ECLI:NL:RBLEE:2002:AE4962

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/368 WRO
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vrijstelling bestemmingsplan 'Tusken Moark en Ie'

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 5 juli 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vereniging Dorpsbelang Lekkum-Miedum-Snakkerburen, verzoekster, heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden om aan de CV Blitsaerd vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan op grond van artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit besluit was genomen ten behoeve van de realisatie van de eerste fase van het bestemmingsplan 'Tusken Moark en Ie'.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op 28 mei 2001 het bestemmingsplan heeft vastgesteld, maar dat dit nog niet van kracht is door een schorsing van de goedkeuring door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De verzoekster heeft aangevoerd dat de realisatie van het bestemmingsplan een sterke aantasting van het woongenot zal betekenen voor de inwoners van de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen haar statutaire doelstelling en de realisatie van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaarschrift van verzoekster naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 02/368 WRO
Inzake het geding tussen
de vereniging Dorpsbelang Lekkum-Miedum-Snakkerburen, gevestigd te Lekkum, verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra, werkzaam bij Nicolaï Lourens & Tabak, ruimtelijke ordening en milieuadviseurs,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigden: drs. M.C.M. Waanders, wethouder, mr. G. Folmer, juridisch adviseur, en ir. J. de Boer, projectleider.
Procesverloop
Op 19 februari 2002 (verzonden 28 februari 2002) heeft verweerder besloten om aan de CV Blitsaerd vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan op grond van art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van de realisatie van de eerste fase van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie".
Tegen dit besluit is namens verzoekster op 4 april 2002 bezwaar aangetekend. Op dezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 7 juni 2002. Verzoekster en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden. Namens Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS), die als partij deelnemen aan dit geding, is F. Jongma verschenen. De CV Blitsaerd is ter zitting vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en W.H.J. Dragt.
Motivering
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 mei 2001 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie" vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw, op het hoogste segment van de woningbouwmarkt gericht woongebied, gesitueerd aan de noordoostelijke rand van de stad Leeuwarden, direct ten noorden van de Groningerstraatweg. Het plan voorziet in de invulling van het plangebied ten westen van het Ouddeel met 300 vrijstaande woningen op grote tot zeer grote kavels, 30 woningen in een bijzondere woonvorm en 70 meer stedelijk vormgegeven woningen, waarbij binnen deze onderlinge verhouding een uitwisseling mogelijk is. In het plangebied ten oosten van het Ouddeel zijn nog 10 tot 20 woningen in het hogere marktsegment geprojecteerd.
GS hebben het bestemmingsplan goedgekeurd bij besluit van 18 december 2001, behoudens de secundaire ontsluiting op 150 meter ten westen van het Ouddeel, alsmede de woonbestemming ten oosten van het Ouddeel. Als gevolg van de door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) op 16 mei 2002 uitgesproken schorsing van het goedkeuringsbesluit van GS van 18 december 2001, is het bestemmingsplan nog niet van kracht.
Reeds op 12 juli 2001 heeft de Wind Groep BV, gevestigd te Drachten, namens de CV Blitsaerd (i.o.), bij verweerder een aanvraag ingediend om zo spoedig mogelijk te starten met een zelfstandige projectprocedure (art. 19 lid 1 WRO) ten behoeve van de realisatie van de eerste fase van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie". Deze eerste fase houdt in het bouwrijp maken van de gronden, de aanleg van de hoofdontsluitingsweg en de buurtontsluitingswegen in de eerste fase alsmede de bouw van circa 120 woningen.
Het plan voor de eerste fase van het woongebied "Tusken Moark en Ie" is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 1973 en is goedgekeurd door GS op 21 februari 1974, doch waaraan bij KB van 26 mei 1978 gedeeltelijk goedkeuring is onthouden. Op de gronden rust thans in hoofdzaak een agrarische bestemming.
Verweerder heeft de aanvraag ter kennis gebracht van de gemeenteraad. De raad heeft op 10 september 2001 besloten om de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 WRO te delegeren aan verweerder. GS hebben op 11 februari 2002 een verklaring van geen bezwaar afgegeven, waarna verweerder op 19 februari 2002 is overgegaan tot het verlenen van de gevraagde vrijstelling.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Art. 8:1 lid 1 Awb bepaalt, dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. Ingevolge art. 7:1 lid 1 Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op de administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken. Hieruit vloeit voort dat, anders dan in de bestemmingsplanprocedure -tegen de goedkeuring van een bestemmingsplan kan immers op grond van art. 56 lid 2 WRO in beginsel door een ieder beroep worden aangetekend- de indiener van een bezwaarschrift tegen een vrijstellingsbesluit op grond van art. 19 lid 1 WRO als belanghebbende bij dat besluit moet kunnen worden aangemerkt. Naar vaste rechtspraak dient de bestuursrechter dit aspect ambtshalve te onderzoeken.
Op grond van art. 1:2 lid 1 Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In art. 1:2 lid 3 Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen mede als hun belangen worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
De statutaire doelstelling van verzoekster luidt als volgt:
1. De vereniging heeft ten doel het bevorderen van de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen, waarbij iedere bewoner zoveel mogelijk wordt betrokken.
2. De vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door:
a. het houden van vergaderingen;
b. overleg met overheids- en andere instanties;
c. het indienen van verzoekschriften;
d. alle andere wettige middelen die de vereniging ten dienste staan en aan haar doel bevorderlijk zijn.
Uit het gegeven dat rechtspersonen op grond van art. 1:2 lid 3 Awb bij de bestuursrechter slechts kunnen opkomen voor voldoende gespecificeerde facetten van het algemeen belang dan wel voor de collectieve belangen die zij blijkens hun statuten behartigen, vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort, dat deze rechtspersonen niet kunnen opkomen voor belangen die niet door haar specifieke doeleindenomschrijving worden gedekt.
Ter zitting is namens verzoekster desgevraagd aangegeven, dat de meeste inwoners van Lekkum, Miedum en Snakkerburen hun woongenot ontlenen aan het wonen in een dorp, met ruimte, rust en een weidse omgeving. Thans ziet men nog uit over een open landschap met slechts op de achtergrond de Groningerstraatweg. Door de realisatie van het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie" wordt de bestaande groene ruimte volgebouwd, hetgeen een sterke aantasting van het woongenot zal betekenen. Volgens verzoekster is de realisatie van dit bestemmingsplan nog maar het begin van de bebouwing die vanuit de stad Leeuwarden zal oprukken in de richting van de dorpen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen haar statutaire doelstelling, te weten de bevordering van de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen, en de realisatie van (de eerste fase van) het bestemmingsplan "Tusken Moark en Ie". Uit hetgeen door verzoekster ter zitting naar voren is gebracht, blijkt hooguit dat een aantal inwoners van genoemde dorpen vrezen voor de aantasting van hun woongenot als gevolg van de veranderingen in het uitzicht die de bouw van woningen op een afstand van minimaal 450 meter zal veroorzaken. Wat daar verder ook van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien hoe hierdoor de leefbaarheid in de dorpen Lekkum, Miedum en Snakkerburen zou kunnen worden aangetast. Bovendien is het belang van een aantal van verzoeksters leden bij het behoud van een vrij uitzicht, mede gelet op de statutaire doelstelling, onvoldoende grond om verzoekster als collectief als belanghebbende aan te merken. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd zou moeten worden dat verzoekster (als organisatie) als belanghebbende bij het bestreden besluit zou moeten worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter is tot de slotsom gekomen dat verzoeksters bezwaarschrift naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek tot het bij wege van een voorlopige voorziening schorsen van het bestreden besluit, moet dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2002 in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 5 juli 2002