ECLI:NL:RBLEE:2002:AD9654

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
48392 HAZA 01-0738
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.T. Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot naleving van vergunningvoorschriften ingevolge de Wet milieubeheer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, hebben eisers, een veehouderijbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die eveneens een veehouderijbedrijf exploiteert. De eisers vorderen dat gedaagde wordt veroordeeld om de voorschriften van de aan hem verleende revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer na te leven. De zaak is aanhangig gemaakt op 3 september 2001 en is behandeld in een versneld regime. Tijdens de procedure zijn verschillende processtukken gewisseld, waaronder een conclusie van eis en een conclusie van antwoord. De rechtbank heeft op 31 oktober 2001 een comparitie van partijen gelast, die op 13 december 2001 heeft plaatsgevonden.

Eisers stellen dat gedaagde zich niet houdt aan de voorschriften van de revisievergunning, met name die betreffende geluidsoverlast. Gedaagde heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde zich structureel niet aan de voorschriften houdt. De rapportage van de Natuurkundewinkel, die door eisers is ingediend, bevatte niet voldoende objectieve gegevens om de overtredingen te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat incidentele overtredingen niet automatisch leiden tot een onrechtmatige daad volgens artikel 6:162 BW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan door rechter mr. A.T. Vos en openbaar uitgesproken op 27 februari 2002.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector handelsrecht
Uitspraak: 27 februari 2002
Zaak-/Rolnummer: 48392 HAZA 01-0738 (VR)
VONNIS IN VERSNELD REGIME
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur: mr. W. Sleijfer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. A.H. Lanting,
advocaat: mr. A.M. van Dusseldorp te Apeldoorn.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 3 september 2001 in het versneld regime aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
* conclusie van eis van de zijde van eisers (in het vervolg: [eisers]);
* conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: [gedaagde]).
Bij vonnis van 31 oktober 2001 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze heeft vervolgens plaatsgevonden op 13 december 2001, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd. De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
De vordering van [eisers] strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen de voorschriften van de aan hem verleende vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van 6 februari 2001 onverkort en volledig na te leven en zich te onthouden van elke schending daarvan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 2.500,00 voor elke overtreding van bedoelde voorschriften, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd en geconcludeerd [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1. [eisers] is woonachtig in de boerderij aan de [adres eisers] te [woonplaats], alwaar - in maatschapsverband - een veehouderijbedrijf wordt geëxploiteerd.
2.2. Aan de overzijde van de boerderij van [eisers] exploiteert [gedaagde] aan de [adres gedaagde] een loon- en veehouderijbedrijf.
2.3. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim hebben bij besluit van 6 juli 1999 ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] een zogenaamde oprichtingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer aan [gedaagde] verleend.
2.4. Op verzoek van [gedaagde] hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim hem bij besluit van 6 februari 2001 een zogenaamde revisievergunning verleend ingevolge de Wet milieubeheer, waarbij de ingevolge de hiervoor bedoelde oprichtingsvergunning gestelde geluidsvoorschriften zijn versoepeld.
2.6. [eisers] heeft bij brief van 7 maart 2001, aangevuld bij brief van 10 april 2001 tegen het hiervoor bedoelde besluit van 6 februari 2001 beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op dit beroep is nog niet beslist.
Het geschil en de beoordeling daarvan
3. [eisers] heeft aangevoerd dat [gedaagde] zich niet houdt aan de in de revisievergunning van 6 februari 2001 verbonden voorschriften, met name die betreffende de wering van geluid. [eisers] verwijst daarbij naar een in zijn opdracht tot stand gekomen rapportage van de Natuurkundewinkel van de Rijksuniversiteit te Groningen van 26 juni 2001. In de periode van 23 mei tot en met 20 juni 2001 zijn er door de Natuurkundewinkel meer dan 40 overtredingen van de vergunningvoorschriften geconstateerd, aldus [eisers]. Door het frequent overtreden van deze voorschriften handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens [eisers]. De vordering van [eisers] strekt ertoe, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zich aan de voorschriften van de revisievergunning van 6 februari 2001 te houden.
4. Het verweer van [gedaagde] komt er kort gezegd op neer, dat [gedaagde] betwist dat hij zich niet houdt aan de voorschriften van de revisievergunning van 6 februari 2001. [gedaagde] betwist de juistheid van de rapportage van de Natuurkundewinkel. Volgens [gedaagde] heeft de gemeente Boarnsterhim - die regelmatig komt controleren - nimmer een overtreding geconstateerd. Indien [gedaagde] de voorschriften al zou overtreden, heeft [gedaagde] daarmee nog geen onrechtmatige daad jegens [eisers] gepleegd. Overschrijdingen zouden volgens [gedaagde] verschoonbaar kunnen zijn, met name wanneer er sprake is van incidentele gevallen.
Volgens [gedaagde] ligt een civielrechtelijke procedure zoals de onderhavige ook niet voor de hand; het ligt meer op de weg van de gemeente Boarnsterhim om handhavend op te treden.
Ten slotte heeft [gedaagde] zich beroepen op de redelijkheid en billijkheid in combinatie met misbruik van recht door [eisers].
5. De rechtbank stelt voorop dat een enkele incidentele overtreding van artikel 2.1. en 2.2. van de voorschriften, behorend bij de revisievergunning van 6 februari 2001 - welke artikelen zien op het equivalente geluidsniveau en de hoogste waarden van het geluidsniveau - op zich niet dadelijk als een onrechtmatige daad kan worden beschouwd in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Immers een dergelijke incidentele overtreding kan gemakkelijk - en zonder dat de overtreder zich daarvan bewust is - worden gemaakt, vaak ook per ongeluk. Dit is alleen anders wanneer dergelijke overtredingen niet meer incidenteel zijn, maar blijvend of zeer regelmatig optreden. Daarvan is uit de rapportage van de Natuurkundewinkel niet gebleken, wat er verder ook van die rapportage zij. Immers, in het rapport van de Natuurkundewinkel worden wel een aantal overschrijdingen ter zake van geluidssterkte geconstateerd, maar deze constateringen zijn grotendeels niet op objectief toetsbare wijze tot stand gekomen. De apparatuur werd in een aantal gevallen bediend door of vanwege eisers zelf. Daar waar dr. Van der Pol - de desbetreffende onderzoeker en opsteller van de rapportage - zelf tijdens het functioneren van de apparatuur aanwezig is geweest, betreft het waarnemingen van een partijdeskundige, die thans niet door andere deskundigen op juistheid kunnen worden getoetst. De door de partijdeskundige zelf gedane constateringen hebben daarbij nog maar betrekking op enkele korte periodes, te weten op de data 21/22 mei, 22 mei, 16 juni, 19 juni, 20 juni en 25 juni 2001. In een aantal van deze dagen is ook nog sprake van incidentele bezigheden als mestpompen, graafwerkzaamheden en het aanleggen van een weg (oprit). De wegwerkzaamheden zijn volstrekt als incidenteel te beschouwen. Ten aanzien van de mestwerkzaamheden is ter comparitie door [gedaagde] verklaard dat deze plaatsvinden ten behoeve van zijn broer en dat deze een volgend jaar niet behoeven te worden herhaald.
6. Met betrekking tot de overtredingen van de bepalingen 2.3 (verbod nachtelijk gebruik noordelijke inrit) en 2.11. (de rijsnelheid binnen de inrichting maximaal 10 kilometer per uur en verplaatsing hakselaar op terrein slechts in de stand laag vermogen) betreft het handelingen die gemakkelijk door [gedaagde] zijn te vermijden. Maar ook hier geldt dat een enkele overtreding niet dadelijk een onrechtmatige daad oplevert in de zin van artikel 6:162 BW.
Ten aanzien van de rijsnelheid meldt de rapportage van de Natuurkundewinkel niet op overtuigende wijze van overtredingen.
Ten aanzien van de vraag of de hakselaar zich op laag vermogen verplaatst, heeft de partijdeskundige ter comparitie verklaard, dat het hoog vermogen op de geluidsband herkenbaar is aan een gierend geluid, maar door [gedaagde] is terecht opgemerkt dat de geluidsband niet verifieert of dat geluid binnen of buiten de inrichting wordt geproduceerd.
Met betrekking tot het verboden gebruik van de noordelijke inrit gedurende de nachtperiode vermeldt de rapportage enkele overtredingen die door de partijdeskundige zelf zijn geconstateerd. Ter comparitie heeft [gedaagde] echter verklaard dat dit inderdaad enkele keren is voorgekomen toen de voertuigen uit noordelijke richting aankwamen. Hij meende aldus minder overlast aan eisers toe te brengen, maar heeft verklaard dat hij in de toekomst gedurende de nachtelijke periode alleen nog gebruik zal maken van de zuidelijke inrit.
7. Gezien al het bovenstaande is er op dit moment onvoldoende aanleiding voor een veroordeling van [gedaagde]. Ten aanzien van alle genoemde overtredingen is niet komen vast te staan, dat zij thans van een zodanig structurele aard zijn dat zij een onrechtmatigheid op grond van artikel 6:162 BW opleveren. Bovendien, voor zover de overtredingen al mochten komen vast te staan, zijn daarvan zo weinig in aantal geconstateerd dat geen plaats is voor een rechterlijk verbod met dwangsom.
8. [eisers] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
BESLISSING
De rechtbank
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op 181,51 euro aan verschotten en 780,50 euro aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. A.T. Vos en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 27 februari 2002.
fn 82