ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5724

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/260 WW44 00/172 WW44
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de plaatsing van een GSM-mast nabij woningen en de gevolgen voor het leefklimaat en gezondheid

In deze zaak hebben verzoekers, een B.V. en een familie, bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van een GSM-mast van 30,5 meter hoogte in de nabijheid van hun woning. Verzoekers stellen dat de mast het leefklimaat ernstig aantast en dat er gezondheidsrisico's zijn door de elektromagnetische velden die de mast genereert. De verzoekers hebben hun bezwaren geuit in een brief aan de gemeente en hebben beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel. De gemeente heeft echter aangegeven dat de plaatsing van de mast noodzakelijk is voor de landelijke dekking van mobiele telefonie en dat de mast op een bedrijventerrein geplaatst zal worden, wat volgens de gemeente in lijn is met het beleid van de provincie Fryslân.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gemeente bevoegd was om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, aangezien aan de formele vereisten was voldaan. De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de plaatsing van de GSM-mast zwaarder wegen dan de bezwaren van de verzoekers. De president heeft daarbij verwezen naar de richtlijnen van de Europese Unie en de Gezondheidsraad, die aangeven dat de veldsterkten van de mast ruim onder de vastgestelde normen blijven. De president heeft het beroep van de verzoekers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 5 april 2000 door de fungerend president D.J. Keur.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 00/260 WW44 00/172 WW44
Inzake
[verzoeker] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
Mw. [verzoeker-meisjesnaam] en de heer . [verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. A. Kauling-Leeftink,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytjerksteradiel, verweerder,
gemachtigde: J. Kok, werkzaam bij verweerders gemeente.
1. Procesverloop
Bij brief van 10 januari 2000 heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van zijn besluit op bezwaar strekkende tot ongegrondverklaring van het bezwaar van verzoekers van 7 september 1999.
Verzoekers hebben tegen dit besluit op 14 februari 2000 beroep (geregistreerd onder nummer 00/172) ingesteld bij de rechtbank. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 14 maart 2000 tot de president van de rechtbank gewend met het verzoek om ingevolge het bepaalde in art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit van verweerder van 10 januari 2000 wordt geschorst totdat op het beroep is beslist met veroordeling van verweerder in de proceskosten (geregistreerd onder nummer 00/260).
Verweerder heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het verzoek is ter zitting van 3 april 2000 behandeld. Van de verzoekers is [verzoeker] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is bij gemachtigde verschenen. Tevens zijn namens de derde-belanghebbende KPN Mobiel Nederland B.V. (hierna KPN te noemen), vergunninghouder, T.P. van ’t Hof en K.J. Uilkema ter zitting aanwezig geweest. Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân zijn niet ter zitting verschenen.
2. Motivering
Art. 8:81 Awb bepaalt, dat de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de president dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de president op grond van art. 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de president is dit het geval. De president zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De president baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 24 oktober 1997 heeft KPN aan verweerder medewerking gevraagd voor de oprichting van een GSM-mast op het industrieterrein Elingsloane te Burgum. Op grond van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 1982" heeft de door KPN beoogde locatie de bestemming agrarisch gebied met een beperkte ecologische functie. Plaatsing van de GSM-mast is in strijd met deze bestemming. Voor het betrokken gebied is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding ("Burgum-west") waarover de commissie van overleg op 28 september 1998 heeft geadviseerd. De bouw van een GSM-mast op de betrokken locatie is in overeenstemming met dit nieuwe bestemmingsplan. Het ontwerp van dit bestemmingsplan is op 20 januari 2000 ter inzage gelegd.
De raad van verweerders gemeente heeft besloten de door KPN gevraagde medewerking te verlenen en heeft daartoe op 19 februari 1998 een voorbereidingsbesluit genomen dat op 2 maart 1998 in werking is getreden; bij besluit van 28 januari 1999 heeft de raad van verweerders gemeente een nieuw voorbereidingsbesluit genomen dat op 8 februari 1999 in werking is getreden. Het voorbereidingsbesluit van 19 februari 1998 is op 25 februari 1998 in het weekblad Actief gepubliceerd; verweerder heeft daarbij aangekondigd van plan te zijn medewerking te verlenen aan de oprichting van de GSM-mast. Namens verzoekers zijn hiertegen bij brief van 10 maart 1998 bedenkingen ingediend. De welstandscommissie Hûs en Hiem heeft op 11 november 1997 positief geadviseerd met betrekking tot de voorgenomen bouw van de GSM-mast.
Bij brief van 27 april 1999 heeft verweerder de bedenkingen van verzoekers ongegrond verklaard. Gedeputeerde Staten van Fryslân hebben op 14 juli 1999 een verklaring van geen bezwaar afgegeven ten aanzien van het voornemen van verweerder om vrijstelling aan KPN te verlenen van het vigerend bestemmingsplan. Bij besluit van 28 juli 1999 heeft verweerder aan KPN vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van de GSM-mast. Namens verzoekers is hiertegen bij brief van 7 september 1999, aangevuld bij brief van 24 september 1999, bezwaar ingediend. Dit bezwaar is ten overstaan van verweerders commissie voor de bezwaar en beroepschriften (hierna de commissie te noemen) behandeld op 25 oktober 1999. De commissie heeft op 29 november 1999 geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Verweerder heeft bij besluit van 10 januari 2000, onder overneming van de gronden van het advies van de commissie, het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Standpunt van verzoekers
Verzoekers zijn in de eerste plaats van mening dat de plaatsing van een GSM-mast van 30,5 meter hoogte in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de familie [verzoeker] het leefklimaat ernstig aantast. Hieraan doet niet af dat de locatie van de mast als gevolg van tussentijds overleg 10 meter is verschoven. Verzoekers verwachten bovendien dat de GSM-mast storingen zal veroorzaken in hun electronische apparatuur. Voorts wijzen verzoekers erop dat wetenschappelijk onderzoek nog steeds niet heeft kunnen uitwijzen dat de door dergelijke masten veroorzaakte electromagnetische velden geen gezondheidsrisico’s meebrengen voor omwonenden.
Standpunt van verweerder
Verweerder heeft aangevoerd mee te willen werken aan de landelijke dekking voor mobiele telefoons en voert in navolging van de provincie Fryslân als beleid om dergelijke masten bij voorkeur op bedrijventerreinen te plaatsen. Op een dergelijk terrein kunnen volgens verweerder ontwikkelingen als de onderhavige ook worden verwacht. Verweerder stelt voorts dat de aanbieders van mobiele telecommunicatieapparatuur ingevolge de richtlijnen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat geen storing mogen veroorzaken en dat klachten daarover door een onafhankelijke arbitragecommissie (de RDR) worden beoordeeld. Verweerder voert ten slotte aan dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de stelling van verzoekers dat een GSM-mast schade aan de gezondheid van omwonenden toebrengt. Verweerder wijst er in dit verband op dat de veldsterkten veroorzaakt door een GSM-mast als de onderhavige ruim beneden de normen blijven die in juni 1999 door de Europese Unie zijn vastgesteld, welke normen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Internationale Commissie voor niet-ioniserende straling (ICNIRP). Deze normen komen ook overeen met die van de Gezondheidsraad uit 1997.
Standpunt KPN
Ter zitting hebben de gemachtigden van KPN betoogd dat de elektromagnetische velden welke ontstaan als gevolg van de GSM-mast ver beneden de limieten blijven welke door de Gezondheidsraad in 1997 zijn vastgesteld. Deze limieten komen in grote mate overeen met de limieten welke door de ICNIRP op basis van de huidige stand van de wetenschap zijn bepaald en de grondslag hebben gevormd voor de EU-aanbevelingen van juni 1999. In dit verband hebben zij er nog op gewezen dat de veldsterkten veroorzaakt door GSM-zenders recht voor de antenne in horizontale richting binnen drie meter afstand reeds aan genoemde normen voldoen, voor welk standpunt zij verwijzen naar de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 januari 2000. Volgens de gemachtigden is de veldsterkte aan de grond nog maar een fractie van de veldsterkte ter hoogte van de antenne die zich op 30 meter hoogte bevindt.
In rechte
De president stelt in de eerste plaats vast dat verweerder bevoegd was om aan KPN vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te verlenen, nu aan de formele vereisten daarvoor was voldaan. Ter zake was immers een voorbereidingsbesluit door de raad van verweerders gemeente genomen en hadden Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Ook was omtrent de welstand een positief advies ontvangen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid.
De president overweegt in de eerste plaats dat een GSM-mast van ruim 30 meter hoogte qua afmeting een niet onaanzienlijk bouwwerk is en in het licht van het vigerend bestemmingsplan een ingrijpende afwijking kan worden genoemd. Naar het oordeel van de president moet voor de vaststelling van de planologische uitstraling echter mede in aanmerking worden genomen dat de bouw van de GSM-mast plaatsvindt op een locatie die zich op een aldaar reeds in ontwikkeling zijnd bedrijventerrein bevindt, dat ook als zodanig in het nieuwe bestemmingsplan zal worden opgenomen. Geplaatst in een dergelijke omgeving is de planologische uitstraling van een dergelijke GSM-mast naar het oordeel van de president niet van grote betekenis, zodat aan de urgentie geen zware eisen behoeven te worden gesteld. Overigens is de president van oordeel dat verweerder, gelet op de van KPN verkregen informatie over de zeer snel groeiende markt van mobiele telefonie en de afwezigheid van voldoende dekking daarvoor door steunzenders in het desbetreffende gebied, heeft kunnen aannemen dat de bouw van deze GSM-mast voldoende urgent is voor het volgen van de anticipatieprocedure.
In de stukken en het verhandelde ter zitting vindt de president voorts onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de vrees van verzoekers voor storing van hun electronische apparatuur gegrond is. Verzoekers hebben in dat verband geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de aan dergelijke zendapparatuur door het ministerie van Verkeer en Waterstaat gestelde normen op dit punt tekort zouden schieten, dan wel dat de betrokken GSM-mast daaraan niet kan voldoen.
Ten aanzien van de door verzoekers bedoelde risico’s voor de gezondheid van omwonenden stelt de president vast dat verzoekers de door verweerder en KPN gegeven technische informatie op zichzelf niet betwisten, maar zich uitsluitend op het standpunt stellen dat wetenschappelijk nog niet onomstotelijk is aangetoond dat de electromagnetische velden die door dergelijke antennes worden veroorzaakt, geen enkel risico voor de gezondheid van mensen kunnen vormen. De president is evenwel van oordeel dat verweerder op basis van enerzijds de richtlijnen en aanbevelingen van de Europese Unie, de Gezondheidsraad en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, welke zijn gebaseerd op de huidige stand van wetenschappelijk onderzoek, en anderzijds de technische informatie van KPN in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van gezondheidsrisico’s die in de weg staan aan de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning.
Ten slotte overweegt de president dat verweerder, mee in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de belangen van plaatsing van de GSM-mast zwaarder wegen dan het belang van verzoekers bij het niet plaatsen daarvan en aldus in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
De president acht geen termen aanwezig tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De president van de rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak 00/172 ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zaak 00/260 af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, fungerend president, en door hem in het openbaar uitgesproken op 5 april 2000 in tegenwoordigheid van F.P. Dillingh als griffier.
F.P. Dillingh D.J. Keur
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 00/260 WW44 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 00/172 WW44 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 20 april 2000