Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 17/080085-01
Ad informandum gevoegd parketnummer 17/080085-01
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 5 juli 2001.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De verdachte moet van het onder 5 telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
Door de raadsman is aangevoerd dat de waarneming door middel van camera's, zoals in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, een stelselmatige observatie is die niet valt onder de werking van artikel 2 Politiewet 1993 en de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve is een specifieke wettelijke basis vereist, waarin niet is voorzien. Volgens de raadsman is er sprake van een onrechtmatige wijze van opsporen, die moet leiden tot uitsluiting van hetgeen daar direct uit is voortgevloeid. Indien de rechtbank van oordeel is dat de opsporingsmethode wel een wettelijke basis heeft, dan is de raadsman van mening dat de gebruikte opsporingsmethode niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, hetgeen eveneens tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
De rechtbank is van oordeel dat de gebruikte opsporingsmethode een basis vindt in de wettelijke voorschriften van artikel 2 Politiewet 1993 en de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering en derhalve niet onrechtmatig is. De beelden werden slechts geregistreerd en na korte tijd automatisch gewist. Alleen in het geval van een incident werden de beelden, met waarborgen omkleed, bekeken. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen sprake van stelselmatige observatie. Voorts werd door de politie niet een specifieke persoon geobserveerd. Artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering is derhalve niet van toepassing, nu dit artikel ziet op de stelselmatige observatie van een specifieke, verdachte persoon.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Naar aanleiding van de aangiften van zedenmisdrijven is de politie begonnen met extra surveillance in de wijk Westeinde door agenten gekleed in burger. Na de verkrachting op 11 november 2000, waarbij - naar later bleek - verdachte niet was betrokken, is er aanvankelijk één camera geplaatst. Pas later zijn er meerdere camera's geplaatst. Alle camera's waren gericht op de openbare weg. De beelden werden bekeken op de wijze als hierboven is omschreven. Ten slotte beoordeelde de officier van justitie om de week of de plaatsing van de camera's nog moest worden gehandhaafd.
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 24 februari 2001 te Leeuwarden, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
dulden van een ontuchtige handeling, bestaande hieruit dat verdachte met beide handen in de onderbroek van die [slachtoffer 1] is gegaan en heeft hij de blote vagina van die [slachtoffer 1] betast en bestaande dat geweld hieruit dat verdachte die [slachtoffer 1] bij haar jas heeft beetgepakt en die [slachtoffer 1] van achteren heeft vastgepakt;
2. primair
hij op 24 februari 2001 te Leeuwarden, door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
dulden van een ontuchtige handeling, bestaande hieruit dat verdachte met beide handen in de onderbroek van die [slachtoffer 2] is gegaan en de blote vagina van die [slachtoffer 2] heeft betast en bestaande dat geweld hieruit dat verdachte die [slachtoffer 2] bij haar jas heeft beetgepakt en dat verdachte die [slachtoffer 2] van achteren heeft beetgepakt;
3.
hij op 9 oktober 2000 te Leeuwarden, opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op/nabij de [straatnaam 1], zijn ontbloot geslachtsdeel zeer nabij de mond van [slachtoffer 3] heeft gehouden en zijn ontbloot geslachtsdeel aan die [slachtoffer 3] heeft getoond zulks terwijl die [slachtoffer 3] gehurkt zat met gesloten ogen en verdachte haar een lollie had beloofd;
4.
hij op 23 oktober 2000 te Leeuwarden, opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op een speelterrein op/nabij de van [straatnaam 2],
zijn ontbloot geslachtsdeel nabij het gezicht van [slachtoffer 4] heeft gehouden en zijn ontbloot geslachtsdeel aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] heeft getoond nadat hij aan beide meisjes had gevraagd of zij een lolly wilden hebben en zij hun ogen wilden sluiten.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
2. primair Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
3. Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd
4. Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en uit het voorlichtingsrapport, de psychologische en psychiatrische rapportages;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan het onder 2 op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit te hebben schuldig gemaakt, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan; het onder 1 op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit wordt niet meegenomen nu verdachte dit feit ontkent;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 telastegelegde en rekening houdend met het onder 2 ad informandum gevoegde feit, tot gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier vordert als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit ambulante behandeling in zou houden.
Verdachte heeft twee jonge meisjes aangerand en tevens zijn geslachtsdeel aan meerdere jonge meisjes getoond. Gedurende een periode van een half jaar is -mede door het handelen van verdachte- grote onrust in delen van Leeuwarden ontstaan. Verdachte heeft het vertrouwen dat er zou moeten zijn dat kinderen in hun eigen woonomgeving met een gerust hart kunnen spelen op ernstige wijze geschokt.
In de met betrekking tot verdachte opgemaakte psychologische en psychiatrische rapportage wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De kans op recidive wordt groot geacht indien verdachte geen behandeling zal ondergaan. Deze behandeling zal -gezien de angst en neiging tot vermijding bij verdachte- een verplichtend karakter moeten hebben. Daarom wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met als voorwaarde behandeling geadviseerd.
De rechtbank neemt de conclusies van deze rapportage over.
Gelet op het vorenstaande, mede in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie en de rechtbank verdachte van een feit vrijspreekt en een ad-informandum gevoegd feit niet meeneemt, komt de rechtbank tot de navolgende straf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Stichting Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor genoemde reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook indien dit mocht inhouden dat hij deelneemt aan een ambulante behandeling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme en mr. S.M. van der Schenk, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2001.
Mrs. Anjewierden en Lootsma-Oude Nijeweme zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.