Arrondissementsrechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 12 december 2000 12 december 200012 december 2000
Parketnummer: 17/080158-00 080157-00080157-00
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[ naam verdachte ],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 28 november 2000.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.T. Van Stralen, advocaat te Heerenveen.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat er geen sprake is van voorbedachten rade.
Anders dan de toelichting op dat verweer veronderstelt, is voor het aannemen van voorbedachten rade voldoende dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis of gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 augustus 2000 te Bakhuizen, in de gemeente Gaasterlân-Sleat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en [slachtoffer] en één of meer andere personen, welke voornoemde personen zich bevonden op en/of nabij het terras behorende bij [naam café] aldaar, van het leven te beroven, tezamen en in vereniging
met zijn mededaders, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een fles gevuld met benzine voorzien van een met benzine doordrenkte lap stof (een zogenaamde molotov-cocktail) met een aansteker tot ontbranding heeft gebracht en (vervolgens) deze brandende molotovcocktail op het terras, waar en/of in de (directe) nabijheid waarvan zich voornoemde
personen bevonden, en tegen een muur van het pand waarin [naam café] was gevestigd, welke muur zich bevond in de (directe) nabijheid van voornoemde personen, heeft kapot gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
primair: Medeplegen van poging tot moord.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
Verdachte heeft samen met twee vrienden, na overmatige alcoholconsumptie, een molotov-cocktail in elkaar gezet en vervolgens is deze molotovcocktail op een terras met mensen gegooid. Door zo te handelen heeft verdachte bewust het leven van de aanwezige personen op het terras in groot gevaar gebracht. Na het gooien van de molotovcocktail brak er brand uit op het terras waarbij slechts een deur van het café, enkele terrasstoelen en een jas van een bezoeker zijn beschadigd. Hoewel de gevolgen -wonderbaarlijk- zijn meegevallen, tilt de rechtbank zwaar aan het handelen van verdachte. Hij heeft immers gespeeld met het leven van medeburgers. Een en ander heeft geleid tot grote maatschappelijke onrust in de omgeving van Bakhuizen.
De rechtbank heeft de aan verdachte telastegelegde poging tot moord bewezenverklaard.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur acht de rechtbank hiervoor een passende straf. Mede gezien het feit dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest en ook eerder is veroordeeld wegens gewelds-delicten. De rechtbank ziet echter aanleiding een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen, omdat de gevolgen van het gooien met de molotovcocktail zijn meegevallen. De voorwaardelijke straf kan dienen als stok achter de deur.
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende aan de [adres en woonplaats], toe en veroordeelt verdachte mitsdien - samen met zijn mededaders of, wanneer die mededaders niet betalen, alleen - tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 285,00 (zegge: tweehonderd en vijf en tachtig gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 95,00 (zegge: vijf en negentig gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van een dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 95,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit deel van het toegewezen bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededaders - aan de benadeelde partij een bedrag van ƒ 285,00 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van het opgelegde bedrag van ƒ 95,00 komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende aan de [adres en woonplaats], toe en veroordeelt verdachte mitsdien - samen met zijn mededaders of, wanneer die mededaders niet betalen, alleen - tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ƒ 598,08 (zegge: vijfhonderd acht en negentig gulden en acht cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 199,36 (zegge: honderd negen en negentig gulden en zes en dertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 199,36 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit deel van het toegewezen bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededaders - aan de benadeelde partij een bedrag van ƒ 598,08 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van het opgelegde bedrag van ƒ 199,36 komt te vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door mr. I. de Bruin, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2000.
Mr. Bax is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.