ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0914

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H 00/1013
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door scheepswerf wegens tekortkomingen in huurovereenkomst en sanering waterbodem

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Frisian Shipyard Welgelegen B.V. (hierna: Welgelegen) de gemeente Harlingen (hierna: de gemeente) aangeklaagd voor schadevergoeding. De vordering van Welgelegen is gebaseerd op een vermeende tekortkoming van de gemeente in de nakoming van hun huurovereenkomst, die betrekking heeft op de exploitatie van een scheepswerf in de Industriehaven van Harlingen. Welgelegen stelt dat de gemeente haar verplichtingen niet is nagekomen, waardoor zij inkomensschade lijdt. De gemeente heeft de vordering betwist en verzocht om afwijzing, met veroordeling van Welgelegen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 15 mei 1998 door Welgelegen is gedagvaard. De kantonrechter heeft zich eerder onbevoegd verklaard ten aanzien van de reconventionele vordering en de zaak doorverwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak in behandeling genomen en de vordering van Welgelegen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de bepalingen in de huurovereenkomst geen verplichting voor de gemeente bevatten om de Industriehaven te saneren. De rechtbank oordeelt dat de minister van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk is voor de sanering van de waterbodem van rijkswateren, en dat er geen sprake is van een schending van een publieke taak door de gemeente.

Uiteindelijk wijst de rechtbank de vordering van Welgelegen af en veroordeelt haar in de kosten van de procedure. De kosten worden begroot op ƒ 6.100,00 voor salaris procureur. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 4 april 2001 door de rechters U. van Houten, R. Giltay en C.M. Telman.

Uitspraak

Uitspraak: 4 april 2001
Rolnummer: H 00/1013
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, meervoudige handelskamer, in de zaak van:
de besloten vennootschap
FRISIAN SHIPYARD WELGELEGEN B.V.
gevestigd te Harlingen
eiseres in reconventie,
procureur: mr. H. de Boer
tegen
de publieke rechtspersoon
GEMEENTE HARLINGEN
zetelend te Harlingen
gedaagde in reconventie,
procureur: mr. J. de Goede
PROCESGANG
De gemeente Harlingen (in het vervolg: de gemeente) heeft op 15 mei 1998 de besloten vennootschap Frisian Shipyard Welgelegen B.V. (verder: Welgelegen) gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter te Leeuwarden. Welgelegen heeft bij conclusie van antwoord een eis in reconventie ingesteld. Vervolgens zijn in de procedure de volgende stukken gewisseld:
conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van de zijde van de gemeente;
conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende akte wijziging van eis van de zijde van Welgelegen;
akte in conventie (tot wijziging van eis) en van conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van de gemeente.
Bij vonnis van 21 november 2000 heeft de kantonrechter zich ten aanzien van de reconventionele vordering onbevoegd verklaard en de zaak in zoverre verwezen naar de rechtbank te Leeuwarden in de stand waarin zij zich bevindt. Partijen hebben de rechtbank verzocht om de zaak in behandeling te nemen. Welgelegen heeft vervolcens vonnis gevraagd op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald moet gelden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
1.1 De vordering van Welgelegen strekt er -na wijziging van eis- toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van
ƒ 4.198.153,00, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten (een bedrag gelijk aan twee punten van het geldende liquidatietarief) en de wettelijke rente over ƒ 4.198.153,00 vanaf 29 december 1997 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
1.2 De gemeente heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van Welgelegen in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1 Welgelegen exploiteert een scheepswerf in de Industriehaven van Harlingen.
2.2 De Industriehaven staat in rechtstreekse verbinding met de Waddenzee en is daarom een rijkswater. De minister van Verkeer en Waterstaat is kwaliteitsbeheerder en verantwoordelijk voor de kwaliteit van het water en de waterbodem. Op grond van de Wet bodembescherming is de minister ook verantwoordelijk voor de sanering van vervuilde waterbodems van rijkswateren.
2.3 Sinds medio jaren tachtig is bekend dat de waterbodem van de Industriehaven ernstig is verontreinigd. De locatie is opgenomen in het "Saneringsprogramma waterbodem Rijkswateren 1991-2000" (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 656, nr. 2). In het programma wordt vermeld dat de locatie-Harlingen in de komende jaren zal worden gesaneerd en dat de provincie, de gemeente en Rijkswaterstaat samen een plan uitwerken om te komen tot opschoning van de haven.
2.4 Tijdens een bespreking op 29 april 1992 heeft Welgelegen de gemeente meegedeeld dat zij bezig is om een zeer groot droogdok ("Atlas") aan te kopen. Zij heeft de gemeente verzocht om de hiervoor benodigde ruimte in de Industriehaven aan haar te verhuren. De Industriehaven heeft een diepte van 8.5 m. -NAP. Om de Atlas optimaal te kunnen gebruiken is een diepte van ongeveer 11.00 m. -NAP noodzakelijk. Tijdens de bespreking is de diepte van de haven in relatie tot de diepte van het droogdok aan de orde geweest.
2.5 Welgelegen heeft de Atlas in juni 1992 gekocht. Het dok is op 22 augustus 1992 in Harlingen gearriveerd.
2.6 De gemeente heeft Welgelegen met ingang van 1 oktober 1992 -voor zover hier van belang- een perceel water verhuurd, dat deel uitmaakt van de Industriehaven. Van deze huurovereenkomst is op 3 november 1993 een akte opgemaakt. Bij de tekening behoort een kaart, waarvan één gedeelte rood omlijnd is en een ander gedeelte groen omlijnd. De Atlas is afgemeerd in het groene gedeelte.
2.7 In art. 5 lid 3 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder voor het op de tekening met groen omlijnde perceel water, inclusief de onderwaterbodem, de kwaliteit van het havenslib accepteert na sanering. In art. 9 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder bevoegd is om het gedeelte onder de droogdokken uit te diepen tot maximaal 11 m. -NAP.
2.8 Het uitdiepen van de Industriehaven is pas mogelijk na sanering van de waterbodem.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Welgelegen heeft gesteld dat zij door toedoen van de gemeente de Atlas niet optimaal kan inzetten, waardoor zij inkomensschade lijdt. Deze schade bedraagt volgens Welgelegen t/m 31 december 1997 ƒ 4.600.000,00. Welgelegen heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van het huurcontract. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat in het kader van besprekingen over de aanschaf van de Atlas de toenmalige burgemeester heeft toegezegd dat het droogdok binnen een jaar zou kunnen worden afgezonken tot 11.00 m. -NAP, omdat de Industriehaven uiterlijk medio 1993 gesaneerd zou worden. Deze toezegging, die Welgelegen heeft doen besluiten om de Atlas te kopen, is vastgelegd in de huurovereenkomst. Subsidiair is gesteld dat de gemeente onrechtmatig jegens Welgelegen handelt omdat zij uit hoofde van haar publieke taak verplicht is om over te gaan tot sanering van de in geding zijnde waterbodem, die ernstig verontreinigd is.
De gemeente heeft hier tegenover gesteld dat zij de bedoelde toezegging niet heeft gedaan en dat in de huurovereenkomst niets is geregeld over een verplichting tot sanering door de verhuurder. Voorts heeft zij opgemerkt dat zij niet bevoegd is om de Industriehaven te saneren, zodat er geen sprake is van verwaarlozing van een publieke taak van de gemeente.
3.2 De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van de vordering van Welgelegen kennis te nemen omdat de vordering niet gebaseerd zou zijn op een tekortkoming aan de zijde van de gemeente bij de uitvoering van het huurcontract, maar -zo de door Welgelegen gestelde afspraak al bestaat- bij de uitvoering van die afspraak, dan wel op het door Welgelegen gestelde onrechtmatig handelen van de gemeente. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard voor zover het de primaire grondslag van de vordering betreft. Welgelegen heeft haar vordering immers gebaseerd op het beweerde niet nakomen door de gemeente van haar verplichtingen uit hoofde van het huurcontract. Uit de stellingen van Welgelegen kan niet worden afgeleid dat zij zich in deze procedure op het standpunt stelt dat er een afzonderlijke overeenkomst tussen de gemeente en haar bestaat over het saneren van de haven. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de kantonrechter omdat beide partijen de rechtbank hebben verzocht om de zaak in behandeling te willen nemen. Zij zal de zaak daarom aan zich houden.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat art. 5 lid 3 dan wel art. 9 van de huurovereenkomst geen verplichting voor de gemeente bevat om uiterlijk medio 1993 tot sanering van de Industriehaven over te gaan. De bepalingen waar Welgelegen een beroep op doet hebben uitsluitend betrekking op de acceptatie van de kwaliteit van het havenslib en de bevoegdheid van Welgelegen om het gedeelte onder de droogdokken uit te diepen tot 11 m. -NAP. Op geen enkele wijze valt hierin een verplichting als hiervoor bedoeld te lezen. Dit brengt mee dat de vordering op grond van de primaire grondslag niet toewijsbaar is.
3.4 De vordering komt evenmin op grond van de subsidiaire grondslag voor toewijzing in aanmerking. Immers, niet de gemeente maar de minister van Verkeer en Waterstaat is het bevoegd gezag voor het saneren van de waterbodem van rijkswateren. Reeds om die reden is geen sprake van schending van een publieke taak door de gemeente.
3.5 Welgelegen zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt Welgelegen in de kosten van de procedure. Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van de gemeente gevallen, begroot op ƒ 6.100,00 voor salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs. U. van Houten, als voorzitter, R. Giltay en C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 4 april 2001.
85