ECLI:NL:RBLEE:2000:AA7565

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1029 BESLU
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en voorlopige voorziening inzake sanitaire units op woonschip in Bolsward

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 18 oktober 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wonende op een woonschip in Bolsward, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bolsward, waarin hem werd meegedeeld dat hij zijn sanitaire units en schutting diende te verwijderen. Dit besluit was genomen op basis van klachten van omwonenden en het ontbreken van de benodigde vergunningen voor de plaatsing van de units, die in strijd waren met het bestemmingsplan. De president van de rechtbank oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang bij het verzoek om schorsing van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de units als bouwwerken moesten worden aangemerkt en dat de plaatsing ervan zonder vergunning in strijd was met de Woningwet. De president schorste het besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift voor zover het de verwijdering van de schutting betreft, maar wees het verzoek voor het overige af. Tevens werd de gemeente Bolsward veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van vergunningen voor bouwwerken en de bevoegdheid van het bestuursorgaan om handhavend op te treden, maar ook de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij het toepassen van bestuursdwang.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 00/1029 BESLU
Inzake
[P. B.], wonende te Bolsward, verzoeker,
gemachtigde mr. B.E.J.M. Tomlow, advocaat te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bolsward, verweerder,
gemachtigde mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij brief van 3 oktober 2000 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van zijn besluit tot toepassing van bestuursdwang op grond van afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot een drietal door verzoeker bij zijn woonschip geplaatste sanitaire units en een schutting.
Namens verzoeker is tegen dit besluit op 4 oktober 2000 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft de gemachtigde van verzoeker zich bij fax van 5 oktober 2000 tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 10 oktober 2000. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is verschenen A.J. Schuilenga, burgemeester, vergezeld van verweerders gemachtigde.
2. Motivering
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoeker is woonachtig op het woonschip [naam woonschip], gelegen in de Leeuwardervaart te Bolsward. Het innemen van ligplaats op deze locatie wordt door verweerder gedoogd in afwachting van definitieve besluitvorming over de woonschepenlocaties in Bolsward.
Op 2 oktober 2000 heeft verzoeker in de groenstrook aan de westkant van het fietspad naast het woonschip een douche-unit en twee wc-units geplaatst, omgeven door een 1.60 meter hoge schutting.
Bij besluit van 3 oktober 2000 heeft verweerder verzoeker aangeschreven om binnen twee dagen na dagtekening van het besluit de units en de schutting te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij is aangegeven dat bestuursdwang toegepast zal worden indien op vrijdag 6 oktober geconstateerd wordt dat de units en de schutting nog aanwezig zijn.
Naar aanleiding van het namens verzoeker ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is er namens verweerder mee ingestemd dat de uitspraak van de president zal worden afgewacht alvorens tot toepassing van bestuursdwang over te gaan.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de plaatsing van de units op grondgebied van de gemeente geen toestemming is verleend en dat plaatsing niet is toegestaan op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Klokslag". Verweerder heeft besloten handhavend op te treden op grond van klachten van omwonenden en op aandringen van de raadscommissie Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing, Milieu en openbare Werken.
Verzoeker heeft verweerder diverse malen verzocht aansluitingen te realiseren op nutsvoorzieningen. Wanneer de ligplaats van het woonschip van verzoeker door de raad als officiële ligplaats wordt aangewezen, zal van de zijde van de gemeente gezorgd worden voor sanitaire voorzieningen op de wal. In een voorstel van verweerder aan de raad is voorzien in een locatie op de plek waar verzoeker nu ligt, doch het is geenszins zeker dat de raad dit voorstel ook overneemt. Zo is verweerder in een vergadering van de gezamenlijke raadscommissies op 13 maart 2000 opgedragen nader onderzoek te doen naar een locatie nabij de rioolwaterzuiveringsinstallatie en tegenover het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein de Ward. Nu het derhalve niet zeker is dat de gemeenteraad besluit tot het creëren van een ligplaats op de locatie waar verzoeker verblijft, wordt niet toegestaan dat verzoeker zelf ter plaatse voorzieningen aanlegt.
Namens verzoeker is verzocht om schorsing van de werking van het besluit van 3 oktober 2000 totdat in hoogste instantie is beslist op het bezwaar en beroep van verzoeker, althans totdat de situatie van verzoeker door middel van afgifte van de toegezegde vergunning voor een ligplaats op de onderhavige locatie is gelegaliseerd en permanente sanitaire voorzieningen zijn geplaatst.
Aangevoerd is dat de bestuursdwangaanschrijving strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Al jaren wordt de ligplaatssituatie gedoogd en verweerder is voornemens de situatie op korte termijn te legaliseren. Het onthouden van de meest essentiële sanitaire voorzieningen aan verzoeker is hiermee in strijd. Het getuigt van zorgvuldig handelen van verweerder jegens verzoeker indien verzoeker van de onderhavige units gebruik kan blijven maken totdat permanente voorzieningen zijn getroffen.
De president dient te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van de artikelen 125 Gemeentewet jo 5:21 Awb zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het toepassen van bestuursdwang strekt er toe de feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met de rechtens behorende situatie.
De president stelt vast -en tussen partijen is ook niet in geschil- dat de onderhavige verplaatsbare sanitaire units, gelet op hun plaatsgebonden karakter, dienen te worden aangemerkt als bouwwerken. Voort staat vast dat, in strijd met het bepaalde in art. 40 Woningwet, die bouwwerken zijn opgericht zonder dat daarvoor door verweerder bouwvergunning is verleend.
Met betrekking tot de schutting is het bepaalde in art. 43 lid 1 sub k Woningwet van belang. Ingevolge dat artikel -voor zover hier van belang- is, in afwijking van art. 40 lid 1 Woningwet, geen bouwvergunning vereist voor het plaatsen van een afscheiding op of rondom een erf- of terrein waarop een gebouw staat, indien die afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst en de hoogte van de voet af gemeten niet hoger is dan 2 meter. Blijkens de stukken bedraagt de hoogte van de onderhavige schutting ca. 1.60 meter en is zij geplaatst in een uitsparing van een bedrijfsgebouw. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat uit de stukken niet blijkt dat de schutting voor de voorgevelrooilijn is geplaatst -in welk geval de hoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen- moet het op grond van de beschikbare gegevens er voor worden gehouden dat het bouwvergunningvereiste voor die schutting niet geldt. Aangezien de onderhavige aanschrijving mede ziet op de verwijdering van de schutting is zij in zoverre in strijd met de wet.
Toepassing van bestuursdwang is een bevoegdheid en geen verplichting voor een bestuursorgaan. Volgens vaste jurisprudentie is het -behoudens bijzondere omstandigheden- onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursorgaan, in een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en deze handeling niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking,
van deze bevoegdheid gebruik maakt.
De president stelt vast dat in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan aan de gronden waarop de sanitaire units zich bevinden deels de bestemming “Groenvoorziening” en deel de bestemming ”Groensingel” is toegekend. De aan die bestemmingen verbonden voorschriften laten de oprichting van de units niet toe. Nu voor de betreffende gronden voorts geen voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage ligt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat legalisering niet mogelijk is.
Vervolgens dient nog de vraag te worden beantwoord of in het geval van verzoeker sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder er toe hadden dienen te brengen af te zien van het toepassen van bestuursdwang.
De president stelt vast dat de raad van verweerders gemeente (de raad), na alle mogelijke locaties te hebben overwogen en onderzocht, bij besluit van 27 september 1988 vier vaste ligplaatsen voor woonschepen in de gemeente Bolsward heeft aangewezen. Bij uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 21 januari 1991 is dit aanwijzingsbesluit vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eerst bij besluit van de raad van 23 december 1997 is voorzien in de aanwijzing van vier nieuwe ligplaatsen, op de locaties Leeuwardervaart -waaronder de ligplaats van het woonschip van verzoeker- en Plein 1455. Tegen dat besluit zijn diverse bezwaarschriften ingediend. Ondanks dat de in de Awb vermelde termijn waarbinnen tot besluitvorming dient te zijn gekomen reeds lang is overschreden is op die bezwaarschriften nog steeds niet beslist. Wel heeft verweerder bij advies van 5 september 2000 de raad onder meer voorgesteld het besluit van 23 december 1997 in te trekken en een ligplaats aan te wijzen in de Leeuwardervaart bestemd voor verzoeker zijn woonschip. De raad heeft echter niet op dit voorstel beslist doch verweerder opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar één locatie voor alle woonschepen nabij de rioolwaterzuiveringsinstallatie dan wel bij het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein de Ward. Dit ondanks de door verweerder in voormeld advies vermelde bezwaren tegen een concentratie van woonschepen op die locaties.
De president concludeert uit het voorgaande dat het aanwijzingsbesluit van de raad van 23 december 1997 nog immer een rechtsgeldig besluit is. Het is dan ook bepaald niet ondenkbeeldig dat, indien verzoeker -voor zover nodig- op grond van de in verweerders gemeente vigerende woonschepenverordening een ligplaatsvergunning aanvraagt, die vergunning ook aan hem zal worden verleend en voorts dat dan van gemeentewege sanitaire voorzieningen op de wal zullen worden aangebracht
De president acht dit echter niet een omstandigheid op grond waarvan verweerder had dienen af te zien van het toepassen van bestuursdwang. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat namelijk genoegzaam vast dat de namens verzoeker geplaatste voorzieningen door verweerder in dat geval niet zullen worden gelegaliseerd. Zo is namens verweerder ter zitting opgemerkt dat de door verweerder aan te leggen sanitaire voorzieningen, in tegenstelling tot de namens verzoeker geplaatste units, een permanent en tamelijk luxe karakter zullen krijgen.
De president acht evenmin een bijzonder omstandigheid gelegen in het feit dat verzoeker al jaren verstoken is van de meest essentiële sanitaire voorzieningen bij zijn woonschip. Verzoeker kan worden nagegeven dat aan de onzekere situatie waarin hij verkeert maar geen einde komt nu de raad van verweerders gemeente nog steeds niet is overgegaan tot een definitieve aanwijzing van vier ligplaatsen. Dit bestuurlijk onvermogen laat echter onverlet dat verzoeker, zonder te beschikken over de daartoe noodzakelijke vergunning, indertijd ligplaats in de Leeuwardervaart heeft ingenomen en zich derhalve zelf in deze onzekere situatie heeft gemanoeuvreerd. Bovendien is het de president onvoldoende gebleken dat het voor verzoeker niet mogelijk is (geweest) tijdelijke sanitaire voorzieningen, zoals een chemisch toilet, op zijn woonschip te creëren.
Het verzoek om een voorlopige voorziening komt wat betreft de verwijdering van de sanitaire units voor afwijzing in aanmerking.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Bolsward het door verzoeker betaalde griffierecht van ƒ 225,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 in samenhang met art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de president verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoeker ƒ 1.420,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt ƒ 710,=). De president wijst de gemeente Bolsward aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
3. Beslissing
De president van de rechtbank:
schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift voor zover het ziet op de verwijdering van een schutting;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat de gemeente Bolsward het betaalde griffierecht van ƒ 225,= aan verzoeker vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van ƒ 1.420,=, aan verzoeker te vergoeden door de gemeente Bolsward.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2000 in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 18 oktober 2000