2.1 De stichting heeft op 3 januari 1996 bij het college van burgemeester en wethouders (in het vervolg: B&W) een bouwaanvraag ingediend voor de oprichting van een bedrijfswoning met bedrijfsruimte ten behoeve van een kwekerij op het perceel plaatselijk bekend Lange Singel 4 te Haule (hierna: het perceel).
2.2 Bij besluit van 23 maart 1998 hebben B&W de aanvraag geweigerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan.
2.3 De stichting en haar voorzitter M. Vos hebben op 7 april 1998 tegen het besluit tot weigering van de bouwvergunning een bezwaarschrift ingediend. B&W hebben dit bezwaarschrift bij besluit van 2 december 1998 ongegrond verklaard.
2.4 Eveneens bij besluit van 2 december 1998 hebben B&W de stichting aangeschreven om binnen twee maanden een gedeeltelijk gerealiseerd bouwwerk, puin-, bouw- en sloopafval en bouwmaterialen alsmede twee stacaravans van het perceel te verwijderen, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van ƒ 3.500,00 per week met een maximum van ƒ 35.000,00. De brief is geadresseerd aan de raadsman van de stichting (thans haar procureur).
2.5 Op 11 januari 1999 hebben de stichting en Vos tegen de dwangsombeschikking, voorzover deze betrekking heeft op de verwijdering van het afval, de bouwmaterialen en de twee stacaravans, een bezwaarschrift ingediend. Tijdens de hoorzitting is mondeling bezwaar gemaakt tegen de afbraak van het zonder vergunning gebouwde.
2.6 Bij besluit van 4 augustus 1999 hebben B&W het primaire besluit van 2 december 1999 herroepen in die zin dat per afzonderlijke overtreding een last onder dwangsom is opgelegd en wel op de volgende wijze:
- binnen twee maanden na 4 augustus 1999 moet het gedeeltelijk gerealiseerde bouwwerk verwijderd zijn, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van ƒ 4.000,00 per week, met een maximum van ƒ 20.000,00;
- binnen twee maanden na 4 augustus 1999 moeten het ter plaatse aanwezige puin-, bouw- en sloopafval en de bouwmaterialen verwijderd zijn, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van ƒ 2.000,00 per week, met een maximum van ƒ 10.000,00;
- binnen twee maanden na 4 augustus 1999 moeten twee van de drie aanwezige caravans zijn verwijderd, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van ƒ 1.000,00 per week, met een maximum van ƒ 5.000,00.
Het bezwaarschrift is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de aanschrijving om het illegaal gebouwde af te breken. Voor het overige is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
B&W hebben ook het besluit van 4 augustus 1999 geadresseerd aan de raadsman van de stichting.
2.7 De stichting heeft bij de arrondissementsrechtbank (sector bestuursrecht) te Leeuwarden beroep ingesteld tegen de besluiten op bezwaar inzake de weigering van de bouwvergunning en de dwangsombeschikking. Zij heeft in beroep -voor zover hier van belang- aangevoerd dat de bouwvergunning op grond van art. 46 lid 3 Woningwet van rechtswege is verleend, zodat B&W niet bevoegd waren om een last onder dwangsom op te leggen, en dat onduidelijk is tot wie de dwangsombeschikking is gericht.
2.8 De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 december 1999 de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat art. 46 lid 3 Woningwet in dit geval niet van toepassing is, zodat de bouwvergunning niet van rechtswege is verleend. Verder is geoordeeld dat een redelijke interpretatie duidelijk maakt dat de dwangsombeschikking is gericht tot de stichting, die ook de overtreder is.
2.9 De stichting en Vos hebben tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 14 december 2000 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen de in het besluit van 4 augustus 1999 herhaalde last onder dwangsom de illegale bouw te verwijderen en voor het overige de aangevallen uitspraak bevestigd.
2.10 Een medewerker van de gemeente heeft op 13 oktober, 20 oktober, 27 oktober, 4 november en 10 november 1999 geconstateerd dat de stichting geen gevolg heeft gegeven aan de aanschrijvingen van 4 augustus 1999. B&W hebben de stichting bij brieven van respectievelijk 21 oktober, 25 oktober, 28 oktober, 4 november en 15 november 1999 bericht dat de eerste, tweede, derde, vierde en vijfde week als bedoeld in het besluit van 4 augustus 1999 verstreken zijn, zodat de maximale dwangsommen verschuldigd zijn geworden.
2.11 Bij besluit van 6 september 2000 hebben B&W de stichting een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een veldschuur op het perceel.