ECLI:NL:RBLEE:2002:AE1710

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
105698/cv expl 02-336
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.H. Varekamp-Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, heeft eiser, een vrachtwagenchauffeur, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, De Kuijper Transport & Logistiek B.V., wegens achterstallig loon en vakantiegeld. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 3.666,44 netto over 2001, € 3.377,44 bruto over 2002, € 1.730,29 bruto aan vakantiegeld en € 601,74 bruto aan kerstuitkering. Daarnaast vorderde hij een bedrag van € 1.688,72 bruto per vier weken, conform de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg, met een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat De Kuijper in gebreke bleef. Eiser stelde dat hij op 26 november 2001 ziek was en zich ziek had gemeld, maar De Kuijper betwistte dit en stelde dat eiser zelf ontslag had genomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser inderdaad op 26 november 2001 ziek was en dit aan De Kuijper had gemeld. De Kuijper had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat eiser zelf ontslag had genomen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van eiser tot betaling van het achterstallige loon en de wettelijke rente moesten worden toegewezen, omdat De Kuijper in gebreke was gebleven met de loonbetalingen. De vordering tot betaling van de wettelijke verhoging werd echter afgewezen, omdat eiser geen spoedeisend belang had aangetoond.

De kantonrechter heeft De Kuijper veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief de wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan De Kuijper opgelegd. Dit vonnis werd uitgesproken op 11 april 2002, waarbij de kantonrechter de zaak als een kort geding behandelde, wat betekent dat er een spoedeisend belang was voor eiser.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Heerenveen
Datum uitspraak: 11 april 2002
Zaak-/rolnummer: 105698 / CV EXPL 02-336
VONNIS in kort geding van de kantonrechter te Heerenveen in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
- hierna te noemen [eiser] -
e i s e r in kort geding,
gemachtigde: mevr. mr. M.M. de Haan, werkzaam bij de CNV Bedrijvenbond te Drachten,
tegen
de besloten vennootschap DE KUIJPER TRANSPORT & LOGISTIEK B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Lemmer,
- hierna te noemen De Kuijper -
g e d a a g d e in kort geding,
gemachtigde: mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden.
OVERWEGINGEN
1. Procesverloop
Op de bij dagvaarding vermelde gronden heef t [eiser] gevorderd om De Kuijper bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
a) tot betaling van achterstallig loon ter hoogte van
een bedrag ad € 3.666,44 netto ten titel van loon over 2001;
een bedrag ad € 3.377,44 bruto ten titel van loon over 2002;
een bedrag ad € 1.730,29 bruto ten titel van vakantiegeld;
een bedrag ad € 601,74 bruto ten titel van kerstuitkering;
b) tot betaling van een bedrag van € 1.688,72 bruto, ten titel van loon conform schaal D5 van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg, per periode van vier weken, te betalen uiterlijk op de laatste dag van die periode, onder verstrekking van bruto-netto specificaties, vanaf 25 februari 2002 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder verbeurtenis van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke mocht blijven aan voormeld vonnis te voldoen;
c) tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
d) tot betaling van de wettelijke rente over de vorderingen onder punt a en b vanaf 19 december 2001, althans vanaf de dag waarop gedaagde in verzuim is geraakt tot op de dag der algehele voldoening.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2002. Beide partijen zijn, vergezeld van hun gemachtigden, ter terechtzitting verschenen. De Kuijper heeft ter zitting de vorderingen va[eiser] weersproken. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.
Vonnis is bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.
Ter zitting is tussen partijen overeengekomen dat De Kuijper aan [eiser] uiterlijk op 26 maart 2002 een bedrag van € 3.176,46 zou hebben overgemaakt. De procedure is daartoe voor enige tijd aangehouden. De Kuijper heeft deze betaling aan [eiser] echter niet gedaan. [eiser] heeft daarom bij brief van 27 maart 2002 vonnis gevraagd.
2. De feiten
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast. [eiser], geboren op 15 maart 1951, is op 19 maart 2001 als vrachtwagenchauffeur voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij De Kuijper tegen een bruto-salaris van
€ 1.688,72 per vier weken, exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg van toepassing. [eiser] heeft sedert 26 november 2001 geen werkzaamheden meer voor De Kuijper verricht.
Door de een arts van ArboUnie is geconstateerd dat [eiser] thans arbeidsongeschikt is.
3. De standpunten van partijen
3.1. [eiser] heeft zijn vorderingen gebaseerd op de vorenstaande vaststaande feiten en bovendien op de navolgende stellingen.[eiser] heeft zich op 26 november 2001 - op aanraden van zijn huisarts - telefonisch bij een collega genaamd "[M]" ziekgemeld. Ook heeft hij zich ziekgemeld bij de boekhouder van De Kuijper. Deze heeft [eiser] vervolgens ziekgemeld bij de Arbodienst. Na de ziekmelding heeft De Kuijper samen met [M] de vrachtwagen, welke nog bij [eiser] thuis stond, opgehaald. [eiser] heeft De Kuijper toen niet gesproken, maar alleen de sleutels van de vrachtwagen aan [M] gegeven. Volgens de Arboarts leed [eiser] aan overspannenheid. [eiser] heeft zich bereid en beschikbaar verklaard zijn werkzaamheden te hervatten, zodra hij daartoe medisch gezien weer in staat zou zijn.
3.2. De Kuijper heeft de vorderingen van [eiser] betwist en daartoe het volgende aangevoerd. [eiser] heeft zich op 26 november 2001 niet bij De Kuijper ziekgemeld. Op 26 november 2001 ontving De Kuijper van één van haar opdrachtgevers het bericht dat [eiser] de trailer had achtergelaten en met de trekker was vertrokken. Vervolgens zijn De Kuijper en [M] op zoek gegaan naar de trekker. Er moest nog een transport plaatsvinden. Omstreeks 12:00 uur is het hen gelukt telefonisch contact te krijgen met [eiser], die hen meedeelde dat de trekker bij hem thuis stond. De Kuijper en [M] zijn vervolgens naar het huisadres va n[eiser] gereden. Daar heeft [eiser] meegedeeld dat hij "het zat was" en heeft vervolgens - nadat hij door De Kuijper was gewaarschuwd voor de verstrekkende gevolgen welke ontslag zou hebben - zelf ontslag genomen. [eiser] kan dan ook aan zijn ontslagname worden gehouden.
De Kuijper heeft ten slotte nog gesteld dat - zo [eiser] niet zelf ontslag had genomen - zij hem op staande voet zou hebben ontslagen. De reden daarvoor was dat hij zich niet bij De Kuijper heeft ziekgemeld. De Kuijper was daarom niet in staat een vervanger voor het op handen zijnde transport te vinden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De kantonrechter merkt allereerst op dat haar overwegingen en de hierna te nemen beslissing overeenkomstig het karakter van deze procedure een voorlopig karakter dragen.
4.2. Het spoedeisend belang va[eiser] wordt voldoende aanwezig geacht, nu als onbetwist vaststaat dat hij door de stopzetting van de loonbetaling door De Kuijper in financiële moeilijkheden is geraakt.
4.3. Omtrent het geschil wordt als volgt overwogen. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze procedure genoegzaam aannemelijk geworden da[eiser] op 26 november 2001 ziek is geweest en dit ook aan De Kuijper heeft meegedeeld. Uit de door hem overgelegde gesprekspecificatie blijkt dat om 11:22 uur met [eiser]'s toestel naar De Kuijper is gebeld. Of [eiser] zich in dat gesprek heeft ziekgemeld is onduidelijk, maar de stelling van De Kuijper dat [eiser] zich bij haar in het geheel niet heeft ziekgemeld is door haar onvoldoende nader onderbouwd. Daar komt bij dat [eiser] door de ArboUnie nadien daadwerkelijk als arbeidsongeschikt is aangemerkt, hetgeen zijn stelling - dat hij op 26 november 2001 ziek was - ondersteunt. De kantonrechter zal er voorshands dan ook vanuit gaan dat dit telefoongesprek de ziekmelding door [eiser] betrof.
4.4. Het verweer van De Kuijper dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen inmiddels - door de ontslagname door [eiser] zelf - is geëindigd, acht de kantonrechter voorshands niet voldoende aannemelijk. Zo is door De Kuijper - gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [eiser] - onvoldoende onderbouwd gesteld dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen. Maar ook al zou De Kuijper op dit punt gelijk hebben, dan kan dit enkele feit nog niet tot afwijzing van de vordering leiden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet er bij ontslagname door een werknemer immers sprake zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer waaruit blijkt dat deze de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wenst. Op de werkgever berust bij ontslagname door een werknemer een bepaalde onderzoeksplicht: de werkgever moet zich er met de nodige zorgvuldigheid van vergewissen dat de werknemer daadwerkelijk ontslag wenst te nemen. Het zelf nemen van ontslag door een werknemer is immers een nogal ingrijpende beslissing. Zo heeft een werknemer na ontslagname geen recht op loon meer. De werkgever kan zich zekerheid verschaffen omtrent ontslagname door bijvoorbeeld de werknemer na ontslagname een schriftelijk stuk te laten ondertekenen, waaruit duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat de werknemer daadwerkelijk de ontslagname wenst. Zulks geldt des te meer in een geval als het onderhavige waarin niet ondenkbeeldig is dat [eiser] in een situatie van overspannenheid verkeerde. Gesteld noch gebleken is echter dat De Kuijper na de beweerdelijke ontslagname van [eiser] enig onderzoek heeft gedaan of [eiser] daadwerkelijk ontslag wilde nemen.
4.5. Ook de overige weren van De Kuijper, te weten dat zij -als [eiser] al niet zelf ontslag had genomen- hem op staande voet heeft ontslagen, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Mede gelet op het hiervoor onder 4.3. overwogene zijn op dit moment onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en gebleken op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er sprake is geweest van een rechtsgeldig ontslag op staande voet in de zin van artikel 7:678 BW.
4.6. Het vorenstaande noopt de kantonrechter tot de slotsom dat de vordering tot betaling van achterstallig- en toekomstig loon dient te worden toegewezen.
De Kuijper heeft tegen de vordering tot betaling van de wettelijke rente over deze bedragen geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat ook deze vordering zal worden toegewezen. Voor toewijzing van de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging acht de kantonrechter in het kader van deze kortgeding-procedure geen termen aanwezig, nu niet gebleken is dat [eiser] bij toewijzing daarvan een spoedeisend belang heeft.
4.7. De Kuijper zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
BESLISSING
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
veroordeelt De Kuijper tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot:
- € 3.666,44 netto ten titel van loon over 2001;
- € 3.377,44 bruto ten titel van loon over 2002;
- € 1.730,29 bruto ten titel van vakantiegeld;
- € 601,74 bruto ten titel van kerstuitkering;
veroordeelt De Kuijper tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf 19 december 2001 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt De Kuijper tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.688,72 bruto, ten titel van loon conform schaal D5 van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg, per periode van vier weken, te betalen uiterlijk op de laatste dag van die periode, onder verstrekking van bruto-netto specificaties, vanaf 25 februari 2002 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder verbeurtenis van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dag gedaagde in gebreke mocht blijven aan voormeld vonnis te voldoen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop De Kuijper in verzuim zal zijn geraakt met de betaling van deze bedragen tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt De Kuijper in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 450,00 wegens salaris en op € 152,56 wegens verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. G.H. Varekamp-Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.