ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0914
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding door scheepswerf wegens tekortkomingen in huurovereenkomst en sanering waterbodem
In deze zaak heeft de besloten vennootschap Frisian Shipyard Welgelegen B.V. (hierna: Welgelegen) de gemeente Harlingen (hierna: de gemeente) aangeklaagd voor schadevergoeding. De vordering van Welgelegen is gebaseerd op een vermeende tekortkoming van de gemeente in de nakoming van hun huurovereenkomst, die betrekking heeft op de exploitatie van een scheepswerf in de Industriehaven van Harlingen. Welgelegen stelt dat de gemeente haar verplichtingen niet is nagekomen, waardoor zij inkomensschade lijdt. De gemeente heeft de vordering betwist en verzocht om afwijzing, met veroordeling van Welgelegen in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 15 mei 1998 door Welgelegen is gedagvaard. De kantonrechter heeft zich eerder onbevoegd verklaard ten aanzien van de reconventionele vordering en de zaak doorverwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak in behandeling genomen en de vordering van Welgelegen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de bepalingen in de huurovereenkomst geen verplichting voor de gemeente bevatten om de Industriehaven te saneren. De rechtbank oordeelt dat de minister van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk is voor de sanering van de waterbodem van rijkswateren, en dat er geen sprake is van een schending van een publieke taak door de gemeente.
Uiteindelijk wijst de rechtbank de vordering van Welgelegen af en veroordeelt haar in de kosten van de procedure. De kosten worden begroot op ƒ 6.100,00 voor salaris procureur. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 4 april 2001 door de rechters U. van Houten, R. Giltay en C.M. Telman.