ECLI:NL:RBLEE:2000:AA8280

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H99/466
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis Kantonrechter Leeuwarden inzake onrechtmatige daad en schadevergoeding

Op 1 november 2000 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter te Leeuwarden. De zaak betreft een vordering van de besloten vennootschap MAKELAARDIJ-ASSURANTIEN BV, hierna [de werkgever], tegen [appellant], die als assurantie-tussenpersoon heeft gefunctioneerd. De Kantonrechter had [appellant] op 19 maart 1999 veroordeeld tot schadevergoeding aan [de werkgever] wegens onrechtmatig handelen. [Appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, waarin hij betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor de schade die [de werkgever] heeft geleden.

De rechtbank heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen doel treffen. De rechtbank oordeelt dat [appellant] als assurantie-tussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken aan de verzekeraar, Woudsend Verzekeringen. Dit heeft geleid tot schade voor [de werkgever], waarvoor [appellant] aansprakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grieven van [appellant] niet kunnen leiden tot vernietiging van het eerdere vonnis, en heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.

De rechtbank heeft [appellant] tevens veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op ƒ 870,-- voor verschotten en ƒ 1.650,-- voor procureurssalaris. De uitspraak is gedaan in het openbaar, in aanwezigheid van de griffier, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Uitspraak: 1 november 2000
Rolnummer: H 99/466
VONNIS
Van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, meervoudige handelskamer,
in de zaak van:
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.S. van Zandbergen,
tegen
de besloten vennootschap [naam]
MAKELAARDIJ-ASSURANTIEN BV,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
procureur: mr. R. Glas.
PROCESGANG
Geïntimeerde - verder te noemen [de werkgever] - heeft als oorspronkelijk eiser bij inleidende dagvaarding een vordering tegen toen gedaagde, thans appellant - in het vervolg [appellant] te noemen - ingesteld. Deze vordering luidt na wijziging en herformulering, dat de Kantonrechter te Leeuwarden bij vonnis [appellant] zal veroordelen aan [de werkgever] te betalen een bedrag van ƒ 46.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en voorts gedaagde zal veroordelen aan [de werkgever] te betalen de overige door [de werkgever] ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten van gedaagde in de nakoming van de arbeidsovereenkomst geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet met veroordeling van [appellant] in de gedingkosten. [Appellant] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd, waarna partijen re- en dupliek hebben gewisseld. Bij tussenvonnis heeft de Kantonrechter [de werkgever] nog in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten omtrent haar subsidiaire vordering, zoals geformuleerd bij de wijziging van eis, waarna [de werkgever] bij akte deze toelichting heeft gegeven en de eis heeft geherformuleerd. Vervolgens heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 19 maart 1999 [appellant] veroordeeld om aan [de werkgever] te betalen de door [de werkgever] - ten gevolge van het onder punt 9 in het vonnis weergegeven handelen van [appellant] - geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De Kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
[Appellant] is van dit eindvonnis bij exploot van 1 juni 1999 in hoger beroep gekomen en heeft bij memorie vijf grieven ontwikkeld en gevorderd het vonnis van de Kantonrechter te Leeuwarden van 19 maart 1999 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [de werkgever] alsnog in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, zulks met veroordeling van [de werkgever] in de kosten van beide instanties. [De werkgever] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, althans tot ongegrondverklaring van de grieven, alsmede tot het uitvoerbaar verklaren van het in appèl te wijzen vonnis bij voorraad en veroordeling van [appellant] in de gedingkosten.
Partijen hebben de stukken van het geding, waaronder producties, voor vonnis overgelegd. De inhoud van die stukken geldt als hier herhaald.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Grieven
2. [Appellant] heeft vijf grieven tegen het vonnis van 19 maart 1999 aangevoerd:
Grief 1:
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat de uit de ten processe bedoelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, afgeleid dient te worden dat [appellant] onrechtmatig jegens [de werkgever] heeft gehandeld.
Grief 2:
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de schade, welke is geleden door Woudsend Verzekeringen het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [appellant], welke schade (de rechtbank leest: opzet) en roekeloosheid een regresrecht jegens [appellant] oplevert, een en ander zoals omschreven in rechtsoverweging 11 van het bestreden vonnis.
Grief 3:
Ten onrechte is door de kantonrechter in rechtsoverweging 10 geoordeeld dat [appellant] in beginsel voor de schade aansprakelijk is en dat daaraan niet afdoet, gelet op de samenwerking tussen [appellant] en [aspirant-verzekerde], of ook [aspirant-verzekerde] aansprakelijk zou zijn.
Grief 4:
Ten onrechte is de kantonrechter voorbij gegaan aan het opgeworpen verweer in de procedure in prima te weten dat [de werkgever] op onjuiste wijze inhoud heeft gegeven aan diens wettelijke verplichting om de schade zoveel mogelijk te beperken.
Grief 5:
Ten onrechte heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
Vaststaande feiten
3. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter zijn geen grieven ingebracht. De rechtbank zal derhalve van die feiten uitgaan.
Beoordeling van de grieven
ad grieven 1 en 3
4. Deze beide grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter, dat [appellant] en [aspirant-verzekerde] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover Woudsend Verzekeringen (hierna Woudsend).
5. Naar het oordeel van de rechtbank treffen deze grieven echter geen doel. Het is immers komen vast te staan, dat [appellant] als assurantie-tussenpersoon (in dienst van [de werkgever]) een door [aspirant-verzekerde] via zijn bemiddeling bij Woudsend in te dienen aanvraagformulier voor een nieuwe verzekering heeft ingevuld. Daarbij heeft [appellant] achter de vraag "Bij welke maatschappij liep uw vorige verzekering" ingevuld "nvt", heeft hij de vraag of de bestuurder de laatste drie jaar schade heeft geleden of veroorzaakt onbeantwoord gelaten en achter de vraag, of er nog verdere mededelingen waren die voor de maatschappij van belang zouden kunnen zijn ter beoordeling van de aangevraagde verzekering en die [aspirant-verzekerde] betreffen, het hokje voor het woord ''neen'' ingevuld. Dit alles terwijl [appellant] ervan op de hoogte was, dat [aspirant-verzekerde] de te verzekeren auto eerst bij een andere maatschappij verzekerd had gehouden en met die auto twee schades had gehad, waardoor zijn vorige maatschappij de premie had verhoogd. Nadat [aspirant-verzekerde] dit aldus door [appellant] ingevulde formulier had ondertekend, heeft [appellant] deze aanvraag als assurantie-tussenpersoon bij Woudsend ingediend.
6. [Appellant] heeft bij zijn boven omschreven gedragingen jegens Woudsend onrechtmatig gehandeld. Hij voldeed immers niet aan de zorgplicht die voor hem als assurantie-tussenpersoon meebracht dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen zou geven om te voorkomen dat deze naderhand een beroep op artikel 251 K zou moeten doen. Het doet er daarbij niet toe, dat [aspirant-verzekerde] als aspirant-verzekerde zelf verantwoordelijk is voor de door hem ondertekende aanvrage. Daarnaast bestond voor [appellant] als assurantie-tussenpersoon tegenover de verzekeraar de plicht om er voor te zorgen, dat de juiste inlichtingen werden verschaft. [Appellant] heeft deze verplichting op grove wijze geschonden. Ondanks het feit, dat hij wist dat de inlichtingen van de aspirant-verzekerde onjuist waren, heeft hij zijn cliënt niet bewogen de aanvrage niet te ondertekenen en heeft hij evenmin de verzekeraar gewaarschuwd.
7. Hierbij is niet van belang, of [appellant] en [aspirant-verzekerde] doelbewust hebben samengewerkt en evenmin of "de constructie" (die hierin bestond dat [aspirant-verzekerde] door het opvragen van een vrijwaringsformulier jegens zijn vorige verzekeraar het heeft doen voorkomen alsof hij de auto had verkocht, waardoor hij de lopende verzekering kon beëindigen, en anderzijds Woudsend in de schijn kon laten dat het om een door hem nieuw aangeschafte gebruikte auto ging) door [appellant] is bedacht. Mochten dergelijke omstandigheden komen vast te staan, dan maakt dit de onrechtmatige gedraging van [appellant] alleen maar ernstiger, maar ook zonder deze omstandigheden is de omschreven handelwijze van [appellant] onrechtmatig jegens Woudsend.
ad grief 2
8. Deze grief richt zich blijkens de toelichting niet tegen het oordeel van de kantonrechter, dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [appellant], maar betreft de vraag of er causaal verband bestaat tussen de schade van Woudsend enerzijds en de aanwezige opzet/bewuste roekeloosheid van [appellant] anderzijds.
9. De vraag of [de werkgever] bepaalde schade van Woudsend - waarvoor [de werkgever] aansprakelijk zou zijn ex artikel 7:661 BW - op [appellant] kan verhalen, is een vraag die in het kader van de schadestaatprocedure aan de orde dient te komen. In de onderhavige procedure gaat het alleen om de vraag, of [appellant] onrechtmatig jegens Woudsend heeft gehandeld en of er sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid bij het onrechtmatig handelen van [appellant]. Tegen het oordeel van de kantonrechter, dat [appellant] in deze bewust roekeloos heeft gehandeld heeft [appellant] geen grief geformuleerd.
10. De voorgestelde grief treft derhalve geen doel.
ad grief 4
11. De vraag in hoeverre het regresrecht van [de werkgever] wordt beperkt door eigen schuld is een vraag, die in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen. De grief mist derhalve doel.
ad grief 5
12. Nu de eerste vier grieven geen doel treffen, ondergaat deze grief - gericht tegen de veroordeling in de proceskosten - hetzelfde lot.
13. Aan de toelichting bij deze grief, namelijk dat deze grief zou beogen de zaak in volle omvang aan het oordeel van de rechtbank te onderwerpen, gaat de rechtbank voorbij. De grief richt zich immers enkel tegen de veroordeling in de proceskosten.
Slotoverwegingen
14. De bovenstaande overwegingen leiden - onder verbetering van gronden - tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.
15. Als de in appel in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
De rechtbank:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 19 maart 1999;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [de werkgever] gevallen, en tot deze uitspraak begroot op ƒ 870,-- voor verschotten en ƒ 1.650,-- voor procureurssalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs U. van Houten als voorzitter, A.T. Vos en R.Tj. Terpstra en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken op woensdag 1 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
cc 33