ECLI:NL:RBLEE:2001:AB1341

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1229 GEMWT
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van een verzoek tot het houden van een raadplegend referendum inzake de vestiging van een asielzoekerscentrum in de gemeente het Bildt

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot het houden van een raadplegend referendum over de vestiging van een asielzoekerscentrum in de gemeente het Bildt. De eisers, vertegenwoordigd door A. Feenstra van het actiecomité '30 oké 400 nee', hebben op 3 december 2000 beroep ingesteld tegen de herziene beslissing van de gemeente, die op 29 november 2000 was medegedeeld. De rechtbank heeft het verzoek om versnelde behandeling van het beroep gehonoreerd en de zaak op 29 maart 2001 behandeld.

De achtergrond van de zaak ligt in een verzoek van de eisers aan de gemeente om een referendum te houden over de opvang van asielzoekers. Dit verzoek werd in de raadsvergadering van 21 oktober 1999 afgewezen. De eisers stelden dat de afwijzing niet deugde en dat er dringende redenen waren om het referendum te houden. De gemeente stelde echter dat de opvang van asielzoekers urgent was en dat het houden van een referendum de kwetsbare positie van deze groep zou kunnen schaden.

De rechtbank overwoog dat de gemeente beoordelingsruimte toekomt bij de vraag of er dringende redenen zijn om geen referendum te houden. De rechtbank concludeerde dat de gemeente voldoende gemotiveerd had waarom de urgentie van de opvang en de kwetsbaarheid van asielzoekers als dringende redenen konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 26 april 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 00/1229 GEMWT
Inzake het geding tussen
[naam eiser] en anderen, wonende te Sint Annaparochie, eisers,
gemachtigde A. Feenstra, woordvoerder van het actiecomité "30 oké 400 nee",
en
de raad van de gemeente het Bildt, verweerder,
gemachtigden K. Dankert, burgemeester van verweerders gemeente, en mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag.
Procesverloop
Bij brief van 29 november 2000 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van een herziene beslissing op het bezwaarschrift van 4 december 1999, gericht tegen een besluit van 21 oktober 1999 betreffende een afwijzing op een verzoek tot het houden van een raadplegend referendum op grond van de Referendumverordening gemeente het Bildt 1997 (hierna de referendumverordening).
Tegen dit besluit hebben eisers op 3 december 2000 beroep ingesteld. Verzocht is om versnelde behandeling van het beroep op grond van art. 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft aanleiding gezien dit verzoek te honoreren.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 29 maart 2001. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij bovenvermelde gemachtigden.
Motivering
Bij brief van 4 september 1999 hebben eisers namens het actiecomité "30 oké 400 nee" aan het college van burgemeester en wethouders van gemeente het Bildt gevraagd het initiatief te nemen tot het houden van een referendum met betrekking tot een nog te nemen definitief besluit inzake de vestiging van een asielzoekerscentrum voor circa 400 personen in de gemeente het Bildt, locatie Sint Annaparochie. Bij dit verzoek is aangegeven dat het referendum toegespitst zal moeten worden op de vraag of de bevolking van het Bildt bereid is tot opvang van 400 asielzoekers dan wel tot opvang van een aantal asielzoekers naar evenredigheid van het aantal inwoners van Sint Annaparochie, hetgeen neerkomt op circa 30 asielzoekers.
Het verzoek is voorgelegd aan verweerder en behandeld in de raadsvergadering van 21 oktober 1999. Besloten is tot afwijzing van het verzoek.
Het tegen deze beslissing gerichte bezwaar is door verweerder bij besluit van 30 maart 2000 overeenkomstig een advies van de onafhankelijke bezwaar- en beroepschriftencommissie Het Bildt-Leeuwarderadeel ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 13 juli 2000 gegrond verklaard en de bestreden beslissing is vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering.
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit, waarbij drie bijlagen zijn gevoegd, opnieuw beslist op het bezwaar en het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Aangegeven is dat naar de mening van verweerder sprake is van dringende redenen zoals bedoeld in art. 3 onder f van de referendumverordening nu asielzoekers een kwetsbare groep vormen en de opvang urgent te achten is. Daartoe is overwogen dat asielzoekers in een onzekere positie verkeren, dat hun stem veelal in de samenleving niet wordt gehoord en dat zij veelal om redenen van oorlog en geweld of wegens politieke redenen zijn gevlucht. Voorts is in dit verband gewezen op de regelmatig terugkerende debatten over asielzoekers, de juistheid van het Nederlandse beleid en de moeilijkheden die er bestaan bij het vinden en beschermen van opvangcentra. Verweerder acht een nauwe verwevenheid aanwezig tussen de positie en bejegening van nieuwkomers in de gemeente en het aantal waarin zij zouden kunnen worden opgevangen. Voorts wordt het ongewenst geacht dat een debat over het wenselijke aantal opvangplaatsen kan uitlopen op een debat over de wijze waarop asielzoekers en hier langer verblijvende inwoners zich in het algemeen verhouden, over de vermeende redenen van hun komst, en over het gedrag van individuele of kleine groepen asielzoekers. Dit zou de integratie van nieuwkomers kunnen belasten of frustreren, terwijl in het kader van een referendum niet die waarborgen kunnen worden gecreëerd die voor een goed overleg over dergelijke onderwerpen noodzakelijk zijn. Een maatschappelijk debat met betrekking tot het aantal plaatsen kan zich in de praktijk niet tot dit ene aspect beperken, er zullen onvermijdelijk relaties worden gelegd met de asielzoekersproblematiek in brede zin. De kans op stigmatisering wordt aanzienlijk geacht, waardoor de kwetsbaarheid eerder wordt versterkt dan gereduceerd. Verweerder heeft aangegeven de verantwoordelijkheid te hebben om met de belangen van kwetsbare groepen rekening te houden. Tenslotte heeft verweerder overwogen dat medewerking aan de opvang van asielzoekers, gezien het rijksbeleid, bijna onontkoombaar is en dat de opvang urgent te achten is, gelet op de instroom van asielzoekers en de benodigde opvangcapaciteit. Daartoe is verwezen naar de als bijlage bijgevoegde Notitie opvangmodaliteiten van de Staatssecretaris van Justitie.
In beroep hebben eisers aangegeven dat het herziene besluit op bezwaar weliswaar uitgebreider is dan het vorige, maar dat er voor wat betreft de inhoud geen verschil is. Verweerder heeft weliswaar uiteengezet dat er sprake is van een kwetsbare groep en dat de opvang urgent is, maar heeft niet aangegeven waarom deze twee argumenten een dringende reden opleveren om af te zien van het houden van een raadgevend referendum. Hierbij is een kopie gevoegd van het bezwaarschrift van 14 december 1999.
De rechtbank overweegt als volgt.
In art. 8:52 Awb is bepaald dat, indien de zaak spoedeisend is, de rechtbank kan bepalen dat de zaak versneld wordt behandeld. De rechtbank heeft in hetgeen de gemachtigde van eisers in het beroepschrift heeft aangevoerd, voldoende grond aanwezig geacht om de zaak versneld te behandelen.
In art. 1 aanhef en onder a van de referendumverordening is bepaald dat in deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder referendum: een raadplegende volksstemming waarbij de kiesgerechtigden zich uitspreken over een door de raad te nemen of genomen besluit.
In art. 3 van de verordening zijn onder a tot en met j de uitzonderingen opgenomen waarin geen referendum kan worden gehouden.
In art. 3 aanhef en onder f is bepaald dat een referendum als bedoeld in de referendumverordening niet kan worden gehouden over besluiten waarvan de raad van mening is dat er andere dan bovengenoemde dringende redenen zijn om geen referendum te houden.
De rechtbank stelt allereerst vast, dat verweerder ter zake van de vraag of er dringende redenen zijn om geen referendum te houden beoordelingsruimte toekomt, waardoor verweerders mening hieromtrent door de rechtbank slechts marginaal getoetst kan worden. De rechtbank dient zich in dit verband te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Voorts dient beoordeeld te worden of verweerders beslissing gebaseerd is op een toereikende motivering. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat het zijn van een kwetsbare groep en de urgentie van opvang in het onderhavige geval dringende redenen opleveren als bedoeld in art. 1 onder f van de referendumverordening. Daartoe wordt overwogen dat verweerder uitgebreid heeft gemotiveerd waarom in het onderhavige geval sprake is van een kwetsbare groep, dat de belangen van deze groep geschaad kunnen worden door het houden van een referendum, dat hij een verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van een dergelijke kwetsbare groep en dat daarmee naar zijn mening -naast de urgentie van de opvangproblematiek- dringende redenen bestaan om van het houden van een referendum af te zien. Verweerder heeft dit standpunt nader geadstrueerd door middel van een drietal bijlagen, terwijl dit besluit mede gestoeld is op een ingewonnen advies bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en een advies van prof. dr. I.C. van der Vlies. Niet is gebleken dat laatstgenoemde adviezen onzorgvuldig of ondeugdelijk tot stand zijn gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus in redelijkheid kunnen besluiten dat naar zijn mening gesproken kan worden van dringende redenen om af te zien van het houden van een referendum.
Het beroep dient ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en mrs. C.H. de Groot en E. de Witt, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2001door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 26 april 2001