000,-- is gevorderd uit hoofde van geleden schade, door haar begroot op fl. 350.000,--. Deze vordering is bij vonnis van 27 juli 1999 afgewezen. Dit vonnis is in hoger beroep door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 16 oktober 2001 vernietigd, waarbij [eiser] is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan zijn dochter van fl. 40.000,-, wegens door hem jegens zijn dochter gepleegd seksueel misbruik.
[eiser] heeft op 18 juni 1999 de aansprakelijkstelling en de daarop gebaseerde kort geding-vordering gemeld bij FBTO.
3. Het standpunt van [eiser]
[eiser] ontkent dat hij zich bij herhaling willens en wetens aan zijn dochter heeft vergrepen in de wetenschap dat hij haar daardoor schade berokkende. Als zijn dochter al schade zou hebben geleden door de ontuchtelijke handelingen dan is deze niet met opzet veroorzaakt.
Het beroep dat Achmea doet op termijnoverschrijding is in de eerste plaats tardief. In de tweede plaats brengt een redelijke uitleg van deze bepaling mee dat de daarin genoemde verplichting niet geldt wanneer en zolang aan de verzekerde onbekend is dat hij schade heeft veroorzaakt.
Tot slot kan niet worden uitgesloten dat eventuele psychische schade is veroorzaakt door misbruik of ontucht, gepleegd door anderen.
4. Het standpunt van Achmea
In de eerste plaats geldt dat de AVP niet bedoeld is om een pleger van dergelijke herhaalde ontuchtelijke handelingen te beschermen tegen aantasting van zijn vermogen.
In de tweede plaats kan [eiser] geacht worden te hebben geweten dat zijn ontuchtelijke handelingen schade bij zijn dochter teweeg zouden brengen. Hij heeft dit geaccepteerd. Op grond van de uitsluitingsclausules komt hem derhalve geen vergoeding op basis van deze verzekering toe.
[eiser] heeft de tot schadevergoeding verplichtende gebeurtenissen niet tijdig gemeld. Ook heeft hij incorrecte informatie verschaft.
Beoordeling van het geschil
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavig geschil uit van de feiten zoals deze door zowel de strafkamer als de civiele kamer van het Gerechtshof te Arnhem zijn vastgesteld. Daarbij zal worden voorbijgegaan aan de door [eiser] geopperde mogelijkheid dat deze feiten onjuist zijn. Immers, ook [eiser] baseert zijn gevorderde verklaring voor recht op de omstandigheid dat hij vanwege deze feiten gehouden is om schadevergoeding te betalen.
Om dezelfde reden zal voorbijgegaan worden aan de stelling dat [eiser]'s dochter mogelijk schade heeft geleden als gevolg van ontucht, door anderen dan [eiser] gepleegd.
2. De kern van het geschil is daarmee gelegen in de vraag of door [eiser], wegens meermaals gepleegde ontuchtelijke handelingen met zijn dochter, te betalen schadevergoeding gedekt wordt door zijn AVP dan wel, op grond van de onder de vaststaande feiten opgenomen clausules, van dekking is uitgesloten -hetzij doordat de schade is veroorzaakt door opzet, hetzij doordat deze het beoogde of het zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat [eiser] met zijn ontuchtelijke handelingen heeft beoogd zijn dochter schade toe te brengen. Dit neemt echter niet weg dat de clausules van toepassing zijn indien en voor zover vast komt te staan dat [eiser] wist, dan wel zich bewust was van het feit, dat door zijn ontuchtelijke handelingen schade bij zijn dochter zou ontstaan.
De vraag of dit het geval is dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van dit geval.
4. [eiser]'s minderjarige dochter was mede afhankelijk van zijn zorg en aandacht. Naar algemeen bekend is, zijn de omstandigheden binnen een gezin en de wijze waarop een kind door zijn ouders wordt behandeld van invloed op de uiteindelijke ontwikkeling van dit kind. Van ouders kan en mag verwacht worden dat zij oog hebben voor die aspecten die aan een normale ontwikkeling bijdragen dan wel in de weg staan en dat zij, vanuit de op hen rustende verantwoordelijkheid, deze normale ontwikkeling naar vermogen bevorderen.
Eveneens algemeen bekend is dat het meermaals moeten ondergaan van ontuchtelijke handelingen binnen een afhankelijkheidsrelatie als die tussen vader en minderjarige dochter in de weg staat aan de normale ontwikkeling van een kind en leidt tot emotionele of geestelijke schade, welke schade reeds gelegen is in de confrontatie met het feit dat een bij uitstek te vertrouwen persoon niet vertrouwenswaardig blijkt te zijn.
Desalniettemin heeft [eiser] gedurende een lange periode meerdere keren ontuchtelijke handelingen gepleegd met zijn dochter.
Naar aangenomen mag worden stond bij [eiser] de bevrediging van zijn eigen lusten centraal. Aan deze bevrediging heeft [eiser] de waardigheid en integriteit van zijn dochter ondergeschikt gemaakt. Aldus heeft [eiser] zijn dochter bewust blootgesteld aan factoren die, zoals hiervoor geschetst, aan een normale ontwikkeling van zijn dochter in de weg stonden en de belangen van zijn dochter, bewust, geschaad. Dat zijn handelen zodoende heeft geleid tot serieuze emotionele schade bij zijn dochter was zonder meer een te verwachten gevolg. Een gevolg waarvoor [eiser] mogelijk de ogen heeft gesloten, doch dat daarmee niet minder zeker was en dat door hem aanvaard is.
Het moge wellicht zo zijn dat dit schadelijke gevolg voor hem niet voorop stond, de onvermijdelijkheid daarvan was en is evident. Zeker voor een vader, van wie niet is gebleken dat hij op enige wijze een geestelijke achterstand heeft.
5. De voorgaande overweging leidt tot de conclusie dat de thans bij zijn dochter ontstane schade, die het gevolg is van het door [eiser] gepleegde misbruik, voor hem voorzienbaar was en dat [eiser] desondanks dit misbruik meerdere malen heeft gepleegd. Aldus is er sprake van schade die het gevolg is van opzet aan de zijde van [eiser], dan wel voor hem het zekere gevolg is van zijn handelen. Dat brengt mee dat de uitsluitingsclausules van toepassing zijn en [eiser] geen vergoeding uit hoofde van de APV toekomt.
[eiser]'s vorderingen zullen worden afgewezen, en [eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De rechtbank
1. wijst af de vorderingen van [eiser];
2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Achmea gevallen en tot op heden begroot op €181,51 euro aan verschotten en 975,63 euro aan salaris van de procureur;
3. verklaart dit vonnis, voor wat betreft de kostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de mrs. U. van Houten, als voorzitter, C.M. Telman en J.E. Biesma, en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2002.