ECLI:NL:RBLEE:2000:AA8874

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42524
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.N. Brons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de man verzocht om alleen met het gezag over de minderjarigen te worden belast en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem vast te stellen. De vrouw heeft zich schriftelijk tegen dit verzoek verweerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 november 2000, waarbij ook brieven van de minderjarigen zijn ingediend. De rechtbank overweegt dat na de echtscheiding het gezamenlijk ouderlijk gezag van rechtswege in stand is gebleven. De man heeft aangevoerd dat de vrouw tekortschiet in haar pedagogische en verzorgende kwaliteiten en dat de kinderen bij elkaar zouden moeten wonen. De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken.

De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen in eerste instantie bij beide ouders ligt en dat het in het belang van de kinderen is dat ouders gezamenlijk deze verantwoordelijkheid blijven dragen. Er moet bijzondere aanleiding zijn om slechts één ouder met het gezag te belasten. De rechtbank concludeert dat de door de man aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om het verzoek tot wijziging van het gezag te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en ziet geen aanleiding om de raad voor de kinderbescherming met een onderzoek naar het gezag te belasten.

Wat betreft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, constateert de rechtbank dat er geen verschil van mening is tussen partijen over de verblijfplaats van de drie oudste kinderen, die met instemming van de vrouw bij de man verblijven. Voor de jongste minderjarige, die door de vrouw is verzorgd, zijn er geen aanwijzingen dat de verzorging en opvoeding te wensen overlaat. Ook het subsidiaire verzoek van de man wordt afgewezen. De rechtbank wijst alle verzoeken van de man af.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK LEEUWARDEN
sector familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 december 2000
Rekestnummer: 00-1652
Zaaknummer: 42524
GEZAG en VERBLIJFPLAATS
BESCHIKKING
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige familiekamer, in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
procureur mr. H.A. de Boer
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr. S.R. van Dijk.
PROCESGANG
Bij de rechtbank is een verzoek binnengekomen, waarin de man vraagt hem voortaan alleen met het gezag te belasten; subsidiair verzoekt de man te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen voortaan bij hem zal zijn, eventueel met vaststelling van een omgangsregeling tussen de minderjarigen en de vrouw.
De vrouw heeft zich schriftelijk tegen het verzoek verweerd.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 9 november 2000.
Bij de stukken bevinden zich brieven van de minderjarigen [minderjarigen 1 en 2].
RECHTSOVERWEGINGEN
Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en op de inhoud van het dossier, overweegt de rechtbank het volgende.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is het gezamenlijk ouderlijk gezag van rechtswege in stand gebleven. De minderjarigen [minderjarigen 1, 2 en 3] wonen thans bij de man en [minderjarige 4] woont bij de vrouw.
Het gezag
De man wil het gezag alleen omdat hij de vrouw tekort vindt schieten in haar pedagogische en verzorgende kwaliteiten, [minderjarige 4] minder vaak dan vroeger bij de man komt en omdat de man vindt dat de kinderen bij elkaar zouden moeten wonen. De man is ook bezorgd over de nieuwe relatie die de vrouw zou hebben en over mogelijke verhuisplannen. De man acht een raadsonderzoek op zijn plaats.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
De rechtbank overweegt als volgt. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van kinderen ligt in eerste instantie bij hun beide ouders en het moet in het belang van kinderen worden geacht dat hun ouders gezamenlijk die verantwoordelijkheid ook blijven dragen nadat zij uiteen zijn gegaan. De mogelijkheid om dat te doen behoort, zonder noodzaak daartoe, niet voor één van de ouders te worden ingeperkt.
Gelet hierop moet er bijzondere aanleiding zijn om, in plaats van beide ouders, slechts één van hen voortaan te belasten met het gezag, nu daarbij de andere ouder min of meer buiten spel wordt gezet.
Een bijzondere aanleiding zou kunnen zijn dat de onderlinge verhouding tussen de ouders zodanig verstoord is, dat er geen enkele vorm van overleg over hun kinderen meer mogelijk is. Ook zou een gebrek aan vertrouwen in de ander (als verzorger en opvoeder) een rol kunnen spelen. In ieder geval zal het duidelijk moeten zijn dat bij gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag de belangen van het kind in het gedrang komen en dat dit niet het geval zal zijn, althans minder, bij uitoefening van het gezag door één ouder.
De door de man gestelde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat het in het belang van de minderjarigen is om de man alleen te belasten met het gezag over hen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat partijen kennelijk wel in staat zijn afspraken te maken over de minderjarigen: de minderjarigen hebben regelmatig contact met de niet-verzorgende ouder en de vrouw heeft geen bezwaar tegen het verblijf van de drie oudste kinderen bij de man.
Gelet hierop vertrouwt de rechtbank er op dat partijen er eveneens toe in staat zullen zijn als verantwoordelijke ouders ervoor zorg te dragen dat -met het oog op de belangen van de minderjarigen- hun onderlinge verstandhouding niet verslechtert. Partijen kunnen elkaar -en daarmee ook de minderjarigen- hierin helpen door oog te krijgen voor elkaars zorgen en door daarover, desgewenst met hulp van het maatschappelijk werk, met elkaar in gesprek te gaan. Daarbij houdt de rechtbank partijen voor dat het voor kinderen van gescheiden ouders erg belangrijk is dat de ouders goed met elkaar kunnen communiceren en elkaar als andere ouder vertrouwen en respecteren.
Het verzoek de man alleen te belasten met het gezag over de minderjarigen zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank ziet ook onvoldoende aanleiding om de raad voor de kinderbescherming met een onderzoek naar het gezag te belasten.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen
Voor zover de rechtbank zou beslissen het verzoek van de man tot wijziging van het gezag af te wijzen, is de rechtbank ter terechtzitting verzocht vast te stellen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen voortaan bij de man zal zijn. De rechtbank kan op grond van artikel I:253a BW een beslissing op een dergelijk verzoek nemen, indien de ouders het niet met elkaar eens kunnen worden waar hun kinderen voortaan hoofdzakelijk zullen verblijven. De rechtbank constateert echter, dat partijen ten aanzien van [minderjarigen 1, 2 en 3] geen verschil van mening hebben: deze minderjarigen verblijven met instemming van de vrouw bij de man.
Ten aanzien van [minderjarige 4] overweegt de rechtbank dat [minderjarige 4] sinds de echtscheiding door de vrouw is verzorgd en opgevoed, hij zijn vader regelmatig bezoekt en dat bij de raad voor de kinderbescherming geen meldingen zijn binnengekomen. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de verzorging en opvoeding door de vrouw te wensen overlaat, althans niet in die mate dat er voldoende aanleiding is om de raad met een onderzoek te belasten naar de wenselijkheid van wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige 4].
Ook het subsidiaire verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. E.N. Brons, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 6 december 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
(cc: 20)
Van deze beschikking kan binnen 2 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.