ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[X.] en 28 anderen, wonende te Heerenveen, verzoekers,
gemachtigde: mr. M.T. Hoen, juridisch medewerker van het Buro voor Rechtshulp te Drachten,
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland, verweerder,
gemachtigden: J. Draaisma en D. van Gorkum, beleidsambtenaren in dienst van de gemeente Smallingerland.
Op 13 maart 2001 (verzonden op 16 maart 2001) heeft verweerder besloten om aan de gemeente Smallingerland een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een sportcentrum op een aantal percelen in het gebied tussen De Raai, De Leidijk en De Splitting te Drachten, zulks onder gelijktijdige verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit is namens verzoekers bezwaar aangetekend. Op 10 mei 2001 hebben verzoekers de president van de rechtbank gevraagd om op grond van het bepaalde in art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 30 mei 2001.Van de verzoekers zijn verschenen de heren [verzoeker X] en [verzoeker Y], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigden door bovenvermelde gemachtigden. Namens Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS), die als partij deelnemen aan dit geding, is -zoals tevoren telefonisch is aangekondigd- niemand verschenen.
Het bouw- en inrichtingsplan behelst de oprichting van een sportcentrum, waarin zijn ondergebracht een sporthal met een tribunecapaciteit van 1.000 zitplaatsen, twee gymnastiekzalen, kleedkamers, bergingen en kantine. De totale oppervlakte van het nieuw te bouwen sportcentrum, waarvoor door de gemeente Smallingerland op 7 februari 2001 een bouwvergunning is aangevraagd, bedraagt 3.600 m². Verder voorziet het plan in de aanleg van extra parkeerplaatsen, twee sportvelden en de aanpassing van de verkeerssituatie ter plaatse.
Het bouwplan is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “De Venen”, zoals dat is vastgesteld op 1 maart 1977 en is goedgekeurd door GS op 24 oktober 1977. Op de betreffende percelen rust thans in hoofdzaak de bestemming “Bijzondere doeleinden -scholen- met bijbehorende erven (BDS)”en “Sportterrein (RSP)”. Kleinere oppervlaktes zijn bestemd voor openbaar gebied en groen.
Ten behoeve van de omwonenden van het gebied De Raai-Splitting heeft op 15 december 1999 een informatieavond plaatsgevonden. Op 22 juni 2000 heeft een inspraakavond plaatsgehad. Namens verzoekers zijn zowel bij die gelegenheid als schriftelijk bedenkingen ingediend tegen het plan.
De raad van Smallingerland heeft op 5 september 2000 een voorbereidingsbesluit ex art. 21 WRO genomen, dat met ingang van 2 oktober 2000 in werking is getreden. Hûs en Hiem (hierna: de welstandscommissie) heeft op 22 januari 2001 als haar mening gegeven dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Op 2 maart 2001 hebben GS een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Onder ongegrondverklaring van de bedenkingen heeft verweerder bij het bestreden besluit van 13 maart 2001 vrijstelling verleend van het bestemmingsplan en de gevraagde bouwvergunning afgegeven.
Verzoekers, die allen in de directe omgeving van het geplande sportcentrum wonen, hebben daartegen bezwaar aangetekend. De hoorzitting waarop verzoekers hun bezwaren nader kunnen toelichten heeft reeds op 23 mei 2001 plaatsgevonden. Ten tijde van de behandeling van het verzoek ter zitting van de president waren de heiwerkzaamheden inmiddels voltooid, doch de verdere bouw is opgeschort in afwachting van de uitspraak van de president.
De president overweegt als volgt.
Art. 8:81 Awb bepaalt dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Het onderhavige vrijstellingsbesluit is genomen door burgemeester en wethouders zonder dat daaraan een delegatiebesluit van de gemeenteraad als bedoeld in de laatste volzin van art. 19 lid 1 WRO ten grondslag ligt. De president verwerpt het namens verweerder ter zitting aangevoerde argument dat de raad door planologisch medewerking te verlenen aan de realisatie van het sportcentrum tevens te kennen heeft gegeven het vrijstellingsbesluit aan burgemeester en wethouders over te laten. Het moge zo zijn dat de raad ten tijde van het nemen van dit voorbereidingsbesluit volledig op de hoogte was van zowel de ruimtelijke onderbouwing van het plan voor het sportcentrum als van de planning van het verdere besluitvormingsproces, dit neemt naar het oordeel van de president echter weg dat de wet eist dat de raad zijn bevoegdheid tot het nemen van een vrijstellingsbesluit op grond van art. 19 lid 1 WRO expliciet overdraagt aan burgemeester en wethouders. Naar het oordeel van de president kan een delegatiebesluit dan ook niet worden ingelezen in de raadsbeslissing inzake het voorbereidingsbesluit. Bovendien is bij het nemen van het vrijstellingsbesluit verzuimd gevolg te geven aan het bepaalde in art. 10:19 Awb.
Het vrijstellingsbesluit is derhalve onbevoegd genomen, zodat naar het voorlopig oordeel van de president het bezwaarschrift van verzoekers gegrond verklaard zal moeten worden. Nu niet valt in te zien hoe verweerder dit bevoegdheidsgebrek bij de nog te nemen beslissing op bezwaar zal kunnen herstellen, zal de president de vrijstelling annex bouwvergunning dan ook schorsen op na te melden wijze. De andere door partijen naar voren gebrachte argumenten behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Smallin-gerland het door verzoekers gestorte griffierecht van ƒ 225,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de president verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekers ƒ 1.420,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt ƒ 710,=). De president wijst de gemeente Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
De president van de rechtbank:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de president op dat verzoek heeft beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van ƒ 1.420,=, aan verzoekers te betalen door de gemeente Smallingerland;
- verstaat dat de gemeente Smallingerland het griffierecht van ƒ 225,= aan verzoekers ver-goedt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, fungerend president, in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2001 in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 7 juni 2001