2. Aldus gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
2.1. [Eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres + woonplaats], welke woning sinds 1971 in gebruik is als recreatiewoning.
2.2. [Eiser] heeft de gemeente op 7 maart 2000 schriftelijk verzocht om de woning met behoud van de huidige status van recreatieve doeleinden te mogen verkopen.
2.3. Bij besluit van 26 april 2000 heeft de gemeente aan [eiser] meegedeeld dat het op grond van - artikel 3 van - de Gebruiksverordening Tweede Woningen verboden is om deze woonruimte zonder vergunning als tweede woning te gebruiken of te laten gebruiken, aangezien de aard en de ligging van de woning zodanig zijn dat de woning geschikt is voor permanente bewoning. Het feit dat de woning thans reeds als tweede woning in gebruik is doet daaraan volgens de gemeente niet af. Een vergunning kan worden verleend als een woning niet geschikt wordt geacht voor permanente bewoning en redelijkerwijs, tegen lonende kosten, daartoe ook niet geschikt te maken is. Dit is volgens de gemeente niet gebleken.
2.4. [Eiser] heeft op 7 juni 2000 bij de gemeente een bezwaarschrift ingediend. Verder heeft [eiser] bij brief van 6 juni 2000 de president van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening in de zin van in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te treffen door het bestreden besluit te herroepen en uit te spreken dat de Gebruiksverordening Tweede Woningen niet van toepassing is op de woning. Bij uitspraak ex artikel 8:84 Awb van 13 september 2000 heeft de president van deze rechtbank het verzoek toegewezen en het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar geschorst. De president heeft daarbij het hierna volgende in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 3 van de Gebruiksverordening Tweede Woningen van de gemeente is het de rechthebbende verboden om zonder vergunning woonruimte te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning. Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 4 van de Gebruiksverordening Tweede Woningen een vergunning verlenen als bedoeld in artikel 3 wanneer het de desbetreffende woonruimte niet geschikt acht voor permanente bewoning en van oordeel is dat de woning daarvoor redelijkerwijs tegen lonende kosten ook niet geschikt is te maken. In het derde lid van artikel 4 wordt bepaald dat de vergunning een persoonlijk karakter heeft en in geen geval geldt voor een opvolgende rechthebbende. Het zesde lid van de Gebruiksverordening Tweede Woningen luidt als volgt: "Het verbod, vervat in artikel 3 lid 1, geldt niet in de gevallen waarin de woonruimte als tweede woning legaal in gebruik is op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening. Een ontheffing op grond van art. F3 van de APV wordt op bovengenoemd tijdstip geacht te zijn omgezet in een vergunning op grond van de Gebruiksverordening Tweede Woningen en heeft tevens een persoonlijk karakter zoals gesteld in artikel 4, lid 3 van deze verordening." De Gebruiksverordening Tweede Woningen is op 17 oktober 1997 in werking getreden. Op 1 juli 1993 is de Huisvestingswet in werking getreden. In artikel 88, tweede lid van de Huisvestingswet is bepaald dat, in afwijking van onder meer art. 194 Gemeentewet, de bepalingen van verordeningen van provincies en gemeenten betreffende onderwerpen waarin deze wet voorziet, nog van kracht blijven tot een jaar na het in werking treden van de desbetreffende hoofdstukken van deze wet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 25 augustus 1997 geoordeeld dat artikel F3 van de APV moet worden aangemerkt als een tweede woningverordening, hetgeen op grond van het tweede lid van artikel 88 van de Huisvestingswet meebrengt dat die bepaling uiterlijk op 1 juli 1994 is vervallen. De president heeft overwogen dat het voorgaande meebrengt dat de gemeente zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] de woning aan de [adres] niet zonder vergunning als recreatiewoning kunnen verkopen.
2.5. De Commissie Bezwaar- en Beroepsschriften van de gemeente Wymbritseradiel komt in haar brief van 3 oktober 2000 (onder meer) tot de conclusie dat gedurende de periode 1 juli 1994 - 17 oktober 1997 geen gemeentelijke regeling binnen de gemeente Wymbritseradiel is geweest die de materie van de recreatiewoning/tweede woning regelde omdat de gemeente niet krachtens de Huisvestingswet een huisvestingsverordening had vastgesteld. Verder schrijft de commissie dat in de Huisvestingswet een overgangsregeling van één jaar is opgenomen om de gemeenten de gelegenheid te geven om binnen een jaar na het inwerkingtreden van de Huisvestingswet een huisvestingsverordening vast te stellen die in de materie voorzag zoals voorheen geregeld in artikel F3 van de APV.
2.6. Op 21 december 2000 heeft de gemeente het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard waarbij de gemeente zowel de uitspraak van de president van deze rechtbank van 13 september 2000 als het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepsschriften heeft overgenomen. Verder heeft de gemeente de weigeringsbeschikking van 26 april 2000 als ingetrokken beschouwd.
2.7. [Eiser] is met derden in onderhandeling getreden over de (ver)koop van de woning als recreatiewoning.
2.8. De gemeente heeft die derden een op 30 januari 2001 gedateerde brief gestuurd met de volgende inhoud, voor zover hier van belang:
"Daarbij heeft de President vastgesteld dat de Gebruiksverordening Tweede Woningen niet van toepassing is op de betreffende woning om reden dat de Gebruiksverordening voornoemd in werking is getreden op 17 oktober 1997, terwijl op dat tijdstip de betreffende woning reeds legaal in gebruik was en derhalve zonder meer mocht worden verkocht als tweede woning c.q. recreatiewoning. Het zal duidelijk zijn dat bovenstaande een omissie is in de Gebruiksverordening welke zo spoedig mogelijk zal worden hersteld. Zolang de betreffende Gebruiksverordening echter niet is aangepast, kan de woning [adres] zonder vergunning aan zijn rechtsopvolger(s) worden overgedragen voor recreatief gebruik. Het zal duidelijk zijn dat de genoemde rechtsopvolger(s) (na aanpassing van de Verordening voornoemd) de betreffende woning in de toekomst niet zonder meer kunnen verkopen als tweede woning".
2.9. Bedoelde derden willen de woning niet kopen als zij de woning niet als recreatiewoning kunnen verkopen.