ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[S.L.], wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. T.A.P. Langhout, werkzaam bij Langhout & Wiarda juristen,
de raad van de gemeente Gaasterlân-Sleat, ver-weer-der.
gemachtigde: T.C. Kuijpers, juridisch medewerker ruimtelijke ordening van verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 24 december 1998 is namens verweerder [eiser] in kennis gesteld van een besluit op bezwaar van 8 december 1999 met betrekking tot de toepassing van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 31 maart 1999 is het beroep met toepassing van de artikelen 8:31 en 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond verklaard.
Verweerder heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan, welk verzet bij uitspraak van 22 november 1999 gegrond is verklaard.
De zaak is vervolgens op de voet van art. 8: 14 Awb gevoegd behandeld met het beroep van [D.V.], geregistreerd onder nummer 99/126 WET en het beroep van [A.H.], geregistreerd onder nummer 99/127 WET ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 24 juli 2000. Eiser en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigde.
Motivering
Bij brief van 24 maart 1997 heeft eiser verweerder verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te lijden ten gevolge van de bepalingen van het op 28 november 1995 door verweerder vastgestelde en op 24 juli 1996 door de Gedeputeerde Staten van Fryslân goedgekeurde bestemmingsplan "Sondel (uitbreiding)". Ten tijde van dit verzoek was eiser eigenaar van het perceel, 1675 m2 groot, kadastraal bekend gemeente Balk, sectie [..] nr. [...], plaatselijk bekend [...]straat 30 te B, met daarop een vrijstaande woning, een aan/ingebouwde garage en een vrijstand tuinhuisje.
In het kader van dit verzoek heeft verweerder een zogenaamde schadebeoordelingscommissie samengesteld, die op grond van art. 5 van de Procedureverordening Planschadevergoeding 1994 (hierna: de verordening) bestaat uit drie deskundigen van wie één te benoemen door burgemeester en wethouders, één door belanghebbende en één door deze beide tezamen of bij gebreke aan overeenstemming door de kantonrechter. Verweerder heeft eiser bij brief van 9 juni 1997 verzocht mee te delen door welke deskundige eiser in deze commissie vertegenwoordigd wil worden. Hierop heeft eiser bij brief van 20 juni 1997 verweerder bericht af te zien van het aanwijzen van een deskundige in de schadebeoordelingscommissie nu namens eiser al een onderzoek is ingesteld naar planschade en deze schade is getaxeerd. Voorts zou het aanwijzen van een deskundige voor eiser extra kosten met zich brengen. Als leden van de commissie zijn uiteindelijk benoemd drs. F. van der Bij, directeur van het stedenbouwkundig bureau Vijn te Oentsjerk, voorgedragen door burgemeester en wethouders en B.K. Hooghiemster, beëdigd taxateur, voorgedragen door burgemeester en wethouders in overleg met de gemachtigde van eiser.
Op 28 januari 1998 heeft voormelde commissie advies uitgebracht en geconcludeerd dat aan eiser een schadevergoeding dient te worden uitgekeerd voor dat deel van de schade dat niet door aankoop dan wel anderszins zal worden vergoed, zijnde ƒ 25.250,=.
In de vergadering van 31 maart 1998 heeft verweerder -met overneming van voornoemd advies- aan eiser een schadevergoeding toegekend van ƒ 25.250,=.
Tegen dit besluit is namens eiser bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarschriftprocedure is op 21 juli 1995 een hoorzitting gehouden, waar partijen ten overstaan van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie) hun standpunten mondeling hebben toegelicht. Op verzoek van deze commissie heeft B.K. Hooghiemster het standpunt van de schadebeoordelingscommissie toegelicht.
De commissie heeft vervolgens op 9 oktober 1998 aan verweerder geadviseerd om het bezwaarschrift voor zover daarin is aangevoerd dat ten onrechte geen wettelijke rente uitgekeerd is, gegrond te verklaren en voor het overige ongegrond.
In de vergadering van 8 december 1998 heeft verweerder eisers bezwaarschrift -met overneming van voornoemd advies van de commissie- gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en zijn besluit van 31 maart 1998 in die zin gewijzigd dat tevens een rentevergoeding van ƒ 1530,91 wordt toegekend.
In beroep is door eiser aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie de raad alvorens een besluit te nemen op een verzoek als bedoeld in art. 49 WRO advies moet inwinnen bij een onafhankelijk en deskundige commissie. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 5 maart 1996, gepubliceerd in AB 1996, 251 en BR 1996, 919 kan naar de mening van eiser F. van der Bij niet aangemerkt worden als een onafhankelijk deskundige nu hij verbonden is aan het stedenbouwkundig bureau Vijn te Oentsjerk, dat als vaste adviseur van de gemeente Gaasterlan-Sleat fungeert en dat tevens betrokken is geweest bij de opstelling van het bestemmingsplan dat de gestelde schade heeft veroorzaakt. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de schade die hij ten gevolge van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Sondel (uitbreiding)" heeft geleden, ƒ 60.000,= bedraagt in plaats van het door verweerder vastgestelde bedrag van ƒ 42.500,=. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte een deel van deze schade gecompenseerd heeft met eventuele toekomstige aankopen van een deel van eisers perceel door verweerders gemeente. Bovendien bestrijdt eiser de door verweerder gestelde waarde van de mogelijk te verkopen grond. Daarnaast betwist eiser de stelling van verweerder dat de schade deels gecompenseerd is doordat het oostelijk deel van eisers perceel door het bestemmingsplan "Sondel (uitbreiding)"" in waarde is gestegen. Hiertoe stelt eiser dat het bestemmingsplan geen recht tot bouwen bevat, maar enkel burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om het bouwen van bepaalde gebouwen toe te staan.
Tenslotte heeft eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 20 januari 1998, gepubliceerd in Gst 7073, nr. 7, aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen deskundigenkosten heeft vergoed. Gemachtigde van eiser heeft aan eiser deskundige bijstand verleend, teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling, alsmede tot vaststelling van de daaraan gerelateerde schade te komen. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen in de kosten van het geding.
Verweerder heeft zijn standpunt bij verweerschrift gehandhaafd.
De beoordeling van het geschil
Art. 49 aanhef en onder b WRO - voor zover hier relevant- bepaalt dat voor zover een belanghebbende door bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of geheel voor zijn rekening behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of op een andere manier is verzekerd, de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekent.
Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of de vaststelling van de schadevergoeding op zorgvuldige wijze tot stand gekomen is. Eiser stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is nu aan deze vaststelling een advies ten grondslag ligt afkomstig van een schadebeoordelingscommissie, welk niet aangemerkt kan worden als een onafhankelijke commissie. De rechtbank acht dit standpunt juist.
Zoals de AbRS in zijn uitspraak van 5 maart 1996, gepubliceerd in BR 1996/919 heeft overwogen, eist het zorgvuldigheidsbeginsel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden onderzoekt, die een rol kunnen spelen bij het nemen van het besluit om het verzoek tot planschadevergoeding. In het algemeen zal daarbij het inschakelen van een ter zake deskundige en onafhankelijke schadebeoordelingscommissie gewenst zijn. Het enkele feit dat de samenstelling van de commissie overeenkomstig de verordening van de gemeente Gaasterland is samengesteld, betekent niet -zoals verweerder ter zitting heeft betoogd- dat de commissie bij voorbaat als onafhankelijk en onpartijdig beschouwd kan worden. Hierbij tekent de rechtbank aan dat in deze verordening slechts bepaald is uit hoeveel leden deze commissie bestaat en door wie de leden van de commissie benoemd worden. In art. 5 van de verordening is immers bepaald dat "als schade-beoordelingscommissie een commissie van drie deskundigen optreedt van wie één te benoemen door burgemeester en wethouders, één door belanghebbende en de derde door deze beiden tezamen of bij gebreke van overeenstemming door de kantonrechter. De door burgemeester en wethouders te benoemen deskundige is zo mogelijk ook deskundig op het gebied van het administratief recht". De verordening bevat verder geen formele dan wel inhoudelijke bepalingen ter waarborging van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissie.
Met eiser is de rechtbank verder van oordeel dat het schadecommissielid F. van der Bij niet aangemerkt kan worden als een onafhankelijk en onpartijdig deskundige, nu hij directeur is van een stedenbouwkundig adviesbureau dat een vaste relatie met verweerders gemeente heeft. Zo voert het bureau betaalde opdrachten uit op het gebied van ruimtelijke ordening en heeft het onder meer geadviseerd bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, waarvan eiser stelt schade te hebben geleden. Het argument van verweerder dat voormelde functie niet tot gevolg hoeft te hebben dat Van der Bij niet meer op een objectieve wijze kan adviseren, faalt reeds vanwege de omstandigheid dat het samengaan van deze functie en het lidmaatschap van de schadebeoordelingscommissie een onaanvaardbare schijn van partijdigheid dan wel afhankelijkheid met zich brengt. De rechtbank kan verweerder ook niet volgen in zijn stelling dat -kort samengevat- de omstandigheid dat één van de leden van de schadebeoordelingscommissie niet aangemerkt kan worden als een onafhankelijk en onpartijdig deskundige niet a-priori inhoudt dat dan ook de schadebeoordelingscommissie niet aangemerkt kan worden als een onafhankelijke en onpartijdige commissie. De afhankelijkheid dan wel partijdigheid van het ene lid kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet gecompenseerd worden door de partijdigheid en afhankelijkheid van een ander lid dan wel door de aanwezigheid van een meerderheid van onafhankelijke en onpartijdige leden in de commissie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de leden van de commissie samen in overleg tot een advies komen. In gelijke zin faalt ook het betoog van verweerder dat een eventuele onevenwichtige samenstelling van de commissie als gevolg van de weigering van eiser een commissielid aan te wijzen, verweerder niet verweten kan worden.
De overige namens eiser naar voren gebrachte grieven behoeven gelet op al het vorenstaande geen bespreking meer.
Dit oordeel brengt met zich mee dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt wegens strijd met art 3:2 Awb voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser.
Ingevolge art. 8:74 Awb dient verweerders gemeente het door eiser gestorte griffierecht ad
ƒ 210,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat tegen drie nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gelijktijdig beroep is ingesteld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde rechtshulpverlener en deze beroepen tegelijkertijd zijn behandeld. Dit zijn de beroepen geregistreerd onder de nummers 99/126 WET, 99/127 Wet, en 99/128 WET. Onder deze omstandigheden dient overeenkomstig art. 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna het Besluit) in verbinding met onderdeel C2 van de bijlage bij het Besluit in alle drie beroepen in totaal een proceskostenveroordeling uit gesproken worden van ƒ 1420 (beroepschrift: 1 punt; verschijnen ter zitting: 1 punt; 1 gewicht van de samenhangende zaken: 1 punt; waarde per punt ƒ 710). Dit betekent dat de proceskosten van eiser ter zake door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand ƒ 473,33 bedragen. De rechtbank wijst verweerders gemeente aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Al het vorenstaande heeft geleid tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerders gemeente het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 210,= aan hem vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad ƒ 473,33 aan hem te betalen door verweerders gemeente.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot , rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2000 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmid-del hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 11 oktober 2000