ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Maatschap S. Wassenaar, te Baard, eiseres,
gemachtigde mr. P. Sipma, juridisch medewerker bij de Fries-Flevolandse Land- en Tuinbouw Organisatie te Leeuwarden.
Gedeputeerde Staten van Fryslân, verweerder,
gemachtigde R.J.A. Hobbeschot, ambtenaar bij verweerders provincie.
Bij brief van 7 mei 1998 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de vaststelling van het begrenzingenplan De Middelsékrite.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven van 16 juni 1998 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 14 oktober 1998 is namens eiser op die stukken gereageerd. Verweerder heeft bij schrijven van 8 december 1999 een aantal door de rechtbank gestelde vragen beantwoord.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 3 april 2000. Voor eiseres zijn verschenen J.H. Wassenaar, S. Wassenaar en de gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres exploiteert een melkveehouderijbedrijf aan de Dekemawei 20 te Baard. Bij schrijven van 5 mei 1996 heeft eiseres bedenkingen ingediend tegen het voorontwerp-begrenzingenplan De Middelsékrite voor zover daarin de Meamerterpolder als natuurontwikkelingsproject is opgenomen. Dit 15 ha. grote gebied is in het voorontwerp aangewezen als locatie voor water en ‘plas-dras situaties’ ten behoeve van waterwild en andere aan water gebonden organismen en bevindt zich op ongeveer 300 m. van de bedrijfsgebouwen van eiseres.
Bij schrijven van 4 april 1997 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat, na advisering door de Provinciale Commissie Beheer Landbouwgronden, het begrenzingenplan is vastgesteld.
Eiseres heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Op 5 november 1997 is namens eiseres, tijdens een zitting van een uit verweerders college samengestelde commissie, het bezwaarschrift mondeling toegelicht. Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres onder meer aangevoerd -kort weergegeven- dat ten gevolge van de aanwijzing van de Meamerterpolder als natuurontwikkelingsproject zij in haar bedrijfsvoering zal worden gehinderd. Zo zal geen sprake kunnen zijn van een bedrijfsuitbreiding op de meest gewenste locatie en zullen als gevolg van de aanwijzing van de functie natuur aan de in die polder te scheppen wateroppervlakte allerlei beheersmaatregelen worden genomen zoals peilverhoging en de instelling van een hydrologische bufferzone. Voorts is eiseres van mening dat verweerder de keuze voor de Meamerterpolder onvoldoende heeft gemotiveerd temeer nu dat gebied buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)is gelegen en er, blijkens de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening extra, voor is gekozen om het agrarisch ruimtegebruik van het gebied te optimaliseren.
Verweerder geeft aangevoerd dat de begrenzing van de Meamerterpolder voortvloeit uit de uitvoering van het Natuurbeleidsplan. In dat plan is opgenomen dat enkele begrenzingen mogen plaatsvinden buiten de EHS tot maximaal 10% van de totaaloppervlakte. Daarvan is bij de onderhavige begrenzing sprake. Met betrekking tot eventuele maatregelen op het punt van hydrologische buffering heeft verweerder aangegeven dat die binnen het begrensde gebied zelf dient te worden opgenomen. Verweerder erkent dat door de onderhavige begrenzing de perspectieven op verdere bedrijfsvergroting ter plaatse kleiner zijn geworden. Verweerder is evenwel van mening dat voldoende perspectief overblijft, ook al zal dat niet de meest optimale situatie betreffen.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
De Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Stcrt. 1995, nr.95) vindt haar wettelijk grondslag in art. 25a van de Natuurbeschermingswet. Ingevolge art. 12 van de Regeling stellen Gedeputeerde Staten, nadat de in de artikelen 4 tot en met 11 van de Regeling neergelegde procedure is gevolgd, een begrenzingenplan vast. Ingevolge art. 2 lid 2 van de Regeling bevat het begrenzingenplan in ieder geval de begrenzing van het project, een omschrijving van de toepasselijke doelstellingen alsmede -voor zover het een natuurontwikkelingsproject betreft- een aanduiding van de mate waarin verwerving van gronden aan de orde is. Onder een natuurontwikkelingsproject moet blijkens het bepaalde in art. 1 onder o van de Regeling worden verstaan een gebied als bedoeld in het natuurbeleidsplan bestaande uit agrarische cultuurgronden waarbinnen natuurontwikkeling wordt nagestreefd.
De rechtbank stelt voorop dat naar haar oordeel een begrenzingenplan dient te worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking en dat ingevolge het bepaalde in art. 8:1 lid 1 jo. art. 1:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen de vaststelling van een dergelijk plan beroep open staat bij de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat met de vaststelling van het begrenzingenplan voor het Bureau Beheer Landbouwgronden een koopplicht, respectievelijk een gehoudenheid om beheersovereenkomsten overeenkomstig de bepalingen van de Regeling te sluiten, ontstaat met betrekking tot de zich binnen die begrenzing bevindende gronden. Nu enkele percelen van aan eiseres toebehorende gronden zich binnen de begrenzing van het plan Middelsékrite bevinden, dient eiseres als belanghebbende in de zin van art. 1:2 lid 1 Awb bij de vaststelling van dat plan te worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorts vast dat enkele bezwaren van eiseres zich niet zozeer richten tegen het begrenzingenplan op zich maar tegen mogelijke gevolgen die uit de vaststelling van dat plan kunnen voortvloeien uit hoofde van andere regelgeving. De rechtbank is van oordeel dat die bezwaren eerst in het kader van beroepen tegen besluiten op grond van die specifieke regelgeving aan de orde kunnen komen. Bij de beoordeling van het onderhavige bestreden besluit dienen die gronden derhalve buiten beschouwing te blijven.
De rechtbank is van oordeel, in navolging van verweerder, dat de Meamerterpolder weliswaar niet binnen de EHS is gelegen doch dat dit, gelet op hetgeen met betrekking tot dergelijke locaties in het Natuurbeleidsplan is vermeld, op zich geen beletsel voor verweerder hoefde te zijn om dat gebied op te nemen in het begrenzingenplan. Anderzijds mag in zo’n geval van verweerder worden verwacht dat op voldoende wijze inzichtelijk gemaakt wordt waarom de keuze op het betreffende gebied is gevallen. De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom bij de vaststelling van het begrenzingenplan is gekozen voor de locatie Meamerterpolder, en niet voor één van de andere potentiële gebieden. Zo blijkt onder meer uit de stukken dat een geschikte hoogteligging, de nabijheid van boezemwater, de aanwezigheid van veldkavels en de openheid en de rust uiteindelijke geleid hebben tot de aanwijzing van de locatie Meamerterpolder. Dat uit de stukken evenzeer blijkt dat ook bestuurlijke en toedelingstechnische aspecten bij de keuze voor Meamerterpolder een rol hebben gespeeld en voorts dat de keuze voor een andere locatie heel wel verdedigbaar zou zijn geweest, doet aan die constatering niet af.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De rechtbank tekent daarbij aan dat voor zover de belangen van eiseres bij de daadwerkelijke uitvoering van het natuurontwikkelingsproject in het geding mochten komen, verweerder blijkens het verweerschrift uitdrukkelijk heeft gesteld dat uitvoering van het project alleen doorgaat indien eiseres op acceptabele wijze wordt gecompenseerd,
Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2000 in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier.
w.g. J. de Jong
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 24 mei 2000