ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0848

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H 99/746
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding na mishandeling tijdens carnaval

Op 14 maart 2001 heeft de Rechtbank Leeuwarden vonnis gewezen in een civiele zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding na een incident waarbij [gedaagde] [eiseres] een duw in de rug gaf, waardoor zij ten val kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] op 12 juli 1997 [eiseres] ten val heeft gebracht door haar een duw te geven, wat leidde tot een eerdere veroordeling van [gedaagde] door de Politierechter te Leeuwarden wegens mishandeling. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden, zowel materieel als immaterieel. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de materiële schade werd vastgesteld op fl. 4.546,00 en de immateriële schade op fl. 5.000,00. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van [gedaagde] buiten proportie was en dat er geen sprake was van uitlokking door [eiseres]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Uitspraak: 14 maart 2001
Rolnummer: H 99/746
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
procureur: mr. H.N.M.M. van Wilgenburg,
advocaat: mr. L. Boonstra te Amsterdam,
tegen
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. H.A. van Beilen.
PROCESVERLOOP
[Eiseres] heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden voor eis geconcludeerd [gedaagde] te veroordelen bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- om binnen acht dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan [eiseres] te betalen de somma van fl. 12.352,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 12 juli 1997;
- om binnen acht dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijk kosten over het hiervoor vermelde bedrag conform het incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten, zijnde een bedrag ad fl. 1.560,20 te vermeerderen met een bedrag ad fl. 273,04 aan BTW;
- in de kosten van deze procedure.
[Gedaagde] heeft voor antwoord geconcludeerd [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
[Eiseres] heeft gerepliceerd. [Gedaagde] heeft aansluitend een conclusie van dupliek genomen.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
De rechtbank wijst vonnis op het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten
a. [Gedaagde] heeft op 12 juli 1997 te West-Terschelling [eiseres] ten val gebracht door haar een duw in de rug te geven.
b. De Politierechter te Leeuwarden heeft op 6 maart 1998 [gedaagde] bij op tegenspaak gewezen vonnis veroordeeld wegens mishandeling. Zij heeft dit vonnis -blijkens het proces-verbaal van de zitting- onder meer als volgt toegelicht:
" Ik acht voorwaardelijke opzet bewezen. Op grond van de getuigenverklaringen in het dossier acht ik het aannemelijk geworden dat de groep, waar het slachtoffer deel van uitmaakte, was doorgelopen en dat de veroordeelde naar het slachtoffer is toegelopen en haar vervolgens een harde duw heeft gegeven. Hierdoor is het slachtoffer voorover gevallen. Ik ben van mening dat de veroordeelde bewust dit risico heeft genomen."
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 In de onderhavige zaak vordert [eiseres] op grond van de artikelen 6:162 jo 6:106 Burgerlijk Wetboek schadevergoeding van [gedaagde]. [Eiseres] stelt daartoe dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar een harde duw in de rug te geven, waarna zij op haar gezicht is gevallen. Deze onrechtmatige handeling kan volgens [eiseres] [gedaagde] worden toegerekend, zodat [gedaagde] verplicht is de schade, zowel de schade aan haar gebit als psychisch letsel, die zij als gevolg van de val heeft geleden te vergoeden.
2.2 [Gedaagde] voert tot zijn verweer ten eerste aan dat de duw die hij in de rug van [eiseres] heeft gegeven zozeer is uitgelokt door het gedrag van [eiseres] dat zijn gedrag niet onrechtmatig was. [Eiseres] daarentegen stelt dat de handelwijze van [gedaagde] in geen enkele verhouding staat tot hetgeen hij [eiseres] verwijt zodat er geen sprake is van uitlokking.
2.3 Uit de hiervoor sub 1.b vermelde overwegingen in het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 1998 blijkt dat de Politierechter te Leeuwarden opzettelijke mishandeling bewezen heeft geacht. Nu deze overwegingen van de Politierechter de ondersteuning van de veroordeling van [gedaagde] vormen, zullen deze gelden als bewezenverklaring in de onderhavige zaak. Gesteld noch gebleken is dat tegen het vonnis van de Politierechter is geappelleerd, zodat ervan uitgegaan wordt dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.4 Bij de beoordeling van de vraag of [eiseres] het gedrag van [gedaagde] heeft uitgelokt, moet worden gelet op alle relevante omstandigheden van dit geval. Uit het gemelde proces-verbaal van de zitting van 6 maart 1998 blijkt dat de Politierechter bewezen heeft geacht dat [gedaagde] de bewuste avond een carnavalspruik droeg, welke pruik door [eiseres] van zijn hoofd is getrokken, tengevolge waarvan deze pruik op de grond is gevallen. [Gedaagde] heeft [eiseres] vervolgens achtervolgd en heeft haar een harde duw in de rug gegeven, ten gevolge waarvan [eiseres] op haar gezicht is gevallen.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van [gedaagde] buiten proportie is geweest; de ernst van de door partijen gemaakte fouten loopt te veel uiteen. Het gedrag van [eiseres] is niet dusdanig provocerend en treiterend dat het het gedrag van [gedaagde] rechtvaardigt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Politierechter te Leeuwarden het aannemelijk heeft geacht dat de groep, waar [eiseres] deel van uitmaakte, was doorgelopen en dat [gedaagde] naar [eiseres] is toegelopen en haar vervolgens een harde duw heeft gegeven.
2.6 Voor aansprakelijkheid van [gedaagde] op grond van gemelde onrechtmatige gedraging is voorts vereist dat deze aan de schuld van [gedaagde] is te wijten of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Volgens [eiseres] kan de onrechtmatige handeling aan [gedaagde] worden toegerekend. [gedaagde] betwist dit.
2.7 Geoordeeld moet worden dat [gedaagde] redelijkerwijs had kunnen weten dat hij [eiseres] letsel kon toebrengen door haar een duw in de rug te gegeven, zodat aangenomen kan worden dat de gemelde onrechtmatige handeling aan de schuld van [gedaagde] te wijten is en dientengevolge de geleden schade vergoed dient te worden.
2.8 [Gedaagde] voert -subsidiair- aan dat zijn verplichting tot schadevergoeding komt te vervallen aangezien [eiseres] door haar gedrag schuldig is aan het gebeurde. De rechtbank is echter van oordeel dat [gedaagde] zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan. Zijn gedrag is buiten proportie geweest, zodat de verplichting tot vergoeding van de schade blijft bestaan.
2.9 Ingevolge artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
2.10 Meer subsidiair stelt [gedaagde] dat het causale verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en de opgevoerde schadeposten niet aangetoond is. Gelet op de omstandigheid dat bij het geven van een duw in de rug het aannemelijk is dat als gevolg daarvan een ongeval plaatsvindt, is volgens de rechtbank het causale verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade echter gegeven. Het verweer van gedaagde op dit punt wordt als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
2.11 Dat [eiseres] als gevolg het ongeval schade heeft geleden blijkt voldoende uit het proces-verbaal opgesteld door R.J. Heeger, inspecteur van politie te Terschelling, alsmede uit de geneeskundige verklaring van dr. Oei. Voorts is van belang dat [eiseres] volgens de tandartsverklaring van 10 maart 1999 op 14 juli 1997, dus heel kort na het gebeuren is behandeld. In deze verklaring wordt gesproken over een trauma.
2.12 [Eiseres] stelt door het onrechtmatige handelen van [gedaagde] zowel materiële als immateriële schade te hebben geleden. De materiële schade bedraagt volgens haar fl. 4.546,00 aan tandartskosten. [Eiseres] vordert aan immateriële schade vergoeding, gezien de ernst en omvang van de tandheelkundige ingrepen, derving van levensvreugde, pijn en ongemak, een bedrag van fl. 7.500,00.
2.13 [Gedaagde] verweert zich met de stelling dat onvoldoende is onderbouwd dat [eiseres] materiële schade heeft geleden tot een bedrag van fl. 4.546,00. Daarnaast vindt [gedaagde] de opgevoerde immateriële schade buitensporig hoog. Hij acht het niet aannemelijk dat het door [eiseres] geleden psychisch letsel blijvend is.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank is met de door [eiseres] overgelegde kopieën van declaraties en de kennisgeving van de ziektekostenverzekeraar de hoogte van de materiële schade voldoende aangetoond. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] terzake deze schade derhalve toewijzen.
2.15 Het door [eiseres] gestelde psychisch letsel is door [gedaagde] niet (gemotiveerd) betwist. De rechtbank zal derhalve de immateriële schadevergoeding vaststellen en daarbij rekening houden met alle relevante factoren. In de onderhavige zaak spelen een rol de ernst en omvang van de tandheelkundige ingrepen, de pijn en het ongemak waarmee [eiseres] werd geconfronteerd, de aard en intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Daarnaast is van belang dat het gebit van [eiseres] blijvend beschadigd is, zodat het aannemelijk is dat ook het psychisch letsel geruime tijd na het ongeval voortduurt. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank als vergoeding voor geleden immateriële schade redelijk een bedrag van fl. 5.000,00 en zij zal de vordering van [eiseres] tot dit bedrag toewijzen.
2.16 De door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten ad fl. 1.560,20 te vermeerderen met een bedrag ad fl. 273,04 aan BTW zullen worden afgewezen omdat [eiseres] heeft nagelaten om -conform het rapport "Voorwerk"- haar vordering op dit punt nader te onderbouwen door een specificatie van het aantal aan buitengerechtelijke incassowerkzaamheden bestede uren, dan wel het toepasselijke uurtarief in het geding te brengen.
BESLISSING
De rechtbank:
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van fl. 9.546,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 1997 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze beslissing aan de zijde van [eiseres] in totaal begroot op ¦ 2.055,10;
veroordeelt mitsdien [gedaagde] tot betaling aan:
A. de griffier van deze rechtbank voor:
- het in debet gestelde vast recht ¦ 356,25
- de deurwaarder P.M. Braakman te Harlingen
voor het uitbrengen van de dagvaarding ¦ 120,10
- salaris procureur ¦ 1.460,00
derhalve in totaal ¦ 1.936,35
met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 57b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
B. [eiseres] voor
- het niet in debet gestelde vast recht ¦ 118,75
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4. wijst het anders of meer gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 14 maart 2001.