Motivering
Met analoge toepassing van art. 8:12 Awb heeft de president in het kader van de behandeling van het verzoek van verzoekers om voorlopige voorziening, mr. C.H. de Groot, rechter in deze rechtbank, tot rechter-commissaris benoemd en hem opgedragen een beslissing te nemen op het voormelde verzoek van verweerder om toepassing te geven aan het bepaalde in art. 8:29 Awb en wel in de zin dat uitsluitend de president kennis zal mogen nemen van de met een asterisk (*) in de inventarisatie lijst aangeduide stukken.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 1 december 2000 beslist dat:
met betrekking tot de stukken onder nummer 1 (het ondernemingsplan van mr. [naam notaris]) enkel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is van de hoofdstukken 5, 9 en 10, uitgezonderd de tekst onder het kopje "declaraties", de drie bijlagen en van hoofdstuk 3 de tekst onder het kopje "huisvesting";
met betrekking tot het stuk onder nummer 3 (verklaring omtrent het gedrag van mr. [naam notaris] van 10 juli 2000) beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is;
met betrekking tot de stukken onder nummer 6 (bewijsstukken behorend bij het verzoekschrift van 21 juli 2000) beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is;
met betrekking tot de stukken onder nummer 12 (brief van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) van 7 september 2000 met bijlagen) enkel beperking van de kennisneming van het gestelde onder punt 6 van de notitie "gespreksonderwerpen ten behoeve van het overleg met het ministerie van Justitie over het nieuwe vestigingsbeleid" gerechtvaardigd is;
met betrekking tot het stuk onder nummer 15 (faxbericht van de staatssecretaris aan de KNB van 28 september 2000) beperking van de kennisneming van dit stuk niet gerechtvaardigd is.
De motivering van deze beslissing is bij afzonderlijke tussenuitspraak gegeven.
Bij faxbericht van 12 december 2000 heeft de president verzoekers verzocht mee te delen of zij ermee instemmen dat in deze voorlopige voorzieningprocedure de president mede op de grondslag van de stukken, waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht, uitspraak doet. Bedoelde toestemming is namens verzoekers ter zitting van 14 december 2000 verleend en namens [naam notaris] bij brief van 7 december 2000.
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Indien in onvoldoende mate tot een voorlopig oordeel in de hoofdzaak kan worden gekomen (bijvoorbeeld wegens het ontbreken van gegevens of wegens het vooralsnog bestaan van twijfel ten aanzien van de richting van dit voorlopig oordeel) dient in beginsel beoordeeld te worden of de uitvoering van het aangevallen besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit.
De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Feiten
In [naam gemeente] zijn thans vier notarissen gevestigd, te weten: mr. N.F. M. (sedert 1977), mr.[verzoeker sub 2] (sedert 1978), mr. [verzoeker sub 1], die een associatie heeft met mr. [verzoeker sub 2] (sedert 18 april 2000) en mr. M.M.A. S. (sedert 18 april 2000). In de directe omgeving van [vestigingsplaats] zijn in [plaatsnaam] twee notarissen gevestigd en in [plaatsnaam] één notaris.
In april 2000 heeft mr. [naam notaris] een ondernemingsplan ter toetsing voorgelegd aan de Commissie van deskundigen als bedoeld in art 7. lid 2 van de Wet op het notarisambt (hierna verder de WNA te noemen). In dit ondernemingsplan is onder meer gesteld dat :
"Het verzorgingsgebied van het notariaat in [vestigingsplaats] omvat primair [naam gemeente]. Hieronder vallen de plaatsen als genoemd in de situatieschets Daarnaast mag tot het verzorgingsgebied worden gerekend de handel en industrie die zich langs de volledige A7 vestigt tussen [plaatsnaam] en [plaatsnaam].
Het inwonersaantal van dit gebied bedraagt globaal ± 60.000. Naar verwachting zal de bevolkingsgroei in het verzorgingsgebied in de komende jaren sterk stijgen. Dit kan ook worden afgeleid uit de vele bouwprojecten in de aangegeven zone. Daarnaast kiezen telkens meer bedrijven voor [vestigingsplaats] als vestigingsplaats,
Dit mede gezien de uitstekende ligging van [vestigingsplaats] op het kruispunt tussen de A7 en de A32. Het aantal woningen in [naam gemeente] is circa 19.000. Het aantal bedrijven is op dit moment circa 1.825 maar zal naar verwachting groeien in de komende 5 jaar tot circa 2.300. (…)
Na bestudering van de gegevens van het kadaster en gegevens van de Kamer van Koophandel kan op basis van ervaringsregels worden gesteld dat het aktepotentieel van het hiervoor aangegeven verzorgingsgebied circa 5.000 akten bedraagt. Uit de marktverkenning volgt dat er veel bedrijvigheid in en rond [vestigingsplaats] wordt ontwikkeld. Dit leidt ongetwijfeld tot een toename van notarieel werk. Werk voor bedrijven en voor particulieren.
Alleen in [naam gemeente] is er al een aktepotentieel van ca. 3.200 akten als de norm van 80 akten per 1.0000 inwoners wordt aangehouden. Er is dan nog geen rekening gehouden met de groei.
Door de bestaande notariskantoren wordt momenteel een kleine 3.000 akten ingevuld. In het groeiende [vestigingsplaats] is derhalve nog ruimte voor meer notarieel werk. In het iets ruimer geformuleerde verzorgingsgebeid ([vestigingsplaats] en de A7 regio) is nog veel meer ruimte. Ook indien rekening wordt gehouden met een uitbreiding van het aantal notariële standplaatsen in het geschetste verzorgingsgebied is het toekomstige aktepotentieel (meer dan 5.000 akten) nog nauwelijks ingevuld.
De vestiging van het kantoor [naam kantoor] [vestigingsplaats] heeft van dit potentieel "slechts" 450 akten nodig om als volwaardig notariskantoor te kunnen opereren; de andere helft kan al worden gerealiseerd door overheveling vanuit [plaatsnaam]. De conclusie is dat er voldoende marktpotentieel is voor een aanvullende notariële standplaats in [vestigingsplaats]. (…)
Het begrote aantal akten bedraagt achtereenvolgens 450, 550, 750 en 900 (president: over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004). (…)"
Bij brief van 17 april 2000 heeft [verzoeker sub 2] zijn bedenkingen tegen een uitbreiding van het aantal notarissen te [vestigingsplaats] bij voornoemde commissie kenbaar gemaakt. Zijns inziens is in [naam gemeente] op dit moment absoluut geen economisch draagvlak voor 4 notariskantoren met 5 notarissen. Daarbij wijst hij erop dat de notariskantoren in [vestigingsplaats] min of meer alleen de activiteiten bedienen in de plaats [vestigingsplaats] met ongeveer 30.000 inwoners, [naam gemeente] heeft in totaal circa 40.000 inwoners. Dit heeft onder andere te maken met de vorm van de gemeente met in het oosten de notariskantoren in [plaatsnaam] en [plaatsnaam], in het noorden [plaatsnaam] en in het westen [plaatsnaam], alles binnen een straal van 10 tot 15 km. Door de vestigingsplaatsen van de grote accountantskantoren heeft ook [plaatsnaam] een zuigende werking. Bovendien voert [naam gemeente] geen beschermend beleid met betrekking tot haar eigen notarissen voor de gemeenteakten, grondoverdrachten etc. Dit heeft erin geresulteerd dat sinds jaar en dag het aantal door notariskantoren te [vestigingsplaats] gepasseerde akten beperkt is. In de jaren '80 was voor zover hem bekend het aantal akten over 3 kantoren 2500 en thans vermoedelijk 3000, waarvan in het afgelopen jaar 2000 behandeld zijn door zijn kantoor. In dit verband wijst [verzoeker sub 2] erop dat in 1989 de centrale standplaatscommissie van de KNB na zeer uitvoerig onderzoek, tot de conclusie is gekomen dat 3 notarissen voor [vestigingsplaats] te veel was.
Weliswaar zijn de economische vooruitzichten voor [vestigingsplaats] op dit moment goed, maar aangezien deze activiteiten veelal grote bedrijven betreffen, is de spin-off voor de [vestigingsplaats]se notarissen tot nu toe beperkt. Ook bij de uitbreiding van de woningbouw - ongeveer 1250 woningen voor de komende 5-10 jaren - spelen landelijke projectontwikkelaars/bouwers een overheersende rol met vaak een eigen project-notaris. Nu onlangs al twee ondernemingsplannen zijn goedgekeurd, waardoor in korte tijd het aantal notarissen toegenomen is van 2 naar 4 en het aantal kantoren van 2 naar 3 zijn volgens [verzoeker sub 2] een vierde kantoor en een vijfde notaris niet verantwoord. Daarbij wijst hij erop dat bij het door [verzoeker sub 1] ingediende ondernemingsplan is uitgegaan van een bepaalde premisse waarbij uitbreiding met een nieuw kantoor was ingecalculeerd, maar zeker geen twee. Bovendien heeft de staatssecretaris van Justitie aangegeven dat de uitbreiding van notarissen geleidelijk zal plaatsen, er is gesproken van een jaarlijkse toename van 10 % per jaar.
Bij brief van 1 mei 2000 heeft [verzoeker sub 1] eveneens zijn bedenkingen tegen een uitbreiding van het aantal notarissen te [vestigingsplaats] bij voornoemde commissie kenbaar gemaakt. Hij stelt dat het aantal akten van ongeveer 3000, dat de twee notarissen die in [vestigingsplaats] gevestigd waren tot op heden hadden, geen enkele verder gaande uitbreiding rechtvaardigt. Dit aantal akten heeft in een lange reeks jaren nauwelijks wijziging ondergaan. Een verdere uitbreiding van het aantal notarissen beschouwt [verzoeker sub 1] als zeer ongewenst, nu hij als beginnend notaris aanmerkelijke investeringen heeft moeten plegen en hij met een dergelijke uitbreiding bij het opstellen van zijn ondernemingsplan geen rekening had hoeven te houden.
Bij brief van 19 juli 2000 heeft de Commissie van deskundigen [naam notaris] bericht dat zij haar ondernemingsplan getoetst heeft aan art. 7 lid WNA en zij tot een positief advies komt.
In reactie op dit advies is namens verzoekers bij brief van 26 juli 2000 betoogd dat de Commissie van deskundigen bij de beoordeling van het ondernemingsplan van [naam notaris] in strijd met art 3:2 Awb en de strekking van de Wet op het notarisambt niet de positie van de bestaande en van de onlangs gevestigde kantoren heeft meegenomen. Naar de mening van verzoekers zijn de standplaatscriteria, welke onder de vigeur van de oude, tot 1 oktober 1999 door de minister van Justitie en de centrale standplaatsencommissie werden gehanteerd, met de invoering van de nieuwe wet ten behoeve van de vrije vestiging niet overboord gezet. Verder wordt de toetsing van een eerder ondernemingsplan een illusie, indien deze cijfers binnen enkele maanden op losse schroeven komen te staan ten gevolge van later ingediende ondernemingsplannen.
Het advies van de Commissie van deskundigen zou volgens commissielid Mooykind mede zijn gebaseerd op de omstandigheid dat het kantoor van [naam notaris] geen solitaire standplaats betreft. Vanuit de positie van het nieuwe kantoor is dat inderdaad het geval, maar voor de bestaande kantoren en voor de buitenwereld is het een zelfstandig kantoor. Daar komt bij dat de impact van een satellietkantoor, zoals het onderhavige, zelfs groter is dan van een solitaire standplaats, omdat een satellietkantoor de back-up heeft van het moederkantoor, qua uitstraling, kennis en menskracht.
Bij afzonderlijke brieven van 27 juli 2000 hebben desgevraagd de Kamers van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen (KvT) van Groningen en Leeuwarden de minister van Justitie meegedeeld dat hen geen feiten of omstandigheden bekend zijn, welke tot weigering van het verzoek van mr. [naam notaris] zouden kunnen leiden.
Bij brief van 7 september 2000 heeft de KNB desgevraagd een reactie gegeven op het benoemingsverzoek van mr. [naam notaris] en tevens een notitie overgelegd waarin een aantal gespreksonderwerpen wordt genoemd waarover de KNB op korte termijn - alvorens een besluit wordt genomen over het benoemingsverzoek van mr. [naam notaris] - met het ministerie van Justitie van gedachten wil wisselen.
In voormelde reactie stelt het bestuur van de KNB de vraag of de in verhouding forse uitbreiding van het aantal vestigingsplaatsen in de gemeente binnen korte tijd ( binnen één jaar van 2 naar 5) niet leidt tot onbedoelde en ongewenste gevolgen van de nieuwe wet. Immers, een dergelijke uitbreiding stelt hoge eisen aan de beoordeling van de realiteit van de ingediende ondernemingsplannen waar het gaat om de vraag of het kantoor redelijkerwijs binnen drie jaar self-supporting zal zijn. Daarbij speelt naar de mening van het bestuur een rol dat voor de tweede keer in deze gemeente sprake is van een parachutering van een nieuwe vestiging door een kantoor in een andere plaats van vestiging. Door parachutering is het wellicht mogelijk rooskleurige exploitatieprognoses te schetsen, maar daarbij kunnen volgens het bestuur de volgende kantekeningen gemaakt worden:
bij een zo snelle uitbreiding als waarvan hier sprake is, is het bedrijfseconomisch onverantwoord om een micro beoordeling van de individuele ondernemingsplannen te laten plaatsvinden zonder rekening te houden met de meso-effecten;
mede in verband hiermee is het zeer aannemelijk dat de parachutering leidt tot crosssubsidiëring (van [plaatsnaam] naar [vestigingsplaats]), hetgeen kan leiden tot oneigenlijke concurrentie, die strijd met de nieuwe wet kan opleveren;
de KNB kan het criterium van art. 7 lid 1 sub b WNA niet anders uitleggen dan dat het desbetreffende kantoor zelf in staat zal moeten zijn een kostendekkende exploitatie te voeren, althans aannemelijk moet maken dat dit het geval zal zijn.
Tot slot wijst het bestuur van de KNB naar aanleiding van het vorenstaande op het bepaalde in art. 124 WNA, waarvan de bedoeling is dat de overgang van het oude standplaatsenstelsel naar het systeem van vrijere vestiging geleidelijk zal verlopen: een uitbreiding van maximaal 10 % gedurende de eerste 4 jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wet, waarbij tevens het vastleggen van een regionale spreiding mogelijk is.
Het standpunt van verzoekers
Het bezwaarschrift van verzoekers richt zich enkel tegen de in het koninklijk besluit genomen beslissing dat een nieuwe vestigingsplaats in [naam gemeente] wordt vastgesteld.
Naar de mening van verzoekers is deze beslissing een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, nu de vergelijkbare beslissing omtrent de aanwijzing van een notariële standplaats onder de vigeur van de oude, tot 1 oktober geldende Wet op het notarisambt, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds voor beroep vatbaar was en noch uit de tekst van de wet noch uit de memorie van toelichting noch uit de parlementaire behandeling van de wet blijkt dat de wetgever de beroepsmogelijkheid tegen het aanwijzen van een vestigingsbesluit heeft willen uitsluiten. Dit betekent dat weliswaar tegen de benoeming zelf geen bezwaar kan worden aangetekend, maar wel tegen dat deel van het besluit waarin de plaats van vestiging wordt aangegeven. Voor deze opvatting kan verder steun worden gevonden in de omstandigheid dat de minister van Justitie ingevolge art. 10 WNA bij beschikking een vestiging van een notaris kan wijzigen, nu met dit artikel bevestigd wordt dat bij aanwijzing van een vestigingsplaats sprake is van een beschikking die van de benoeming is los te koppelen.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het ondernemingsplan van [naam notaris] niet voldoet aan art. 7 WNA, nu in [naam gemeente] geen ruimte is voor een vijfde notaris. Ter ondersteuning van deze stelling verwijzen verzoekers naar een advies van Ernst&Young Accountants, gedateerd 25 september 2000, welk bureau in opdracht van verzoekers heeft onderzocht of in [naam gemeente] een vijfde notaris gevestigd zou kunnen worden. In dit advies komt Ernst&Young tot de conclusie dat het kerngebied [vestigingsplaats] de komende jaren maximaal 3000 akten zal opleveren. Daarbij is in aanmerking genomen dat het kerngebied waar de notariële vestigingsplaats [vestigingsplaats] de cliënten voornamelijk bedient, bestaat uit de plaats [vestigingsplaats] en enkele dorpen vlak eromheen. De regionale functie van de notarissen in [vestigingsplaats] is immers van oudsher beperkt. Dit kerngebied heeft 33.000 inwoners, zodat op basis van de landelijke kengetallen in het kerngebied [vestigingsplaats] het totale aantal akten tussen 2600 en 3000 ligt.
Op basis van de aantallen akten in de onroerend goedpraktijk en de landelijke verhoudingsgetallen kan naar de mening van Ernst&Young het aktenpotentieel onder normale omstandigheden tussen de 2500 en 2700 akten liggen. Daarbij is ervan uitgegaan dat aan overdrachten in bestaande bouw circa 600 transporten per jaar te verwachten vallen, in aanmerking genomen dat per 1 januari 2000 in het kerngebied circa 14.700 woningen zijn, waarvan naar schatting momenteel 40% huurwoning is en de komende jaren vijf jaren de woningcoöperaties circa 30 woningen per jaar zullen uitponden. Wat betreft nieuwbouw wordt gewezen op een in de komende jaren te ontwikkelen woonwijk in het kerngebeid met 850 koopwoningen, waarvan de verkoop momenteel echter stagneert. Daarnaast is ervan uitgegaan dat circa 75 akten per jaar kunnen worden gepasseerd in verband met de uitgave van bedrijventerreinen door de gemeente met een oppervlakte van circa 10 hectare.
Verder hebben verzoekers aangevoerd dat verweerder met zijn beslissing het vereiste van art. 13 WNA omzeilt, nu het beoogde kantoor van [naam notaris] in feite een bijkantoor is van notariskantoor [naam notariskantoor] in [plaatsnaam].
Voorts achten verzoekers de beslissing van verweerder in strijd met art. 124 WNA, nu reeds een (te) grote uitbreiding van het aantal notarissen in [vestigingsplaats] in korte tijd heeft plaatsgevonden.