ECLI:NL:RBLEE:2002:AE2314

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/278 BESLU & 02/279 BESLU
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over verkeersbesluit éénrichtingsverkeer in Lemmer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, hebben verzoekers, bestaande uit [verzoeker 1] en 72 anderen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland. Dit besluit betrof de instelling van éénrichtingsverkeer op het Burgemeester Krijgerplein en de Lijnbaan in Lemmer. De verzoekers waren van mening dat dit besluit onterecht was en hebben daarom op 19 maart 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens vroegen zij om een voorlopige voorziening, die op 5 april 2002 ter zitting werd behandeld.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak op 10 april 2002 het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers niet voldoende gemachtigd waren om namens alle betrokkenen op te treden, waardoor het beroep slechts ontvankelijk was voor de verzoekers die ter zitting aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen beletselen waren om de verzoekers te ontvangen, maar dat het verkeersbesluit rechtmatig was genomen en voldeed aan de wettelijke vereisten.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verkeersbesluit was genomen ter uitvoering van plannen van de gemeenteraad van Lemsterland om de binnenstad autoluw te maken en de verblijfsfunctie van het BK-plein te versterken. De voorzieningenrechter vond dat de belangen van de verzoekers voldoende waren meegewogen en dat het besluit niet als onrechtmatig kon worden beoordeeld. De vrees van verzoekers dat hun bedrijven onbereikbaar zouden worden, werd ongegrond geacht. De voorzieningenrechter besloot dat het bestreden besluit aan de wettelijke vereisten voldeed en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 02/278 BESLU & 02/279 BESLU
Inzake het geding tussen
[verzoeker 1] en 72 anderen, wonende en/of gevestigd te Lemmer, verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland, verweerder,
gemachtigden: P.B. Loonstra, H. Lassche, G. Kampen en R.E. Dommerholt, allen werkzaam in dienst van de gemeente Lemsterland.
Procesverloop
Bij brief van 8 februari 2002 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van zijn besluit op het door verzoekers ingediende bezwaarschrift tegen het instellen van éénrichtingsverkeer op het Burgemeester Krijgerplein en de Lijnbaan te Lemmer.
Verzoekers hebben tegen dit besluit op 19 maart 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van dezelfde datum tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 5 april 2002. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op 13 september 2001 (bekendgemaakt op 19 september 2001) heeft verweerder besloten éénrichtingsverkeer (met uitzondering van fietsers en bromfietsers) in te stellen op het Burgemeester Krijgerplein (hierna: BK-plein) en de Lijnbaan in Lemmer. Namens verzoekers is tegen dit verkeersbesluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het verkeersbesluit van 13 september 2001 gehandhaafd.
[verzoeker 1] heeft namens zichzelf en 72 andere ondernemers uit de binnenstad van Lemmer, beroep aangetekend tegen de beslissing op bezwaar. [verzoeker 1] heeft echter geen machtigingen overgelegd van degenen namens wie hij zegt op te treden. De voorzieningenrechter kan daarom het beroep slechts ontvankelijk achten voor zover het is ingediend namens degenen die ter zitting in persoon aanwezig zijn geweest en aldaar hebben aangegeven dat zij [verzoeker 1] hebben gemachtigd om mede namens hen beroep aan te tekenen. Het gaat hierbij om de volgende personen: [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4]. De niet-ontvankelijk verklaring van het beroep, voor zover niet ingediend door of namens [verzoekers 1 t/m 4], heeft echter voor de overige verzoekers tot gevolg dat hun verzoek reeds om die reden moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat overigens niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. De voorzieningenrechter acht genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Art. 2 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt -voor zover hier relevant- als volgt:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Op grond van art. 15 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge art. 18 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 worden verkeersbesluiten genomen: voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door de gemeenteraad of, krachtens besluit van de raad, door burgemeester en wethouders of door een door de raad ingestelde commissie.
Op grond van art. 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in art. 2 lid 1 en 2 van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in art. 2 lid 1 en 2 van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een verkeersmaatregel, zoals hier aan de orde, als een normaal maatschappelijk gebeuren moet worden beschouwd waarmee een ieder kan worden geconfronteerd. Alleen indien iemand door de nadelige gevolgen van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen, dat gezegd moet worden dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, kan een dergelijk besluit als onrechtmatig worden beoordeeld.
Het onderhavige verkeersbesluit is genomen ter uitvoering van de besluiten die de gemeenteraad van Lemsterland op 29 januari 2001 heeft genomen inzake de plannen voor de herinrichting van de binnenstad van Lemmer. Aan deze plannen liggen, zo blijkt uit de gedingstukken, onder meer ten grondslag het voornemen om de binnenstad autoluw te maken en het versterken van de verblijfsfunctie van het BK-plein. Op 1 februari 2000 en 10 mei 2000 zijn over deze plannen informatieavonden gegeven, terwijl ook overigens in ruime mate zienswijzen zijn ingediend. Tijdens de beraadslagingen in de gemeenteraad, die over alle relevante informatie beschikte, is het in te stellen éénrichtingsverkeer op -met name- het BK-plein uitgebreid aan de orde geweest. De raad heeft dit voorstel met ruime meerderheid aangenomen.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel, dat de stelling van verzoekers dat het instellen van éénrichtingsverkeer op het BK-plein een ad hoc beslissing is, feitelijke grondslag mist. Weliswaar ligt aan het verkeersbesluit niet een verkeerscirculatieplan ten grondslag, maar de wettelijke bepalingen stellen dit niet als voorwaarde. Ook overigens kan niet worden gezegd dat het verkeersbesluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid, nu namens verweerder voldoende aannemelijk is gemaakt dat het rapport Wegcategoriseringsplan en het zgn. knelpuntenonderzoek reeds voldoende inzicht boden voor besluitvorming.
Verzoekers grief dat niet, dan wel onvoldoende met hen is overlegd over de te nemen maatregelen, treft evenmin doel. In de eerste plaats omdat de wettelijke bepalingen niet voorschrijven dat met omwonenden moet worden overlegd. In de art. 23, 24 en 25 BABW is voor nader in de wet omschreven gevallen verplicht overleg voorgeschreven. In dit geval is alleen relevant het verplicht voorgeschreven overleg met de korpschef van politie, en aan deze voorwaarde is voldaan. Ten tweede blijkt uit de gedingstukken dat verzoekers feitelijk meer dan eens hun zienswijze aan het college kenbaar hebben gemaakt. Dat dit overleg niet tot overeenstemming heeft geleid tussen verzoekers en de gemeente, rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerder de belangen van verzoekers niet zou hebben meegewogen. Bovendien is namens verweerder onweersproken gesteld dat naar aanleiding van de ingediende zienswijzen het aantal parkeerplaatsen -in afwijking van de oorspronkelijke plannen- zal toenemen in vergelijking met de huidige situatie.
Het is de voorzieningenrechter voorts niet gebleken dat het bestreden besluit het resultaat is van een onevenredige belangenafweging. Gelet op de doelstellingen van het autoluw maken van de binnenstad en het versterken van de verblijfsfunctie van het BK-plein, alsmede gelet op het als vaststaand aan te nemen feit, dat het verkeersbesluit met name het doorgaande verkeer uit de richting Balk uit het centrum van Lemmer zal weren, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten deze rijrichting af te sluiten, en niet, zoals door verzoekers bepleit, de tegenovergestelde richting. De vrees van verzoekers dat hun bedrijven per auto onbereikbaar worden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ongegrond, zij het dat het verkeer komende uit de richting Balk, via de rondweg naar het centrum moet rijden. Het bezwaar van verzoekers, dat de thans geplande aanleg van het BK-plein zodanig is, dat het omdraaien van de rijrichting met grote kosten gepaard zal gaan, is dermate feitelijk van aard dat het in het kader van de rechterlijke toetsing van het verkeersbesluit niet aan de orde kan komen.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot de slotsom dat het bestreden besluit voldoet aan de wettelijke vereisten, zodat het beroep ongegrond zal moeten worden verklaard. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt, gelet op het voorgaande, evenmin voor inwilliging in aanmerking.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (reg.nr. 02/279 BESLU), voor zover ingediend door [verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4], ongegrond;
- verklaart het beroep (reg.nr. 02/279 BESLU) voor het overige niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (reg.nr. 02/278 BESLU) af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2002, in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 02/278 BESLU kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 02/279 BESLU staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 1 mei 2002