STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en de rapportage, d.d. 17 januari 2001 opgemaakt door G. de Jong, psycholoog, en de rapportage, d.d. 15 januari 2001 opgemaakt door R. Vriesema, psychiater, alsmede het voorlichtingsrapport, d.d. 14 februari 2001 opgemaakt door R. Delis, werkzaam bij Reclassering Nederland;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan de op blad 5 onder 1., 2., 4., 5., 6., 7. en 8. op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feiten te hebben schuldig gemaakt, welke zaken derhalve hiermee zijn afgedaan, met uitzondering van het onder 3. genoemde feit;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2., 3., 4. primair en 5. primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een drietal jongens en het tweemaal medeplegen van verkrachting van twee van deze jongens. Voorts heeft hij deze laatste twee jongens op grote schaal ter prostitutie aangeboden, zowel bij klanten thuis als op diverse parkeerplaatsen in Friesland. Ten aanzien van deze twee jongens zijn de strafbare feiten begonnen toen ze ongeveer dertien jaar oud waren. Bij de ene jongen is dit doorgegaan tot hij zestien jaar oud was en bij de andere jongen is dit ruim één jaar doorgegaan en kon het worden gestopt doordat verdachte werd aangehouden. De ontucht met de derde jongen vond plaats toen deze vijftien was.
Deze strafbare feiten zijn zeer ernstig en getuigen in elk opzicht van een miskenning van het recht van deze jongens op een ongestoorde en stabiele ontwikkeling van hun lichamelijke en geestelijke integriteit, welk recht juist op de leeftijd van de slachtoffers van zo'n groot belang is voor hun verdere toekomst. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen belangen en lustgevoelens.
Gelet op het voorgaande dient naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn bij de strafoplegging.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte stelt de rechtbank vast dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten met justitie in aanraking is geweest.
Omtrent verdachte is uitgebreid gerapporteerd. Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog komt hij naar voren als een eigenzinnige man met een persoonlijkheidsstoornis, waarbij afsplitsingen in de persoonlijkheid zijn te zien, waarbij delen adequaat functioneren, terwijl andere delen bestuurd worden vanuit directe wensbevrediging inzake polymorf-perverse fantasieën. Daarbij passen afweermechanismen als loochenen, afsplitsen, ontkennen en isoleren van het affect. De stoornis wordt zodanig geacht dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Zonder een gedegen behandeling wordt het herhalingsgevaar groot geacht, waarbij wordt opgemerkt dat de prognose van een behandeling dubieus wordt geacht.
De rechtbank neemt deze overwegingen van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek omtrent de persoon van de verdachte geen aanleiding kan zijn af te wijken van het genoemde uitgangspunt van de zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet daarop is zij van oordeel dat de straf zoals deze door de officier van justitie is gevorderd een passende reactie is, zodat zij deze straf zal opleggen.
BENADEELDE PARTIJEN
[Slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1., 4. en 5. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door deze benadeelde in ieder geval een schade van ƒ 10.000,= is geleden en dat deze in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit en dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal dit deel van de vordering bij wijze van voorschot toekennen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is ten aanzien van het meer gevorderde van oordeel dat dit niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard en dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[Slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade met betrekking tot reiskosten tot een bedrag van ¦ 279,50 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door de benadeelde in ieder geval een bedrag van ƒ 10.000,= aan immateriële schade is geleden en dat deze in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit en dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal dit deel van de vordering bij wijze van voorschot toekennen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is ten aanzien van het meer gevorderde van oordeel dat dit niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard en dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst bij wijze van een voorschot een bedrag van ¦ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden) toe aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres en woonplaats] en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 10.000,= (zegge: tienduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 10.000,= ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adres en woonplaats], toe tot een bedrag van ¦ 279,50, betrekking hebbende op reiskosten, alsmede bij wijze van voorschot een bedrag van ¦ 10.000,= aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 10.279,50 (zegge: tienduizend tweehonderd negenenzeventig gulden en vijftig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op ¦ 577,77.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 10.279,50
(zegge: tienduizend tweehonderd negenenzeventig gulden en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 10.279,50 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. C.E.M. Daan-van Brink en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Martini, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2001.