ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0849

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG RK 01/170
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek om wraking van de fungerend president in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 3 april 2001 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de fungerend president, mr. D.J. Keur. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoekster], die als derde belanghebbende betrokken was in een procedure tegen de Kroon, vertegenwoordigd door de minister van Justitie. De wraking werd voorgedragen tijdens de behandeling van een verzoek om schorsing van een koninklijk besluit inzake de benoeming van [verzoekster] tot notaris. De rechtbank overweegt dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten en omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid in twijfel trekken. In dit geval was er een objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Keur zich niet los kon maken van zijn eerdere standpunt over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van [eisers]. De rechtbank oordeelt dat de fungerend president in zijn eerdere uitspraak een uitvoerig gemotiveerd oordeel heeft gegeven over een principieel meningsverschil tussen de Kroon en [verzoekster] aan de ene kant, en [eisers] aan de andere kant. Dit meningsverschil was nog niet in de rechtspraak uitgekristalliseerd, wat de vrees van [verzoekster] voor een gebrek aan onpartijdigheid versterkte. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot wraking moet worden toegewezen, omdat de objectieve vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd is. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit mrs. U. van Houten, J.D.S.L. Bosch en E.M. Visser, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Wrakingskamer
Zaak-/Rolnummer: KG RK 01/170
Datum uitspraak: 3 april 2001
BESLISSING
van de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank Leeuwarden, op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gedaan door:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
verzoekster, hierna mede te noemen: [verzoekster],
gemachtigde mr. P. Tuinman,
PROCESGANG
[verzoekster] heeft als derde belanghebbende mondeling de wraking voorgedragen van de fungerend president van deze rechtbank, mr. D.J. Keur (verder ook: mr. Keur) tijdens de behandeling van 9 maart 2001 van het verzoek onder registratie-num-mer 2001/196 WET van [namen eisers], beiden gevestigd te [vestigingsplaats eisers] met als hun gemachtigde mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, tegen de Kroon, zetelend te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door de minister van Justitie met als gemachtigde mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te 's-Gravenhage. De president heeft vervolgens van de mondelinge wraking proces-verbaal opgemaakt en de zitting geschorst. De president heeft niet in de wraking berust. Het verzoek tot wraking is behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 21 maart 2001, op welke zitting [verzoekster] vergezeld van haar gemachtigde mr. P. Tuinman is verschenen. Mr. Keur heeft op voorhand schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd, evenals mr. Nijenhuis namens [namen eisers] en mr. Bleichrodt namens de Kroon, waarbij zij allen, ieder voor zich, hebben laten weten niet op de zitting van 21 maart 2001 te zullen verschijnen.
Op de zitting van 21 maart 2001 heeft mr. Tuinman namens [verzoekster] het woord gevoerd, mede aan de hand van een pleitnotitie, waarbij [verzoekster] heeft volhard in haar verzoek. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat zo spoedig mogelijk een beslissing op het wrakingsverzoek zou volgen, waarna de uitspraak vervolgens bepaald is op heden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. In de onderhavige procedure is het volgende komen vast te staan.
1.1. Bij koninklijk besluit van 2 november 2000 is [verzoekster] met ingang van de datum van beëdiging benoemd tot notaris binnen het arrondissement Leeuwarden met als vestigingsplaats [naam vestigingsplaats].
1.2. [eisers] hebben tegen dit koninklijk besluit bij brief van 8 november 2000, aangevuld bij brief van 5 december 2000 een bezwaarschrift ingediend bij de minister van Justitie. Tevens hebben [eisers] zich bij brief van 8 november 2000, aangevuld bij brief van 5 december 2000 tot de president van deze rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge artikel 8:81 Awb een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat het koninklijk besluit geschorst wordt, voor zover daarbij als vestigingsplaats [naam vestigingsplaats] is aangewezen.
1.3. Bij uitspraak van 21 december 2000 heeft fungerend president mr. Keur, bij wege van voorlopige voorziening, het koninklijk besluit van 2 november 2000 geschorst voor zover daarbij als vestigingsplaats van de bij dit besluit benoemde notaris [naam vestigingsplaats] is aangegeven, tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift van [eisers]. De president heeft in die uitspraak overwogen dat naar zijn voorlopig oordeel het bezwaarschrift van [eisers] in de bodemprocedure ontvankelijk moet worden verklaard met - in hoofdzaak - de volgende motivering: "Gelet op de voorgaande overwegingen is de president voorshands van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat tegen een besluit op grond van art. 3 lid 1 WNA (Wet op het notarisambt) bezwaar en beroep open staat voor belanghebbenden voor zover het gaat om de in dat besluit aangegeven plaats van vestiging. Daaraan staat art. 8:4 aanhef en onder d Awb niet in de weg, omdat deze bepaling niet van toepassing is. Weliswaar staan benoeming en plaats van vestiging in één en hetzelfde besluit, maar uit de systematiek van de wet op het notarisambt, zoals hiervoor beschreven, leidt de president af dat het aangeven van de plaats van vestiging niet tot de benoeming moet worden gerekend"
1.4. Bij koninklijk besluit van 21 februari 2001 met een nota van toelichting zijn de bezwaren van [eisers] niet-ontvankelijk verklaard op grond waarvan is geconcludeerd dat de benoeming van [verzoekster] met ingang van de datum beëdiging tot notaris binnen het arrondissement Leeuwarden met als vestigingsplaats [naam vestigingsplaats] in stand blijft.
1.5. [eisers] hebben tegen deze in het koninklijk besluit van 21 februari 2001 met bijbehorende nota van toelichting vervatte beslissing op bezwaar, beroep ingesteld en ook hebben zij de president van deze rechtbank verzocht om dat koninklijk besluit, bij wege van voorlopige voorziening, te schorsen tot 6 weken na bekendmaking van de uitspraak op het beroepschrift.
1.6. De mondeling behandeling van het verzoek om schorsing hangende het beroep heeft op 9 maart 2001 een aanvang genomen en is geschorst nadat [verzoekster] als derdebelanghebbende de fungerend president mr. Keur had gewraakt.
2. De rechtbank stelt voorop dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden, op grond waarvan kan worden gevreesd dat geen sprake meer is van rechterlijke onpartijdigheid. Daarbij kan de uiterlijke (te vermijden) schijn beslissend zijn, maar dan moet er een objectieve rechtvaardiging zijn voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.
3. [verzoekster]'s vrees dat mr. Keur zich in haar geval niet dan met moeite zal kunnen losmaken van zijn eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de ontvankelijkheid, is naar het oordeel van de rechtbank objectief gerechtvaardigd. De rechtbank deelt in het onderhavige geval niet het standpunt van mr. Keur dat in deze zaak het uitgangspunt kan worden gekozen dat in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid niet is geschaad indien een fungerend president een zaak zowel hangende bezwaar als hangende beroep behandelt, waartoe mr. Keur naar de uitspraak van 16 maart 1999 (JB 1999/149) van de afdeling Bestuurs-recht-spraak van de Raad van State heeft verwezen. De rechtbank oordeelt in deze zaak anders omdat mr. Keur in zijn uitspraak ex artikel 8:81 Awb van 21 december 2000 een uitvoerig gemotiveerd inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het voor de afloop van de onderhavige zaak bepalende, principiële, nog niet in de rechtspraak uitgekristalliseerde, meningsverschil tussen - materieel - enerzijds de Kroon en [verzoekster] en anderzijds [eisers], dat daaruit bestaat dat eerstgenoemden van mening zijn dat geen bezwaar en beroep tegen de het benoemingsbesluit aangegeven plaats van vestiging mogelijk is terwijl [eisers] menen dat dit wel kan. In de bij het koninklijk besluit van 21 februari 2001 behorende nota van toelichting wordt met een even uitvoerige motivering tegen de door mr. Keur aangevoerde gronden geageerd met conclusie tot verwerping daarvan. Het komt dan ook vrijwel onontkoom-baar voor dat in het thans aanhangige verzoek tot schorsing van het koninklijk besluit van 21 februari 2001 wederom en in feite zelfs uitsluitend beslist moet worden tussen het standpunt van de Kroon en [verzoekster] en het standpunt van [eisers] welk laatste standpunt mr. Keur eerder in rechte, bij wege van voorlopige voorziening, heeft gehonoreerd. Op grond hiervan kan er naar het oordeel van de rechtbank bij [verzoekster] een objectief gerechtvaardigde vrees bestaan dat mr. Keur bij het verzoek om schorsing hangende beroep van [eisers] niet dan met moeite anders zal oordelen dan hij in het kader van de beoordeling van het eerdere verzoek van [eisers] hangende het bezwaar heeft gedaan. Daar komt nog bij dat de president in het aanhangige verzoek ingevolge artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak indien de president na de zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en mr. Bleichrodt in zijn schriftelijke reactie van 20 maart ’01 al heeft aangekondigd voornemens te zijn om aan de president te vragen toepassing te geven aan artikel 8:86 Awb.
4. De rechtbank komt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking moet worden toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst toe het door [verzoekster] als derde belanghebbende gedane verzoek tot wraking van de fungerend president mr. D.J. Keur in de procedure onder registratie-num-mer 2001/196 WET van [eisers], beiden gevestigd te [naam vestigingsplaats] met als hun gemachtigde mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, tegen de Kroon, zetelend te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door de minister van Justitie met als gemachtigde mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te 's-Gravenhage.
Deze beslissing is gegeven te Leeuwarden op 3 april 2001 door mrs. U. van Houten, J.D.S.L. Bosch en E.M. Visser in bijzijn van de griffier.
fn 100