ECLI:NL:RBLEE:2002:AE1670

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
51569 KGZA 02-91
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het vastzetten van ramen en aanbrengen van afwatering in kort geding

In deze zaak hebben eisers, wonende aan de [straatnaam] 11 te [woonplaats], gedaagden, eigenaren van de woningen aan de [straatnaam] 5 en 7 te [woonplaats], in kort geding gedagvaard. De eisers vorderden dat gedaagden de grote, naar binnen slaande onderste ramen van hun woning aan de [straatnaam] 7 zouden ontdoen van scharnieren en raamsluitingen, en deze ramen op een bepaalde wijze vastzetten. Daarnaast vroegen eisers om het aanbrengen van een regenwatergoot en -afvoer aan de uitbouw van de woning van gedaagden. De rechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van eisers, aangezien recent een nieuw raam is geplaatst dat de situatie heeft veranderd. De rechter oordeelde dat gedaagden bij de vervanging van het raam rekening hadden moeten houden met de privacy van de buren en dat de nieuwe ramen niet tot een grotere inbreuk op deze privacy mochten leiden. De rechter heeft de vordering van eisers op beide punten toegewezen, met een dwangsom van 500 euro per dag voor het geval gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eisers. Het vonnis is uitgesproken op 16 april 2002 door mr. A. van der Meer, voorzieningenrechter.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Korte Gedingen
Uitspraak: 16 april 2002
Kort-geding-nummer: 51569 / KG ZA 02-91
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
hierna te noemen: [eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur: mr. Th.A. Jansen,
tegen
1. [gedaagde sub 1]
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur: mr. J.L. Scheltens.
PROCESGANG
[eisers] hebben [gedaagden] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 2 april 2002.
[eisers] hebben toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagden] veroordeelt:
1. de grote, naar binnen slaande onderste ramen van de woning [straatnaam] 7 te [woonplaats] van de scharnieren en de raamsluitingen te ontdoen of te laten ontdoen, en deze ramen met uitsluitend rechtsdraaiende schroeven of met spijkers op zodanige wijze vast te zetten of vast te doen zetten, en om aan [eisers] te tonen dat dat gebeurd is, althans om dit venster in overeenstemming te brengen met de artikelen 5:50 en 5:51 BW;
2. en een regenwatergoot en -afvoer aan te brengen of te doen aanbrengen aan de uitbouw van hun woning, zoals die weergegeven is op de tekening tussen de letters B en C;
3. met bepaling dat [gedaagden] aan [eisers] een dwangsom verbeuren groot 500,-- euro voor iedere dag dat zij geheel of ten dele in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van 50.000,-- euro;
4. alsmede in de kosten van het geding, die van de kosten van de betekening der uitspraak daaronder begrepen.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun procureur, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij [gedaagden] hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eisers] met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
1. Voorshands kunnen de navolgende feiten als vaststaand worden aangenomen:
1.1 [eisers] zijn eigenaar en bewoner van de woning met erf aan de [straatnaam] 11 te [woonplaats].
1.2 [gedaagden] zijn eigenaar van de woningen met erven [straatnaam] 5 en 7 te [woonplaats]. De woning aan de [straatnaam] 7 is aan derden verhuurd.
1.3 Het venster in de woning aan de [straatnaam] 7, dat grenst aan het erf van [eisers], is onlangs vervangen. Dit venster bestond uit een tweetal doorzichtige vaste benedenramen en twee te openen bovenlichten. Op 15 en 16 maart 2002 is een nieuw raamkozijn geplaatst met twee grote naar binnen toe openslaande (doorzichtige) benedenramen en twee bovenlichten.
1.4 Een eventuele vordering van [eisers] om zich op grond van artikel 5:50 BW te verzetten tegen de omstandigheid dat een doorzichtig venster in de woning aan de [straatnaam] 7 zit, is verjaard.
1.5 In 2001 hebben [gedaagden]. een uitbouw geplaatst waarvan het schuine golfplaten dak rechtstreeks afwatert op het erf van [eisers]
Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 [eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagden]., door het plaatsen van het nieuwe venster in de huidige uitvoering en het plaatsen van de uitbouw zonder dat deze is voorzien van een ordentelijke afwatering, in strijd met hun rechten handelen.
2.2 [gedaagden] stellen in hun verweer dat [eisers] geen belang bij hun vordering hebben nu (onbetwist) tussen partijen vaststaat dat [eisers] zich door verjaring niet meer kunnen verzetten tegen de omstandigheid dat een doorzichtig raam in de woning aan de [straatnaam] 7 zit dat uitkijkt op het erf van [eisers] Voorts menen [gedaagden] dat, omdat hierdoor het zicht niet meer verhinderd kan worden, er ook niets meer aan in de weg staat om de grote benedenramen beweegbaar te doen zijn. [gedaagden] stellen dat hiermee de grondslag onder de vordering van [eisers] inzake de ramen vandaan valt.
3. De rechter zal in deze zaak de vraag dienen te beantwoorden in hoeverre [eisers] een rechtens te respecteren belang hebben om van [gedaagden] in het kader van een voorlopige voorziening te verlangen dat zij de ramen in de woning aan de [straatnaam] 7 vastzetten en de afwatering van de uitbouw op het eigen erf zullen doen plaatsvinden.
4. Daarbij kan worden aangenomen dat [eisers] een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van het gevorderde nu vervanging van het raam in de aan hun perceel grenzende muur recent heeft plaatsgehad en daardoor een wezenlijk andere situatie is ontstaan waarvan, mede met het oog op het naderend zomerseizoen, hinder wordt gevreesd.
5. Uit de parlementaire geschiedenis, de toelichting op de wet en de literatuur kan worden afgeleid dat het bepaalde in artikel 5:51 BW is bedoeld ter voorkoming van zicht op het naburig erf waarbij wel de mogelijkheid blijft bestaan om lichtopeningen in muren te realiseren. Dat het [eisers] als gevolg van verjaring niet meer mogelijk is om bezwaar te maken tegen de doorzichtigheid van het raam in de aan hun perceel grenzende muur van de [straatnaam] 7 doet echter niet af aan het feit dat in het geval van vervanging van het bewuste raam ervan moet worden uitgegaan dat dit niet tot een grotere inbreuk mag leiden dan in de situatie voor de vervanging, temeer nu de ratio van de hier aan de orde zijnde regelingen uit het burenrecht naar het oordeel van de rechter zijn bedoeld ter bescherming van de privacy van eigenaren/bewoners van aan elkaar grenzende bebouwingen. Zulks brengt met zich mee dat [gedaagden]. bij de vervanging van de raampartij in de woning aan de [straatnaam] 7 zorg hadden moeten dragen voor een uitvoering waarbij slechts de bovenlichten te openen waren en niet -zoals thans het geval is- ook de grote benedenramen. De rechter zal daarom de vordering van [eisers] op dit onderdeel toewijzen.
6. Ter zitting hebben [gedaagden]. reeds toegezegd een regenwatergoot- en afvoer te zullen aanbrengen aan de aanbouw van hun woning. De rechter zal daarom de vordering van [eisers] ook op dit onderdeel toewijzen.
7. De rechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen.
Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
8. Gezien het bovenstaande dienen [gedaagden] als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eisers] te worden verwezen, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
1. veroordeelt [gedaagden] de grote, naar binnen slaande onderste ramen van de woning [straatnaam] 7 te [woonplaats] van de scharnieren en de raamsluitingen te ontdoen of te laten ontdoen, en deze ramen met uitsluitend rechtsdraaiende schroeven of met spijkers op zodanige wijze vast te zetten of vast te doen zetten, en om aan [eisers] te tonen dat dat gebeurd is;
2. veroordeelt [gedaagden] een regenwatergoot en -afvoer aan te brengen of te doen aanbrengen aan de uitbouw van hun woning;
3. bepaalt, zo [gedaagden] niet binnen een periode van twee maanden na dagtekening van dit vonnis aan deze veroordeling onder 1 en 2 voldoen, zij aan [eisers] een dwangsom verbeuren groot 500,-- euro voor iedere dag dat zij geheel of ten dele in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen;
4. verbindt aan de aldus onder 3. te verbeuren dwangsommen een maximum van
20.000,-- euro;
5. veroordeelt [gedaagden. in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op 258,18 euro aan verschotten en 703,00 euro aan salaris procureur;
6. verklaart de veroordelingen onder 1, 2 en 3 uitvoerbaar bij voorraad;
7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2002.