ECLI:NL:RBLEE:2000:AA7310

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42306
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BESCHIKKING inzake klachten over dwangbehandeling en separatie in psychiatrische zorg

Op 3 oktober 2000 heeft de Rechtbank Leeuwarden een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoekster die in een psychiatrische kliniek was opgenomen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. van den Bosch-Scholts, had klachten ingediend over de toepassing van dwangbehandeling, waaronder separatie en noodmedicatie, door de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Friesland en haar behandelend psychiater, vertegenwoordigd door mr. E.E. Slob. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 24 juli 2000 in de kliniek in bewaring was gesteld en dat zij op diezelfde dag in een separeercel werd geplaatst, wat volgens de rechtbank op onvoldoende gronden is gebeurd. De rechtbank oordeelde dat er geen noodsituatie was die de toepassing van separatie rechtvaardigde, en dat de behandelaars niet voldoende hadden aangetoond dat er geen andere oplossing mogelijk was.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedwongen toediening van medicatie, in dit geval Cisordinol Acutard, eveneens niet gerechtvaardigd was, omdat de omstandigheden waaronder deze medicatie werd toegediend, voortkwamen uit de onterecht toegepaste separatie. De rechtbank heeft de klachten van verzoekster over de separatie, de noodmedicatie en de dwangmedicatie gegrond verklaard. Het verzoek om een verbod op de separatie en dwangmedicatie werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 oktober 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK LEEUWARDEN
sector familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 oktober 2000
Rekestnummer: 00-1576
Zaaknummer: 42306
41 BOPZ
BESCHIKKING
van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, meervoudige familiekamer, in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te Heerenveen,
hierna ook te noemen verzoekster,
gemachtigde mr. J. van den Bosch-Scholts
tegen
1. de stichting "STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG FRIESLAND,
statutair gevestigd te Leeuwarden, gemeente Leeuwarden,
hierna ook te noemen de GGZ
en
2. [naam psychiater],
hierna ook te noemen de behandelend psychiater,
werkzaam bij de [naam en plaats van de instelling],
gedaagden,
gemachtigde mr. E.E. Slob, kantoorhoudende te Groningen.
PROCESGANG
Bij de rechtbank is op 8 september 2000 een verzoek binnengekomen ex artikel 41 wet BOPZ.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van de meervoudige familiekamer op 25 september 2000.
RECHTSOVERWEGINGEN
Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en op de inhoud van het dossier, overweegt de rechtbank het volgende.
1. De vaststaande feiten.
1.1. Verzoekster is op 24 juli 2000 in de kliniek [naam en plaats instelling] in bewaring gesteld.
Met ingang van 18 augustus 2000 heeft de rechtbank te Leeuwarden voor de duur van zes maanden een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en het doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis afgegeven.
1.2. Op de dag van opname werd verzoekster tegen haar uitdrukkelijke wens direct in de separeercel geplaatst; daar vond ook het opnamegesprek plaats.
1.3. Op 25 juli 2000 is een behandelingsplan van verzoekster opgesteld; op 31 juli 2000 is een aanvullend behandelingsplan opgesteld.
1.4. Verzoekster is niet akkoord gegaan met deze behandelingsplannen. Desondanks verbleef zij tot 31 juli 2000 bij voortduring in de separeercel en wordt zij sinds 18 augustus 2000 gedwongen behandeld met Ciscordinol depot 200 mg i.m.. Na 31 juli 2000 is haar verblijf in de separeercel geleidelijk afgebouwd, maar zij overnacht er in ieder geval nog steeds en gebruikt er haar maaltijden.
1.5 Op 3 augustus 2000 heeft verzoekster geklaagd bij de klachtencommissie van de GGZ-Friesland over het op haar toepassen van middelen en maatregelen, te weten separatie en noodmedicatie en over het toepassen van dwangbehandeling, te weten separatie en dwangmedicatie. Bij beslissing van 29 augustus 2000 heeft de klachtencommissie de klacht over het toepassen van dwangbehandeling in de vorm van separatie gegrond verklaard en de overige klachten ongegrond verklaard.
2. Overwegingen van de rechtbank.
2.1.
Klaagster heeft verzocht te bepalen dat de klachtencommissie Wet BOPZ ten onrechte haar klachten met betrekking tot het toepassen van:
a. middelen en maatregelen in de vorm van separatie
b. middelen en maatregelen in de vorm van noodmedicatie en
c. dwangbehandeling in de vorm van dwangmedicatie
ongegrond heeft verklaard;
d. klaagster heeft voorts verzocht de Stichting GGZ Friesland en de behandelend psychiater [naam psychiater] te verbieden verzoekster in strijd met de wet tegen haar wil in de separeercel te plaatsen dan wel een dwangmedicatie toe te passen;
e. met kostenveroordeling van gedaagden.
2.2.
ad 2.1 a.: Ten aanzien van de separatie als middel en maatregel stelt de rechtbank vast dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting klaagster onmiddellijk bij opname op 24 juli 2000 in de separeer is geplaatst, omdat op grond van daaraan voorafgegane gebeurtenissen buiten het ziekenhuis werd aangenomen dat zij een meer dan normale kans opleverde voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan personeel of medepatiënten. Naar het oordeel van de rechtbank is echter die kans op te wankele gronden in een te vroeg stadium aangenomen. Niet blijkt dat een poging is ondernomen om in het ziekenhuis tot een gesprek en afspraken met klaagster te komen, alvorens zij werd gesepareerd. Waar, om tot toepassing van middelen en maatregelen op grond van art. 39 Wet BOPZ te mogen overgaan, sprake moet zijn van een (tijdelijke) noodsituatie die door de patiënt in het ziekenhuis wordt veroorzaakt zal immers van het bestaan van die noodsituatie moeten blijken alvorens tot bedoelde toepassing mag worden overgegaan. Dat klaagster kort tevoren om onverklaarbare redenen een agent had aangevallen acht de rechtbank onvoldoende - ook gezien in het licht van hetgeen verder ten aanzien van de voorgeschiedenis van de opname is gesteld - om ervan uit te mogen gaan dat klaagster ook in het ziekenhuis dusdanige problemen zou opleveren dat van een noodsituatie als bedoeld in de Wet BOPZ sprake zou zijn.
Op 25 juli 2000 is een behandelingsplan opgesteld. Dat voorziet echter niet met zoveel woorden in separatie als werkwijze, zodat de rechtbank ervan zal uitgaan dat separatie ook na 24 juli 2000 als middel en maatregel is toegepast. Eerst in de aanvulling op het behandelingsplan van 31 juli 2000 komt separatie als werkwijze voor, zodat vanaf die datum de separatie als dwangbehandeling ex art. 38 lid 5 Wet BOPZ heeft te gelden.
Uit de stukken blijkt dat klaagster in de periode tot 31 juli 2000 voortdurend gesepareerd is gebleven. Wanneer zij door behandelaars daar werd bezocht was zij dreigend, stond zij met gebalde vuisten voor hen, schreeuwde, was beledigend en spuwde de dienstdoende arts in het gezicht. Ook heeft zij in die periode een verpleegkundige aangevallen die zij tot bloedens toe heeft gekrabd en naar zijn oog heeft gegrepen, en ook heeft zij koffie over dr. [naam psychiater] gegooid. De eerstgenoemde verschijnselen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank, om de hierboven reeds gegeven redenen, niet de toepassing van separatie als middel en maatregel. De laatstgenoemde aanvallen zou dat wel kunnen rechtvaardigen (hoewel dat t.a.v. het gooien met koffie niet goed te beoordelen is) maar doet dat in dit geval niet omdat alleszins aannemelijk is dat het agressieve gedrag van klaagster geheel of grotendeels werd opgeroepen door het feit dat zij steeds gesepareerd werd gehouden, naar haar gevoelen ten onrechte - welk gevoelen de rechtbank, zoals uit het voorgaande blijkt, deelt -.
De rechtbank acht de klacht op dit onderdeel dan ook gegrond.
2.3.
ad 2.1 b.: Ten aanzien van de noodmedicatie als middel en maatregel stelt de rechtbank vast dat op de opnamedag geen medicatie is toegediend. Op 25 juli 2000 heeft klaagster onder dwang Cisordinol Acutard 100 mg i.m. toegediend gekregen; daarna is het behandelingsplan opgesteld dat voorziet in gedwongen toediening van genoemde medicatie, zodat het vanaf dat moment het karakter van dwangmedicatie ex art. 38 lid 5 Wet BOPZ heeft gekregen; dit geldt ook voor de verhoging van de dosis zoals omschreven in de aanvulling op het behandelingsplan d.d. 31 juli 2000. Andere in het behandelingsplan en de aanvullingen daarop genoemde medicaties zijn niet als gedwongen toepasbaar omschreven en ook niet toegediend.
De beoordeling van de klacht wordt bemoeilijkt door het feit dat het beeld dat klaagster gaf mede werd bepaald door het feit dat zij zich hevig verzette tegen haar separatie die, zoals hierboven is vastgesteld, niet op deze wijze had mogen plaatsvinden. Daardoor is in feite door de rechtbank niet vast te stellen in welke mate de gedwongen toediening van Cisordinol Acutard gerechtvaardigd kan zijn geweest.
De rechtbank overweegt echter dat uitgangspunt van de Wet BOPZ is dat de lichamelijke (en geestelijke) integriteit van een gedwongen opgenomen patiënt moet worden geëerbiedigd, tenzij zich een noodsituatie of ernstig gevaar voordoet dat een inbreuk op die integriteit rechtvaardigt. Daaruit leidt de rechtbank af dat zo’n inbreuk - zoals gedwongen medicatietoediening - in beginsel niet toelaatbaar is tenzij de behandelaar ook achteraf voldoende aannemelijk kan maken dat geen andere oplossing in de gegeven situatie bruikbaar was. Nu vastgesteld is dat een belangrijk aspect van de situatie waarin aan klaagster gedwongen medicatie werd toegediend - te weten: gesepareerd zijn - ten onrechte door de behandelaars is geschapen acht de rechtbank het juist vast te stellen dat de behandelaars thans niet meer aannemelijk kunnen maken dat een andere oplossing dan noodmedicatie in de situatie zoals die had behoren te zijn - te weten: niet gesepareerd of terecht gesepareerd - niet bruikbaar was, zodat klaagster zich ook over dit aspect van de behandeling naar het oordeel van de rechtbank terecht beklaagt.
2.4.
ad 2.1 c.:
Ten aanzien van de dwangmedicatie als dwangbehandeling stelt de rechtbank voorop dat slechts de periode tot aan 3 augustus 2000 aan haar oordeel is onderworpen, omdat klaagster ten aanzien van de behandeling vanaf die datum, de dag waarop zij een klaagschrift bij de klachtencommissie indiende, opnieuw een klacht bij die commissie zal moeten indienen. Dit volgt uit het systeem van de klachtbehandeling zoals voorzien in art. 41 Wet BOPZ.
In de bedoelde periode is klaagster, naar uit de stukken kan worden afgeleid, op grond van het (niet door haar geaccordeerde) behandelingsplan en de aanvulling daarop, enkele malen tegen haar wil Cisordinol Acutard toegediend. Deze toediening mocht ingevolge art. 38 lid 5 Wet BOPZ slechts plaatsvinden voor zover dit volstrekt noodzakelijk was om ernstig gevaar voor klaagster of anderen af te wenden.
Om dezelfde redenen als waarom de rechtbank hierboven tot het oordeel is gekomen dat klaagster zich terecht beklaagt over de separatie en de noodmedicatie komt de rechtbank tot het oordeel dat ten eerste uit hetgeen is gesteld of overgelegd niet kan worden afgeleid dat een situatie als bedoeld in art. 38 lid 5 Wet BOPZ zich op enig moment gedurende de betreffende periode heeft voorgedaan, en ten tweede dat, zou er al van moeten worden uitgegaan dat zo’n situatie zich op enig moment wel heeft voorgedaan, thans moet worden vastgesteld dat de behandelaars niet meer aannemelijk kunnen maken dat een andere oplossing dan dwangmedicatie niet bruikbaar was.
Ook dit onderdeel van de klacht is dus gegrond.
2.5.
Een verbod als door klaagster ad 2.1 d. verzocht, kan in het kader van een klachtprocedure als de onderhavige niet worden gegeven, zodat de klacht in zoverre zal worden afgewezen.
2.6. Het karakter van de onderhavige procedure staat naar het oordeel van de rechtbank een kostenveroordeling in de weg.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de klachten zoals hiervoor vermeld onder 2.1. ad a), b) en c) gegrond;
wijst af het verzoek om de Stichting GGZ Friesland en [naam psychiater] te verbieden verzoekster in strijd met de wet tegen haar wil in de separeercel te plaatsen dan wel een dwangmedicatie toe te passen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J.D.S.L. Bosch, voorzitter van de kamer, J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme en A. Nijland, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag 3 oktober 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.