ECLI:NL:RBLEE:2000:AA6993

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/759 + 760 + 786 BESLU
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking locatieonderzoek dagopvang daklozen Leeuwarden

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank Leeuwarden op 27 juli 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoekers, waaronder de Vereniging tot voorkoming van drugsverslaafdenopvang in de Leeuwarder wijken en enkele individuele verzoekers, hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden om het rapport 'Locatieonderzoek dagopvang daklozen Leeuwarden' openbaar te maken. De weigering was gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), waarbij verweerder zich beroept op verschillende weigeringsgronden, waaronder de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen en de economische belangen van de gemeente.

De president heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van intern beraad niet van toepassing is, omdat het rapport feitelijke gegevens bevat en geen persoonlijke beleidsopvattingen. Tevens is geoordeeld dat de economische belangen van de gemeente niet in het geding zijn, aangezien de openbaarmaking van de gegevens niet leidt tot een nadelige positie in onderhandelingen met huurders of aannemers. De president heeft de bestreden besluiten geschorst en bepaald dat het rapport uiterlijk op 1 augustus 2000 aan de verzoekers ter beschikking moet worden gesteld.

Daarnaast heeft de president de gemeente Leeuwarden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de president de voorlopige voorziening heeft getroffen op basis van de spoedeisendheid van de belangen van de verzoekers. De beslissing is openbaar uitgesproken en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 00/759 BESLU, 00/760 BESLU en 00/786 BESLU
Inzake
1. de Vereniging tot voorkoming van drugsverslaafdenopvang in de Leeuwarder wijken
Oranjewijk, Klanderijbuurt en Tulpenburg, gevestigd te Leeuwarden,
2. [S. D.], wonende te Leeuwarden en
3. [W. B.], wonende te Leeuwarden,
gemachtigde mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden,
4. Van der Werf’s Bouwbedrijf BV, gevestigd te Sint Nicolaasga,
5. Adema Bouwbedrijf, gevestigd te Leeuwarden,
6. Vademo Vastgoed BV, gevestigd te Hoogeveen,
7. [A. H.], wonende te Leeuwarden,
gemachtigde mr. E. Wiarda van Langhout en Wiarda juristen te Heerenveen,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij brieven van 29 juni, 30 juni en 5 juli 2000 heeft verweerder respectievelijk verzoekers 1 en 2, verzoeker 3 en verzoekers 4 t/m 7 in kennis gesteld van zijn weigering het rapport Locatieonderzoek dagopvang daklozen Leeuwarden op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aan verzoekers ter beschikking te stellen.
Tegen die besluiten is namens verzoekers 1 t/m 3 op 5 juli 2000 en namens verzoekers 4 t/m 7 op 14 juli 2000 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben verzoekers gemachtigden zich bij brieven van gelijke datum tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden. Ten aanzien van de stukken waarvan door verzoekster om openbaarmaking is verzocht heeft verweerder gevraagd om geheimhouding op grond van art. 8:29 Awb.
De president heeft met toepassing van voormeld artikel kennis genomen van de in geding zijnde gegevens.
De verzoeken zijn ter zitting behandeld op 25 juli 2000. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Motivering
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van de verzoeken met zich brengt dat de geschillen in de hoofdzaak worden beoordeeld heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als de onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de president in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Op 30 mei 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden besloten in de panden Tuinen 32 en Zuidergrachtswal 15/16 te Leeuwarden een dagopvangvoorziening voor dak- en thuislozen te realiseren.
Aan deze beslissing is een procedure met betrekking tot het aanwijzen van de locaties voor dagopvang voor verslaafde dak- en thuislozen vooraf gegaan. In dit kader zijn diverse panden door een zogenoemde taskforce -een aantal ambtenaren van de Dienst Welzijn onder verantwoordelijkheid van een tweetal wethouders en in samenspraak met onder meer de Politie, het Leger de Heils en de Kuno van Dijkstichting- beoordeeld op geschiktheid voor de opvangvoorziening. De bevindingen van de taskforce zijn in een rapport neergelegd.
De rapportage is besproken in de besloten vergadering van de Raadsadviescommissie voor Welzijn van 25 mei 2000. Deze commissie dient burgemeester en wethouders te adviseren over de gewenste locatie ten behoeve van dagopvang.
Omstreeks juni 2000 hebben verzoekers op verschillende data schriftelijk dan wel telefonisch aan verweerder gevraagd om onder meer kopie van het verslag van de raadscommissie Welzijn en om kopie van het locatieonderzoek.
Bij brief van 23 juni 2000 heeft verweerder aangegeven dat het verslag van de besloten raadscommissie niet openbaar is op grond van art. 23 lid 4 juncto art. 91 lid 2 van de Gemeentewet. Aangegeven is voorts dat de gevraagde informatie omtrent het locatieonderzoek wordt besproken in een vergadering van 27 juni 2000.
Bij brief van 29 juni, 30 juni en 5 juli 2000 heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van zijn op 27 juni 2000 genomen afwijzende beslissing op dit verzoek. Hierbij is overwogen dat in het verslag van de besloten raadsadviescommissie Welzijn geheimhouding omtrent de inhoud van de stukken is opgelegd en dat de grond hiervoor is art. 93 Gemeentewet juncto art. 10 lid 2 onder b, e, en g van de WOB.
Tegen dit besluit is namens verzoekers bezwaar gemaakt bij verweerder en tevens is aan de president van de rechtbank gevraagd bij wijze van voorlopige voorziening te gelasten de gevraagde gegevens met betrekking tot het uitgevoerde locatieonderzoek terstond aan verzoekster ter beschikking te stellen.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat de verwijzing naar de genoemde gronden uit de WOB in dit geval onjuist is.
Verweerder heeft ter zitting een nadere toelichting gegeven en daarbij de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Medegedeeld is dat art. 93 Gemeentewet weliswaar niet langer als afwijzingsgrond wordt gehanteerd maar dat de in art. 10 WOB vermelde weigeringsgronden onverkort van toepassing blijven. Voorts is vermeld dat het locatieonderzoek een stuk is bedoeld voor intern beraad en dat daarom ook art. 11 WOB als grond van afwijzing wordt gehanteerd.
De president overweegt ter zake het volgende.
In art. 3 lid 1 WOB is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van art. 1 aanhef en onder a WOB wordt onder een bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering ervan.
Ingevolge art. 3 lid 3 WOB wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge art. 10 lid 2 onder b, e en g van de WOB blijft -voor zover hier van belang- het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de economische en financiële belangen van de gemeente (b), de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (e) en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden (g).
Ingevolge art. 11 lid 1 WOB wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
De weigeringsgrond als vermeld in art. 10 lid 2 sub b ziet met name op die gevallen waarin als gevolg van de openbaarmaking van de gevraagde informatie het betreffende overheidsorgaan financieel of als (markt-)partij nadeel oploopt. Verweerder meent dat door openbaarmaking van het locatieonderzoek van tal van panden die in eigendom toebehoren aan de gemeente, de huuropbrengst alsook de kosten welke met verbouwing van die panden gemoeid zullen zijn, bekend zullen worden. Als deze gegevens op straat komen te liggen, wordt de onderhandelingspositie van de gemeente met toekomstige huurders van de niet gekozen panden, en aannemers voor de verbouwing van de gekozen panden, strek verzwakt.
Nog daargelaten dat het door verweerder veronderstelde nadeel waar het de panden betreft die uiteindelijk niet voor dagopvang zijn aangewezen wel zeer hypothetisch is, acht de president de in het locatierapport vermelde gegevens niet van zodanige aard dat verweerder een beroep kan doen op deze weigeringsgrond. Die gegevens zien op namens verweerder gemaakte marktconforme ramingen van huuropbrengsten en verbouwingskosten van een aantal panden waarvan in redelijkheid niet valt in te zien dat verweerder door openbaarmaking van die gegevens financiële schade lijdt.
Verweerder heeft zich tevens beroepen op de weigerinsgrond als vermeld in art. 10 lid 2 sub e WOB. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat door openbaarmaking bekend wordt wie de eigenaren van de verschillende op hun geschiktheid onderzochte panden zijn. Dat kan die eigenaren volgens verweerder in een lastig parket brengen waarin zij niet gebracht horen te worden. Te denken valt aan verwijten (of erger) van de buurt dat zij met de gemeente in gesprek zijn geweest over de verkoop/verhuur voor daklozen opvang.
De president stelt vast dat eerst in de derde fase van het locatieonderzoek zeven panden zijn onderzocht op onder meer de aspecten eigendom en beschikbaarheid en dat van die panden vier in eigendom toebehoren aan de gemeente. Gelet hierop is verweerder, naast gesprekken met de eigenaar van een pand dat inmiddels door verweerder als opvanglocatie is aangewezen, met twee particulieren in gesprek geweest over de eventuele beschikbaarheid van het betreffende pand. De door verweerder geuite vrees is derhalve hooguit op die twee eigenaren van toepassing en ook hier weer sterk hypothetisch van aard. Bovendien kan worden betwijfeld of hier wel sprake is van privacygevoelige informatie. Maar ook indien aan het door art. 10 lid 2 sub e WOB beschermde belang in het onderhavige geval enig gewicht zou moeten worden toegekend is de rechtbank van oordeel dat nog kan niet worden gezegd dat verweerder in redelijkheid dat belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang dat overheidsinformatie in beginsel openbaar is.
Ook het beroep van verweerder op de weigeringsgrond als vermeld in art. 10 lid 2 sub g WOB, waarbij door verweerder in feite is verwezen naar de motivering van de andere weigeringsgronden, acht president, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
Met betrekking tot de weigeringsgrond als vermeld in art. 11 WOB is president van oordeel dat, voor zover gelet op het aantal externe deelnemers bij het onderzoek al sprake is van een document opgesteld ten behoeve van intern beraad, in dat document niet is gebleken van persoonlijke beleidsopvattingen van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid. Het locatieonderzoek behelst de toetsing door de taskforce van mogelijke locaties aan de hand van een door de raad van verweerders gemeente op voorstel van verweerder van tevoren vastgestelde lijst met criteria zoals ligging van het pand, beschikbare ruimte, bestemming van het pand, beschikbaarheid, openheid in de ruimte, veiligheid, hinder omwonenden e.d.. Het betreft derhalve een onderzoek van in hoofdzaak feitelijke aard, waarbij gebruik is gemaakt van de bij de leden van de taskforce en de diverse partners aanwezige kennis. Van een daarmee samenhangende persoonlijke visie van een of meer wethouders of ambtenaren is in het rapport echter geen sprake. Naar het oordeel van de president laat de aard van het onderzoek, gegeven de
criteria waaraan de taskforce zich diende te houden, in feite ook geen persoonlijke beleidsopvattingen toe. Een beperking van de informatieverstrekking op grond van art. 11 WOB is derhalve evenmin aan de orde.
De president komt op grond van het bovenstaande tot het voorlopige oordeel dat de bestreden besluiten in de hoofdzaken niet in stand zullen kunnen blijven. De bestreden besluiten zullen daarom worden geschorst. Voorts zal de president de voorlopige voorziening treffen dat de door verzoekers gevraagde gegevens uiterlijk op 1 augustus 2000 door verweerder ter beschikking van verzoekers worden gesteld.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Leeuwarden het door verzoekers 1 en 2, 3 en 5 t/m 7 betaalde griffierecht van respectievelijk
ƒ 450,=, ƒ 225,= en ƒ 450,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de president verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van zowel verzoekers 1 t/m 3 als verzoekers 4 t/m 7 ƒ1.420,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak gemiddeld; waarde per punt ƒ 710,= ) de president wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
3. Beslissing
De president van de rechtbank:
- schorst de bestreden besluiten tot twee weken na de bekendmaking van de beslissingen op
de bezwaarschriften;
- treft de voorlopige voorziening dat het rapport “Locatieonderzoek dagopvang daklozen
Leeuwarden” uiterlijk op 1 augustus 2000 integraal aan verzoekers ter beschikking wordt
gesteld;
- bepaalt dat het griffierecht van verzoekers van in totaal ƒ 1.025,= door de gemeente
Leeuwarden aan verzoekers wordt vergoed;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers van in totaal ƒ 2.840,=, aan verzoekers te vergoeden door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot , fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op donderdag 27 juli 2000 in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 4 september 2000