ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0915

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H 98/0971
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot sanering van de Industriehaven en schadevergoeding door gemeente Harlingen

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Frisan Shipyard Welgelegen B.V. (hierna: Welgelegen) de gemeente Harlingen (hierna: de gemeente) aangeklaagd. De vordering van Welgelegen strekt ertoe dat de rechtbank de gemeente veroordeelt tot betaling van een bedrag van ƒ 168.429,50, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, alsook tot sanering van de vervuilde onderwaterbodem van de Industriehaven te Harlingen. De zaak is aanhangig gemaakt op 13 oktober 1998 en partijen hebben verschillende processtukken gewisseld, waaronder conclusies van eis en antwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst, waarbij de gemeente zich jegens Welgelegen heeft verplicht om uiterlijk medio 1993 tot sanering van de Industriehaven over te gaan. Welgelegen heeft gesteld dat de gemeente haar contractuele verplichtingen niet nakomt, waardoor zij de Atlas, een droogdok dat zij heeft aangeschaft, niet optimaal kan inzetten. De gemeente heeft echter betwist dat er sprake is van een overeenkomst en heeft verweer gevoerd tegen de vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat Welgelegen onvoldoende heeft aangetoond dat de gemeente een toezegging heeft gedaan om de sanering ter hand te nemen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de sanering van waterbodems van rijkswateren een taak is van het rijk en niet van de gemeente. De vordering tot schadevergoeding is eveneens afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gemeente niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade aan het schip MRS Pioneer. Welgelegen is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak: 4 april 2001
Rolnummer: H 98/0971
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, meervoudige handelskamer, in de zaak van:
de besloten vennootschap
FRISIAN SHIPYARD WELGELEGEN B.V.
gevestigd te Harlingen
eiseres,
procureur: mr. H. de Boer
tegen
de publieke rechtspersoon
GEMEENTE HARLINGEN
zetelend te Harlingen
gedaagde,
procureur: mr. J. de Goede
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 13 oktober 1998 aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
conclusie van eis van de zijde van eiseres (in het vervolg: Welgelegen);
conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: de gemeente);
conclusie van repliek van de zijde van Welgelegen;
conclusie van dupliek van de zijde van de gemeente.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
De vordering van Welgelegen strekt er -na wijziging van eis- toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I de gemeente veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van ƒ 168.429,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan die der algehele voldoening alsmede de buitengerechtelijke incassokosten (2 punten van het toepasselijke liquidatietarief);
II de gemeente veroordeelt om binnen 30 dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis over te gaan tot algehele sanering van de vervuilde onderwaterbodem van de zwaaikom van de Industriehaven te Harlingen, ter plaatse van het gebied zoals met een groene omlijning op de aan de dagvaarding gehechte overzichtskaart is aangegeven en daaraan zodanige uitvoering te geven dat deze sanering binnen redelijke termijn zal zijn voltooid, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,00 voor iedere dag dat de gemeente, nadat 30 dagen na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen;
III de gemeente veroordeelt in de kosten van de procedure.
1.2 De gemeente heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van Welgelegen in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1 Welgelegen exploiteert een scheepswerf in Harlingen. Na overleg met de betrokken overheden heeft zij in 1992 besloten om al haar activiteiten te concentreren in de Industriehaven. De droogdokken, die zich op dat moment in de Zuiderhaven/Nieuwe Willemshaven bevonden, zijn vervolgens naar de Industriehaven verplaatst.
2.2 De Industriehaven staat in rechtstreeks verband met de Waddenzee en is daarom een rijkswater. De minister van Verkeer en Waterstaat is kwaliteitsbeheerder en verantwoordelijk voor de kwaliteit van het water en de waterbodem. Op grond van de Wet bodembescherming is de minister ook verantwoordelijk voor de sanering van vervuilde waterbodems van rijkswateren.
2.3 Sinds medio jaren tachtig is bekend dat de waterbodem van de Industriehaven ernstig is verontreinigd. De locatie is opgenomen in het "Saneringsprogramma waterbodem Rijkswateren 1991-2000" (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 656, nr. 2). In het programma wordt vermeld dat de locatie-Harlingen in de komende jaren zal worden gesaneerd en dat de provincie, de gemeente en Rijkswaterstaat samen een plan uitwerken om te komen tot opschoning van de haven.
2.4 Tijdens een bespreking op 29 april 1992 heeft Welgelegen de gemeente meegedeeld dat zij bezig is om een zeer groot droogdok ("Atlas") aan te kopen. Zij heeft de gemeente verzocht om de hiervoor benodigde ruimte in de Industriehaven aan haar te verhuren. De Industriehaven heeft een diepte van 8.5 m. -NAP. Om de Atlas optimaal te kunnen gebruiken is een diepte van ongeveer 11.00 m. -NAP noodzakelijk. Tijdens de bespreking is de diepte van de haven in relatie tot de diepte van het droogdok aan de orde geweest.
2.5 Welgelegen heeft de Atlas in juni 1992 gekocht. Het dok is op 22 augustus 1992 in Harlingen gearriveerd en op 3 november 1993 door Welgelegen in gebruik genomen.
2.6 De gemeente heeft Welgelegen met ingang van 1 oktober 1992 -voor zover hier van belang- een perceel water verhuurd, dat deel uitmaakt van de Industriehaven. Van deze huurovereenkomst is op 3 november 1993 een akte opgemaakt. Bij de huurovereenkomst behoort een kaart, waarvan één gedeelte rood omlijnd is en een ander gedeelte groen omlijnd. De Atlas is afgemeerd in het groene gedeelte.
2.7 In art. 5 lid 3 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder voor het op de tekening met groen omlijnde perceel water, inclusief de waterbodem, de kwaliteit van het havenslib accepteert na sanering. In art. 9 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder bevoegd is om het gedeelte onder de droogdokken uit te diepen tot maximaal 11 m. -NAP.
2.8 Bij brief van 10 augustus 1992 hebben burgemeester en wethouders van Harlingen (B&W) aan Welgelegen meegedeeld dat het slib in de zwaaikom zodanig vervuild is, dat er op geen enkele wijze gebaggerd zal worden door de gemeente. Uitvoering door derden mag volgens B&W alleen plaatsvinden met de vereiste vergunningen en een goedgekeurd plan.
2.9 In opdracht van Rijkswaterstaat heeft Ingenieursbureau Oranjewoud een nader onderzoek verricht naar de waterbodem van delen van de Industriehaven. Op blz. 19 van het rapport, dat in december 1993 is uitgebracht, wordt -voor zover hier van belang- vermeld:
Voor de Industriehaven is verder van belang dat bij de verplaatsing van scheepswerf Welgelegen van de binnenstad naar de Industriehaven bestuurlijk is afgesproken dat op een schone locatie gestart zal worden. Dit houdt feitelijk in dat de locatie bij de start van de nieuwe werf of kort daarna gesaneerd zou moeten zijn.
2.10 Van de zijde van Rijkswaterstaat is bij brief van 10 augustus 1994 meegedeeld dat sanering van de waterbodem van de Industriehaven noodzakelijk en urgent is en dat een spoedige sanering wordt voorgestaan.
2.11 Door een wijziging van de saneringsparagraaf in de Wet bodembescherming, die op 15 mei 1994 van kracht is geworden, gaat de minister van Verkeer en Waterstaat sindsdien pas over tot sanering wanneer een derde niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de verontreiniging.
2.12 De sanering heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
2.13 Welgelegen heeft de gemeente enkele keren gesommeerd om tot sanering van de Industriehaven over te gaan.
2.14 Op 18 mei 1994 heeft Welgelegen de bouw van het schip "MRS Pioneer" gecontracteerd. Op 26 september 1995 is van de zijde van Welgelegen geconstateerd dat de diepte onder de Atlas iets meer dan 8.00 m. -NAP bedroeg, hetgeen voldoende was om de werkzaamheden aan de Pioneer uit te voeren. Tijdens het droogzetten op 15 mei 1996 bleek de ruimte onder het dok minder te zijn dan de 8.00 m. -NAP die op 26 september 1995 door Welgelegen was vastgesteld. Het schip heeft tijdens de werkzaamheden op 15 mei 1996 schade opgelopen. Welgelegen heeft de gemeente op 27 oktober 1997 gesommeerd om de door haar geleden schade te vergoeden, zijnde een bedrag van ƒ 168.429,50.
2.15 De gemeente heeft Welgelegen op 15 mei 1998 gedagvaard in een procedure bij de kantonrechter te Leeuwarden. Welgelegen heeft bij antwoord een reconventionele vordering ingesteld, die verband houdt met de omstandigheid dat de Industriehaven nog niet gesaneerd is. De kantonrechter heeft zich bij vonnis van 21 november 2000 onbevoegd verklaard om van de reconventionele vordering kennis te nemen en heeft de zaak in zoverre verwezen naar de rechtbank in de stand waarin zij zich bevindt. Partijen hebben de rechtbank verzocht om die zaak in behandeling te nemen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank acht termen aanwezig om allereerst de vordering van Welgelegen te beoordelen, die inhoudt dat de gemeente wordt veroordeeld om tot sanering van de Industriehaven over te gaan.
3.2 Welgelegen heeft primair aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van haar verplichting uit hoofde van een overeenkomst, waarbij de gemeente zich jegens Welgelegen heeft verplicht om uiterlijk medio 1993 tot sanering van de Industriehaven over te gaan. Volgens Welgelegen heeft de toenmalige burgemeester in het voorjaar van 1992 zich uitdrukkelijk in die zin richting Welgelegen uitgelaten. Deze toezegging, die ook tot uitdrukking komt in art. 5 lid 3 en art. 9 van de huurovereenkomst, heeft Welgelegen doen besluiten om de Atlas te kopen. Omdat de gemeente haar contractuele verplichting niet nakomt kan Welgelegen de Atlas niet optimaal inzetten. Dat de minister van Verkeer en Waterstaat formeel het bevoegd gezag is, is volgens Welgelegen niet van belang. De gemeente heeft in ieder geval bij haar het vertrouwen gewekt dat de haven op korte termijn door de overheid gesaneerd zou worden.
De gemeente heeft betwist dat er sprake is van een overeenkomst met Welgelegen. Dit volgt volgens haar ook niet uit de huurovereenkomst. De noodzaak om tot sanering over te gaan is bovendien pas door partijen besproken toen Welgelegen de Atlas al had gekocht. Voor die tijd is alleen gesproken over de mogelijkheid om de Atlas in de Industriehaven af te meren.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat Welgelegen onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de gemeente een toezegging heeft gedaan in de door Welgelegen bedoelde zin, laat staan dat dit al is gebeurd voordat Welgelegen besloot om de Atlas te kopen. Uit hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd alsmede de overgelegde producties leidt de rechtbank af dat in het voorjaar van 1992 op grond van het toen geldende rijksbeleid spoedige sanering van de Industriehaven wel zeer waarschijnlijk was. Dit blijkt met name uit het Saneringsprogramma waterbodem Rijkswateren 1991-2000 en het rapport van Oranjewoud. De rechtbank acht het daarom op zichzelf aannemelijk dat de gemeente zich in die zin richting Welgelegen heeft uitgelaten. De stukken bieden echter geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de gemeente met Welgelegen is overeengekomen dat zij de sanering ter hand zou nemen. De bepalingen uit het huurcontract waar Welgelegen een beroep op doet wijzen in het geheel niet in die richting. Immers, deze bepalingen hebben slechts betrekking op de acceptatie van de kwaliteit van het havenslib en de bevoegdheid van Welgelegen om het gedeelte onder de droogdokken tot maximaal 11 m. -NAP uit te diepen. Overigens maakt de omstandigheid dat de beweerde toezegging niet in het huurcontract is verwerkt het bestaan van die toezegging onaannemelijk omdat het -indien de toezegging inderdaad zou zijn gedaan- om een voor beide partijen belangrijk onderwerp gaat. Voorts overweegt de rechtbank dat het bestaan van de toezegging haar ook om de volgende reden niet waarschijnlijk voorkomt. De sanering van waterbodems van rijkswateren is een taak van het rijk en niet van de gemeente. Het ligt bepaald niet voor de hand om te veronderstellen dat de gemeente bereid zou zijn om in afwijking van het wettelijk systeem de sanering ter hand te nemen en de omvangrijke kosten daarvan te dragen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat haar ambtshalve het standpunt bekend is dat Welgelegen in de procedure bij de kantonrechter over de hier aan de orde zijnde kwestie heeft ingenomen. De rechtbank is van oordeel dat zij dat standpunt mag betrekken bij haar beoordeling van de onderhavige vordering omdat het om een geschil gaat tussen dezelfde partijen over nagenoeg dezelfde materie. Welgelegen heeft in haar akte van 17 oktober 2000 erkend dat het haar in de hier van belang zijnde periode bekend was dat niet de gemeente, maar het rijk de sanering van de Industriehaven op zich zou nemen. Ook dit wijst erop dat de gemeente geen toezegging heeft gedaan in de door Welgelegen bedoelde zin.
Evenmin kan uit de door Welgelegen gestelde feiten worden afgeleid dat de gemeente garant stond voor de sanering door Rijkswaterstaat.
De rechtbank is samenvattend van oordeel dat Welgelegen tegenover al het vorenstaande te weinig heeft gesteld om haar toe te laten tot het leveren van bewijs inzake het bestaan van de door haar bedoelde toezegging. De vordering komt op grond van de primaire grondslag derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
3.4 Subsidiair heeft Welgelegen gesteld dat de gemeente op grond van het algemeen belang gehouden is om tot sanering over te gaan. De gemeente heeft daar tegenover gesteld dat zij niet bevoegd is om waterbodems van rijkswateren te saneren. Dit verweer treft doel. Het is immers niet de gemeente, maar de minister van Verkeer en Waterstaat die in dit geval bevoegd is. De rechtbank ziet niet in dat de gemeente, in weerwil van de door de wetgever gemaakte keuze om de saneringsbevoegdheid op rijksniveau te leggen, op grond van het algemeen belang verplicht is om de waterbodem van de Industriehaven te saneren. De vordering kan derhalve ook niet op basis deze grondslag worden toegewezen.
3.5 De rechtbank overweegt met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding als volgt.
3.6 De schade aan het schip MRS Pioneer is volgens Welgelegen een gevolg van de beperkte diepte onder de Atlas, hetgeen verband houdt met het feit dat Welgelegen de haven niet mag baggeren zolang de gemeente weigert om de haven te saneren. De gemeente heeft hier tegenover gesteld dat het door Welgelegen gestelde causale verband ontbreekt omdat de diepte onder het droogdok in eerste instantie (op 26 september 1995) wel voldoende was. Bovendien heeft Welgelegen niet gemotiveerd gesteld waarom de aanslibbing tussen 26 september 1995 en 15 mei 1996 aan de gemeente toegerekend kan worden.
Het verweer van de gemeente slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe dat Welgelegen ten onrechte verband legt met de beweerde nalatigheid van de gemeente om de Industriehaven te saneren. In de eerste plaats heeft de gemeente, zoals hiervoor overwogen, zich niet jegens Welgelegen verplicht of garant gesteld dat de haven gesaneerd zou worden en is zij ook niet op grond van het algemeen belang gehouden om dit te doen. Daarnaast is van belang dat de ruimte onder de Atlas op 26 september 1995 (dus ruim vóór het moment dat de MRS Pioneer op 15 mei 1996 werd drooggezet) voldoende was om de werkzaamheden aan de Pioneer uit te kunnen voeren. Dat de ruimte op 15 mei 1996 onvoldoende bleek te zijn houdt derhalve geen verband met de omstandigheid dat de haven vanwege de verontreiniging niet tot het door Welgelegen gewenste niveau van 11.00 m. -NAP gebaggerd kan worden. Welgelegen heeft overigens geen feiten gesteld op grond waarvan de gemeente anderszins aansprakelijk zou kunnen zijn voor de schade. Dit brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen.
3.7 Welgelegen zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Welgelegen in de kosten van de procedure. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van de gemeente gevallen, begroot op ƒ 3.380,00 voor verschotten en ƒ 3.400,00 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voorzover het betreft de proceskosten-veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs. U. van Houten, als voorzitter, R. Giltay en C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 4 april 2001.
85