ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoekster], handelend onder de naam Koffiehuis [naam koffiehuis], gevestigd te Franeker, verzoekster,
gemachtigde: mr. G.B. Honders, advocaat te Amsterdam,
de burgemeester van Franekeradeel, verweerder,
gemachtigde: I. van der Meer, werkzaam in dienst van de gemeente Franekeradeel.
Bij brief van 30 oktober 2001 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van zijn besluit betreffende tijdelijke sluiting van Koffiehuis [naam koffiehuis] op grond van art. 13b lid 1 van de Opiumwet en intrekking van het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank op grond van de Drank- en Horecaverordening Franekeradeel.
Namens verzoekster is tegen dit besluit op 15 november 2001 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeksters gemachtigde zich bij brief van 15 november 2001 tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 23 november 2001. Verzoekster is in persoon verschenen samen met haar echtgenoot de heer [naam echtgenoot], bijgestaan door voormelde gemachtigde. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoekster exploiteert een koffiehuis aan het [adres koffiehuis]. Naar aanleiding van controles op grond van de Opiumwet op 17 mei 2001, 14 juni 2001 en 20 september 2001 heeft verweerder verzoekster bij brief van 16 oktober 2001 in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van het koffiehuis voor een periode van zes maanden. Hiertoe is aangevoerd dat driemaal een handelsvoorraad softdrugs is aangetroffen en dat de gemeente Franekeradeel geen gedoogbeleid aangaande de verkoop of het aanwezig zijn van softdrugs in voor publiek toegankelijke gelegenheden voert.
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft verweerder besloten dat Koffiehuis [naam koffiehuis] vanaf 15 november 2001 tot 15 mei 2002 voor het publiek gesloten dient te worden. Daarnaast is met ingang van dezelfde datum verzoeksters verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank ingetrokken.
Namens verzoekster is tegen dit besluit bezwaar aangetekend en aan de president van de rechtbank is gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De president overweegt het volgende.
Op grond van art. 13b lid 1 van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang indien in voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in art. 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hashish en wiet zijn middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet.
De president is van oordeel dat de bevoegdheid van verweerder om op te treden op grond van art. 13b Opiumwet voldoende vaststaat. Op grond van de door de politie opgemaakte processen-verbaal is voldoende aannemelijk dat op de voormelde data hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen die kunnen worden aangemerkt als handelsvoorraad. De aangetroffen hoeveelheden overstijgen ruim hetgeen redelijkerwijs nog als gebruikershoeveelheid kan worden aangemerkt. Bovendien blijkt uit de gedingstukken dat deze hoeveelheden verpakt waren in kleine zakjes in een klaarhangende tas, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat deze drugs bestemd waren voor de verkoop.
Aan het argument van verzoekster dat niet bewezen is dat ook door haar of onder haar verantwoordelijkheid softdrugs worden verhandeld, gaat de president voorbij. Art. 13b Opiumwet vereist immers niet dat een dergelijk causaal verband aannemelijk wordt gemaakt, maar enkel dat er een hoeveelheid drugs wordt aangetroffen waarvan met recht kan worden gezegd dat het een handelsvoorraad betreft.
Vervolgens dient de wijze waarop verweerder gebruik gemaakt heeft van zijn bevoegdheid te worden getoetst. De op grond van art. 13b Opiumwet aan de burgemeester toegekende bestuursdwangbevoegdheid is discretionair van aard. Dit betekent dat het gebruikmaken hiervan dient te geschieden aan de hand van een beleid waarbij de burgemeester invulling geeft aan die bevoegdheid. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt, dat een nul-optie beleid aanvaardbaar is, mits tenminste wordt gemotiveerd waarom dit beleid in de gegeven plaatselijke omstandigheden redelijk en wenselijk is (Zie AbRS 22 mei 1997, AB 1997, 299 en AbRS 15 januari 2001, AB 2001, 55). Namens verweerder is aangegeven dat er geen op schrift gesteld beleid is, hetgeen ter zitting is bevestigd. Verweerder acht het algemene in de Opiumwet opgenomen verbod om te handelen in softdrugs voldoende om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting over te gaan.
Evenmin beschikt verweerder over beleidsregels op grond waarvan de duur van de sluiting wordt bepaald, mede in relatie tot de ernst van de overtreding. Ter zitting is aangegeven dat informatie is ingewonnen bij het Openbaar Ministerie en de gemeente Leeuwarden, en dat uit die informatie naar voren is gekomen dat een sluiting van zes maanden in een geval als dat van Koffiehuis [naam koffiehuis] gebruikelijk is. De president acht dit echter onvoldoende, nu niet is gebleken dat verweerder het beleid van andere instanties heeft overgenomen en ook geen inzicht heeft kunnen geven in de motivering waarom in dit geval de getroffen maatregel als proportioneel kan worden aangemerkt.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de president tot de slotsom gekomen dat het bezwaar gegrond zal moeten worden verklaard. Het bestreden besluit zal daarom worden geschorst op na te melden wijze. Verweerder zal worden gelast het griffierecht (ƒ 450,=) en de proceskosten (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; waarde per punt ƒ 710,=; gewicht van de zaak: gemiddeld) aan verzoekster te vergoeden. De overige argumenten van verzoekster behoeven geen bespreking. De president ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding de intrekking van het verlof tot het verstrekken van alcoholvrije drank op grond van de Drank- en Horecaverordening van de schorsing uit te sluiten.
De president van de rechtbank:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de president op dat verzoek heeft beslist;
- verstaat dat de gemeente Franekeradeel het griffierecht van ƒ 450,= aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van ƒ 1.420,=, aan verzoekster te vergoeden door de gemeente Franekeradeel;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 23 november 2001 in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 23 november 2001