De kantonrechter heeft sterk de indruk dat [gedaagde] deze passage zelf aan het verpleegkundig dossier heeft toegevoegd, teneinde aan haar eventuele aansprakelijkheid voor de ontstane schade te ontkomen. Vorenbedoelde passage wijkt namelijk sterk af van de tekst ervoor en erna en bevat de nodige taalfouten, die in de rest van het stuk niet voorkomen. De passage past in feite niet bij de rest van het verhaal dat te lezen is op het overgelegde gedeelte van het verpleegkundig dossier. De kantonrechter zal bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] dan ook geen waarde toekennen aan de door haar aangehaalde passage uit haar verpleegkundig dossier.
4.2. Vervolgens komt de vraag aan de orde of [gedaagde] jegens GGZ aansprakelijk is voor het schadeveroorzakende brandje. GGZ heeft de aansprakelijkheid van [gedaagde] gegrond op artikel 6:166 BW, handelende over de onrechtmatige daad in groepsverband. Dit artikel bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
4.3. Uit de stukken, in het bijzonder de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde], leidt de kantonrechter af dat het ging om twee elkaar opvolgende brandjes, waarbij vast staat dat [gedaagde] bij het eerste brandje betrokken was, samen met twee vriendinnen. Voorts staat vast dat in ieder geval de twee vriendinnen van [gedaagde] bij het tweede brandje betrokken waren. Niet gebleken is dat er een relevante onderbreking qua tijd tussen de twee afzonderlijke brandjes heeft gezeten.
4.4. [gedaagde] heeft ontkend dat zij bij het tweede, schadeveroorzakende, brandje was betrokken. De kantonrechter zal echter aan dit verweer voorbijgaan, nu [gedaagde] gezien het geringe tijdsverloop tussen de twee brandjes en haar vaststaande betrokkenheid bij in ieder geval het eerste brandje, heeft te gelden als lid van een groep wier gedragingen een ontwikkeling in gang hebben gezet die tot de schade aan de eigendommen van GGZ hebben geleid en die het - overigens door GGZ betwiste - terugtreden van [gedaagde] niet meer heeft kunnen afremmen. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 6:166 BW kan [gedaagde] in zo'n geval ook voor de uit de tweede brandstichting voortvloeiende schade aansprakelijk worden gehouden.
Dit brengt met zich mee dat de gevorderde hoofdsom, omvattende een schadebedrag van ƒ 735,00, kan worden toegewezen.
4.5. De gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn door [gedaagde] niet zelfstandig betwist, zodat deze bedragen als zijnde onweersproken voor toewijzing in aanmerking komen.
4.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4.7. In verband met de invoering van de euro als wettig betaalmiddel met ingang van 1 januari 2002 zal bij de hiernavolgende beslissing worden uitgegaan van bedragen vermeld in euro's.