ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[namen verzoekers], verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland, verweerder,
gemachtigde: R.E. Dommerholt, stafmedewerker bij verweerders gemeente.
Bij fax van 20 december 2001 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van zijn besluit betreffende de toepassing van art. 2.7.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Verzoekers hebben zich bij brief van gelijke datum tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 27 december 2001. Van verzoekers is verschenen [verzoeker sub 1]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. De president tekent daarbij aan dat door [verzoeker sub 1] ter zitting is meegedeeld dat het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift, waarvan een kopie aan verweerder is gezonden, tevens dient te worden beschouwd als bezwaarschrift tegen het besluit van 20 december 2001.Voorts is voldoende aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn eigenaar van een Vuurwerkgroothandel [naam en adres bedrijf]. Deze vuurwerkgroothandel, waaronder een vuurwerkopslag, bevindt zich op het bedrijventerrein Lemsterhoek. Bij besluit van 6 november 2001 is door verweerder aan verzoekers vergunning verleend voor de verkoop van vuurwerk aan particulieren vanuit het pand met voormeld adres.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder intrekking van een besluit van 5 december 2001, besloten dat het bezigen van vuurwerk van 28 december 2001 tot en met 31 december 2001 tot 22.00 uur in de straten Plattedijk, Suderseewei tussen de Schuttingssteeg en het Prinses Margrietkanaal, Kadijk, Ossekamp, Uitheijing, Klaaskamp en Schardijk te Lemmer, een en ander overeenkomstig een bij dat besluit behorende kaart, is verboden.
Verzoekers kunnen zich, blijkens het door hen ingediende verzoekschrift, niet met dat besluit verenigen, voor zover dat besluit ziet op het verbod om vuurwerk te bezigen op 31 december 2001 van 10.00 uur tot 22.00 uur. Verzoekers wensen op die dag ten behoeve van hun klanten demonstraties te geven van diverse soorten siervuurwerk. Zij hebben verder gesteld dat hun bedrijf voldoet aan de veiligheidsafstanden en aan alle veiligheidseisen en dat het bedrijf de openbare orde niet meer zal verstoren dan de andere verkooppunten in Lemmer, waarvoor het verbod niet geldt.
Verweerder heeft aangevoerd dat door verschillende bewoners en eigenaars van het industrieterrein de afgelopen jaren serieuze protesten zijn geuit tegen de verkoop van vuurwerk vanuit het pand [adres bedrijf] en dat dit geleid heeft tot een zeer gespannen sfeer tussen die personen en (het bedrijf van) verzoekers. Daarnaast kunnen groepen jongeren -mede gelet op die gespannen sfeer- voor problemen zorgen in het kader van de openbare orde. Verweerder acht zich in de noodzaak van het instellen van een afsteekverbod gesterkt door de in diverse advertenties door verzoekers aangekondigde demonstaties van siervuurwerk bij hun verkooppunt op 31 december 2001.
De president overweegt als volgt.
Ingevolge art. 2.7.3 lid 1 APV is het verboden vuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
In het Vuurwerkbesluit Wet Milieubeheer (Besluit van 4 februari 1993, Stbl. 215, laatstelijk gewijzigd bij het Besluit van 3 april 1998, Stbl. 222) is onder meer bepaald dat het verboden is vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 2.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van vuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Art. 2.7.3 APV geeft verweerder de bevoegdheid om op grond van de in dat artikel vermelde belangen ook op oudejaarsdag het bezigen van vuurwerk op de daartoe aangewezen plaatsen te verbieden.
Verweerder heeft in het onderhavige geval van die bevoegdheid gebruik gemaakt en het afsteken van vuurwerk in een gebied in de directe nabijheid van het bedrijf van verzoekers verboden. De president is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voorshands van oordeel dat dat besluit in rechte stand kan houden.
De president overweegt daartoe dat, in het belang van de voorkoming van gevaar, het afsteken van vuurwerk in de directe omgeving van een grootschalige vuurwerkopslagplaats, als waarvan in het geval van het bedrijf van verzoekers sprake is, -ook indien die opslag voldoet aan de wettelijke eisen- zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Daarbij kan het als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat de verkoop van vuurwerk leidt tot het afsteken van een deel daarvan in de nabijheid van dat verkooppunt. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat verzoekers publiekelijk te kennen hebben gegeven op 31 december vuurwerkdemonstraties te willen geven -hetgeen het risico van bezigen van vuurwerk in de nabijheid van het bedrijf van verzoekers alleen maar zal vergroten- is de president van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot een afsteekverbod heeft kunnen komen. Hieraan kan niet afdoen dat, zoals door [verzoeker sub 1] is gesteld, op oudejaarsdag hooguit nog maar een kwart van de vuurwerkopslag in gebruik is. Immers ook in dat geval is er nog steeds sprake van de opslag van een aanzienlijke voorraad vuurwerk. De door verzoekers gemaakte vergelijking met andere verkooppunten van vuurwerk in Lemmer waar geen afsteekverbod van kracht is, gaat evenmin op nu bij die verkooppunten, in tegenstelling tot het bedrijf van verzoekers, geen sprake is van grootschalige opslag van vuurwerk. Voorts is op grond van de stukken genoegzaam gebleken van een gespannen sfeer tussen de eigenaars/gebruikers van de omliggende bedrijven -waaronder een verkooppunt van brandstoffen- en verzoekers. Die gespannen sfeer, alsmede de aanzuigende werking van de voorgenomen vuurwerkdemonstraties op het daarin geïnteresseerde publiek, maakt dat verweerder in het belang van de voorkoming van overlast evenzeer in redelijkheid van het onderhavige verbod gebruik heeft kunnen maken.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de volgende beslissing.
De president van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 27 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Molenaar als griffier.
w.g. M.R. Molenaar
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Afschrift verzonden op: 27 december 2001