ECLI:NL:RBLEE:2002:AD8781

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/197 WET
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van notaris en rechtsmiddelen tegen vestigingsplaats

In deze zaak hebben twee gevestigde notarissen bezwaar gemaakt tegen de benoeming van mr. X tot notaris met als vestigingsplaats Heerenveen. De rechtbank Leeuwarden heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat het koninklijk besluit van 2 november 2000, dat de benoeming van mr. X regelt, een besluit is in de zin van artikel 3, lid 1 van de Wet op het Notarisambt (Wna). Volgens de rechtbank staat er geen beroep open tegen dit benoemingsbesluit, zoals bepaald in artikel 8:4, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het aangeven van de vestigingsplaats onderdeel uitmaakt van de benoeming zelf en dat de eisers niet kunnen volhouden dat het besluit gesplitst moet worden in een appellabel en een niet-appellabel deel. De rechtbank wijst erop dat de wetgever met de Wna heeft gebroken met het oude standplaatsenstelsel en dat er geen rechtsmiddelen openstaan tegen de benoeming van een notaris, inclusief de vestigingsplaats. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van de eisers ongegrond is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2002.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 01/197 WET
Inzake het geding tussen
mrs. [name eisers], beiden gevestigd te Heerenveen,
eisers,
gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen,
en
de Kroon, zetelend te Den Haag,
verweerder, vertegenwoordigd door de minister van Justitie,
gemachtigde: mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te Den Haag.
Procesverloop
Bij koninklijk besluit van 2 november 2000 is mr. [naam betrokkene] (hierna [betrokkene] te noemen) met ingang van de datum van beëdiging benoemd tot notaris binnen het arrondissement Leeuwarden met als vestigingsplaats de gemeente Heerenveen.
Eisers hebben tegen dit besluit op 8 november 2000 een bezwaarschrift ingediend bij de minister van Justitie. Tevens is de president van de rechtbank verzocht om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 21 december 2000 (reg.nr. 00/1144 WET) heeft de president dat verzoek toegewezen en het koninklijk besluit geschorst, voor zover daarbij als vestigingsplaats de gemeente Heerenveen is aangewezen, tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift van eisers.
Bij koninklijk besluit van 21 februari 2001 heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers op 1 maart 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van dezelfde datum is de president verzocht om hangende het bezwaarschrift een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 27 april 2001 (reg.nr. 01/196 WET) is het verzoek afgewezen.
Bij brief van 23 mei 2001 heeft verweerder er mee ingestemd dat de rechtbank in de beroepsprocedure gebruik maakt van de stukken die in het kader van de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn ingezonden, zij het dat de stukken die onder toepassing van art. 8:29 Awb zijn overgelegd onder hetzelfde voorbehoud aan de rechtbank ter beschikking worden gesteld. Bij schrijven van 12 juni 2001 zijn door verweerder nog nadere stukken overgelegd, waarbij wederom een beroep is gedaan op art. 8:29 Awb.
Met toepassing van art. 8:12 Awb heeft de rechtbank mr. E.M. Visser, rechter in de rechtbank, tot rechter-commissaris benoemd en haar opgedragen een beslissing te nemen op het verzoek van verweerder. De rechter-commissaris heeft bij brief van 10 oktober 2001 beslist dat slechts van een aantal passages uit voormelde stukken beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De motivering van deze beslissing is bij afzonderlijke beslissing gegeven en aan deze uitspraak gehecht. Eisers en [betrokkene] hebben de rechtbank op grond van het bepaalde in art. 8:29 lid 5 Awb toestemming gegeven mede op grondslag van de stukken, waarvan beperkte kennisneming gerechtvaardigd is geacht, uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 26 oktober 2001. Van eisers is [eiser 1] in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Verweerder is bij gemachtigde verschenen. Tevens is verschenen mr. V.A. Dalmijn, werkzaam bij het ministerie van Justitie. Voor [betrokkene], die als derde belanghebbende aan het geding deelneemt, is verschenen haar gemachtigde mr. P. Tuinman, advocaat te Leeuwarden.
Motivering
Voor de voor het onderhavige beroep relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen in de uitspraken van 21 december 2000 en 27 april 2001 onder "feiten" is vermeld.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers tegen het koninklijk besluit van 2 november 2000 inzake de benoeming van [betrokkene] tot notaris met als vestigingsplaats de gemeente Heerenveen, niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de sedert 1 oktober 1999 geldende Wet op het notarisambt (Wna) voor wat betreft de beroepsmogelijkheid tegen de aan te wijzen vestigingsplaats een wijziging beoogt ten opzichte van de voordien geldende wet. Het eerste lid van art. 3 Wna bepaalt dat de notaris als zodanig bij koninklijk besluit wordt benoemd en dat de plaats van vestiging in het besluit wordt aangegeven. Met vervanging van de in de oude wet opgenomen term "standplaats" door "plaats van vestiging" heeft de wetgever aangegeven dat laatstgenoemde term beter past bij een vrijer gestructureerd notariaat. Het benoemingsbesluit kent voorts twee onlosmakelijk verbonden elementen, namelijk de benoeming tot notaris enerzijds en de daaraan gekoppelde aanwijzing van de vestigingsplaats anderzijds. Tegen het gehele besluit staan dan ook, gelet op art. 8:4 lid 1 aanhef en sub d Awb, geen rechtsmiddelen open. Benoeming van een notaris is niet mogelijk zonder tevens de plaats van vestiging aan te geven. Verweerder concludeert dat het bezwaar tegen de aangegeven plaats van vestiging slechts kan worden opgevat als bezwaar tegen de benoeming en derhalve niet-ontvankelijk is. Gelet hierop dient toetsing van de inhoudelijke bezwaren van verzoekers achterwege te blijven.
Namens eisers is aangevoerd dat onder de oude wet beroep open tegen openstelling van een standplaats. Het was dan vanzelfsprekend dat er geen beroep meer openstond tegen een daarop volgend besluit waarbij de standplaats werd toegekend aan een bepaalde notaris. Dat het oude standplaatsensysteem nu is vervallen betekent niet dat de beroepsmogelijkheid tegen het daarvoor in de plaats gekomen besluit waarin (ook) een vestigingsplaats wordt aangegeven, is vervallen. In essentie is het nieuwe besluit voor wat de vestiging betreft net als het oude standplaatsenbesluit een besluit tot het vrijgeven van een nieuwe vestigingsplaats. De nieuwe wet vormt dus geen breuk met het verleden. Voorts geldt in het bestuursrecht de regel dat als ten aanzien van de rechtsbescherming in de specifieke wet geen regeling is getroffen, de Awb van toepassing is. Als de wetgever in de Wna geen rechtsbescherming tegen de benoeming had gewild, had hij daaraan expliciet aandacht moeten besteden. Ten slotte is opgemerkt dat als gevolg van de uitleg die verweerder aan art. 3 Wna geeft een niet te verklaren verschil in rechtsbescherming ontstaat tussen enerzijds een besluit inzake het aangeven van een vestigingsplaats op grond van art. 3 Wna en anderzijds tegen een besluit inzake de wijziging van een vestigingsplaats op grond van art. 10 Wna.
Namens [betrokkene] is aangevoerd dat vervanging van het woord "aangewezen" door het woord "aangegeven" in art. 3 Wna wel degelijk aangeeft dat verweerder geen zelfstandige aanwijzingsbevoegdheid meer toekomt als het gaat om de plaats waar de nieuwe notaris kantoor zal houden. Uitdrukkelijk wordt in art. 3 Wna bepaald dat de notaris wordt benoemd. Uit de Awb blijkt dat tegen benoemingsbesluiten geen rechtsmiddelen openstaan. Uit het feit dat de Staatssecretaris geen enkele reden heeft gezien om naburige notarissen inzage te geven in het ondernemingsplan van de nieuwe notaris, moet worden afgeleid dat uitdrukkelijk afstand is gedaan van rechtsbescherming ten behoeve van de zittende notarissen. Het ondernemingsplan is immers het enige benoemingsvereiste dat ruimte laat voor beoordeling door derden. De overige vereisten (opleiding, stage, nationaliteit) laten geen ruimte voor verdere beoordeling.
Beoordeeld dient te worden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Tegen besluiten in de zin van art. 1:3 Awb kunnen de rechtsmiddelen bezwaar en (administratief) beroep worden aangewend.
In art. 8:4 aanhef en onder d Awb is bepaald dat geen (bezwaar kan worden gemaakt en) beroep kan worden ingesteld tegen een besluit tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in art. 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden
In art. 3 lid 1 Wna is bepaald dat de notaris als zodanig wordt benoemd bij koninklijk besluit en dat in dat besluit de plaats van vestiging wordt aangegeven.
De rechtbank stelt vast dat het koninklijk besluit van 2 november 2000 een besluit betreft in de zin van art. 3 lid 1 Wna. Tegen een dergelijk benoemingsbesluit staat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het bepaalde in art. 8:4 aanhef en onder d Awb, geen beroep open.
Eisers zijn evenwel van mening -kort gezegd- dat het primaire besluit dient te worden gesplitst in een appellabel en niet-appellabel deelbesluit. Het niet-appellabele deelbesluit betreft de benoeming van [betrokkene] met ingang van de datum van beëdiging tot notaris en het appellabele deelbesluit betreft het aangeven van de gemeente Heerenveen als de plaats van vestiging. De rechtbank kan eisers in deze stelling echter niet volgen. De door eisers voorgestane constructie waarbij in feite voor een deel van het benoemingsbesluit een bezwaar- en beroepsmogelijkheid wordt ingelezen is onmiskenbaar in strijd met de tekst van art. 3 lid 1 Wna. Uit die tekst volgt dat het aangeven van de plaats van vestiging onderdeel uitmaakt van de benoeming als zodanig. Ook in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wna is voor de door eisers voorgestane constructie geen steun te vinden. Het standpunt van eisers leidt er voorts toe dat na eventuele rechterlijke vernietiging van het appellabele deelbesluit sprake is van een koninklijk besluit met daarin uitsluitend vermeld de benoeming per datum beëdiging De rechtbank acht dit in strijd met de systematiek van de Wna op grond waarvan de vermelding van de plaats van vestiging en de benoeming van de notaris onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
De stelling van eisers dat het door verweerder ingenomen standpunt leidt tot een niet te rechtvaardigen wijziging in rechtsbescherming in vergelijking met de tot 1 oktober 1999 geldende Wet op het Notarisambt 1842 (Wna-oud) kan -nog daargelaten of en zo ja, welke, betekenis aan die constatering in het onderhavige geding zou dienen te worden toegekend- evenmin worden gevolgd. In dat verband stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat de wetgever met het oog op de bevordering van de vrije marktwerking in het notariaat in de Wna, met het standplaatsenstelsel zoals dat onder de Wna-oud gold, in de Wna heeft gebroken: de kandidaat-notaris die door overlegging van bepaalde stukken kan aantonen dat hij aan de wettelijke voorwaarden voor benoeming voldoet en daarbij een ondernemingsplan kan overleggen, wordt in de door hem gekozen plaats van vestiging benoemd, tenzij gegronde redenen bestaan voor de vrees dat hij zal handelen in strijd met de voor het notarisambt geldende regels of uit andere hoofde de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden. Onder de Wna-oud werd door de Minister van Justitie een standplaats opengesteld. Die openstelling was een beslissing die echter niet samenhing met een concrete benoeming en stond daarmee los van de beoordeling of een bepaalde kandidaat-notaris aan de vereisten van een benoeming voldeed. De toepasselijke wetgeving is derhalve op een voor het onderhavige geding van belang zijnd aspect, wezenlijk veranderd. Voorts stond ook onder de oude Wna geen bezwaar en beroep open tegen enig deel van het benoemingsbesluit, derhalve ook niet tegen dat deel waarin de standplaats werd aangewezen. Van enige wijziging in rechtsbescherming is -anders dan eisers kennelijk menen- in dat opzicht dan ook geen sprake. Alleen de beslissing van de Minister van Justitie waarbij de vraag over het openstellen van een standplaats werd beantwoord, was voor bezwaar en beroep vatbaar.
De verwijzing van eisers naar het bepaalde in art. 10 Wna dat, in de visie van eisers bij wijziging van de plaats van vestiging van de notaris, wel rechtsbescherming biedt, snijdt geen hout nu het benoemingsbesluit van de Kroon op grond van art. 3 Wna een wezenlijk ander karakter heeft dan de beschikking van de Minister van Justitie inzake wijziging van de plaats van vestiging. Bovendien is de rechtbank -gegeven de systematiek van de Wna- er niet op voorhand van overtuigd dat tegen een positieve beschikking op grond van dat artikel door derden rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Maar zelfs indien het standpunt van eisers juist zou zijn dan nog kan dit verschil in rechtsbescherming niet afdoen aan het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank dat is gebaseerd op -zoals vermeld- de duidelijke bewoordingen van art. 3 Wna en de afschaffing van het standplaatsenstelsel.
Nu op grond van het bepaalde in art. 8:4 aanhef en onder d Awb tegen het koninklijk besluit van 2 november 2000 inzake de benoeming van [betrokkene] tot notaris met als plaats van vestiging Heerenveen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaarschrift van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Gelet op het voorgaande dient het beroep van eisers ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mrs. C.M. Telman en E. de Witt, rechters, en door voornoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2002 in tegenwoordigheid van mr. B. M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
In afschrift verzonden op: 1 februari 2002